woensdag 3 augustus 2005

Kardinaal Ratzinger over Europa’s Cultuurcrisis (Deel 4)

Christendom: “De Redelijke Godsdienst” Wij geven hier een vertaling weer van de lezing die Josef kardinaal Ratzinger, nu Paus Benedictus XVI, op de dag voor het overlijden van paus Johannes Paulus II gaf in het klooster van St. Scholastica in Subiaco, Italië. Deze lezing vond plaats op 1 April, toen hij de St. Benedict Prijs voor de bevordering van het leven en het gezin in Europa ontving. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse vertaling van Zenit.org. De permanente waarde van het Christelijke Geloof Is dit een eenvoudige afwijzing van de verlichting of van de moderniteit? Zeker niet. Al vanaf haar begin heeft het Christendom zichzelf gezien als de godsdienst van de “Logos,” als de redelijke godsdienst. In eerste instantie heeft ze de andere religies niet tot haar voorlopers gerekend, maar wel de [Griekse (vert.)] filosofische verlichting die de weg heeft bereid voor de zoektocht van de tradities naar de waarheid en het goed, naar de ene God die boven alle goden is. In de hoedanigheid van de religie van de vervolgde, als de universele religie, overstijgt ze de verschillende staten en volkeren, en ontkent ze de staten het recht om religie te beschouwen als een deel van de staatsrechtelijke orde, en stelt dus de godsdienstvrijheid voorop. Zij heeft altijd de mens – alle mensen zonder uitzondering – gedefinieerd als geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, en principieel, zij het binnen de opgelegde grenzen van de sociale orde, verkondigd dat een ieder dezelfde waardigheid toekomt. In deze context is de verlichting in feite van Christelijke oorsprong. Daarom is het dan ook niet vreemd dat zij uitsluitend ontstaat op het Christelijke continent, telkens wanneer het christelijke geloof tegen zijn eigen natuur in en ongelukkigerwijs tot de traditie en religie van de staat is geworden. Niettegenstaande het feit dat de filosofie, voor zover het de zoektocht naar de rationaliteit betreft – ook die van ons geloof, – altijd het voorrecht van het Christendom is geweest, heeft de stem van de reden niet altijd overheerst. Wij hebben het aan de verlichting te danken dat wij opnieuw worden geconfronteerd met deze oorspronkelijke waarden van het Christendom, en dat wij een reden hebben om haar haar eigen stem weer terug te geven. In de pastorale constitutie, Over de Kerk in de Wereld van deze Tijd, onderstreept het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw deze diepe overeenkomst tussen het Christendom en de Verlichting. Zoekend naar een werkelijke verzoening tussen de Kerk en de moderniteit, die bestaat in de grote erfenis die beide partijen moeten verdedigen. Gezien dit alles is het noodzakelijk dat beide partijen tot zelfreflectie en zelfcorrectie bereid zijn. Het Christendom moet zich altijd herinneren dat zij de religie van de “Logos” is. Het is het geloof in de “Creator Spiritus,” in de Schepper Geest, van wie alles dat bestaat voortkomt. Dit zou vandaag de dag precies haar filosofische kracht behoren te zijn, zeker waar het het probleem van de zogenaamde irrationele oorsprong van de wereld betreft, die de reden slechts ziet als een “bijproduct” dat soms zelfs schadelijk is voor haar ontwikkeling – in plaats van de wereld die voortkomt uit de reden, en waarvan bijgevolg de reden het criterium en doel is. Het Christelijk geloof helt over naar deze tweede stelling en heeft dus, vanuit een puur filosofisch gezichtspunt, zeer goede kaarten, ondanks het feit dat in de huidige tijd velen slechts de eerste stelling als de enige moderne en rationele bij uitstek beschouwen. Maar een rede die uit het irrationele voortkomt, en wiens slotconclusies bijgevolg zelf irrationeel zijn, zal bij het oplossen van onze problemen nutteloos blijken. Alleen de scheppende rede, die zich in de gekruisigde God heeft gemanifesteerd als liefde, kan ons werkelijk de weg laten zien. In het zo noodzakelijke dialoog tussen secularisten en katholieken, moeten wij Christenen ervoor waken trouw te blijven aan deze fundamentele lijn: Om een geloof te leven dat komt van de “Logos,” van de scheppende rede, en dat daarom ook open staat voor alles dat werkelijk rationeel is. “Alsof God bestaat” Maar op dit punt zou ik als gelovige graag een voorstel aan de secularisten willen doen. Tijdens de Verlichting werd geprobeerd om de essentiële morele normen te begrijpen en te definiëren onder het motto “etsi Deus non daretus,” – “alsof God niet zou bestaan” – dus normen die zelfs zouden gelden in het geval dat God niet zou bestaan. Als tegenhanger van de belijdenissen en gedurende de crisis van het godsbeeld probeerde men de essentiële morele waarde buiten de tegenstrijdigheden en onzekerheden van de verschillende filosofieën en confessies te houden. Op deze manier wilden zij een basis van coëxistentie en meer in het algemeen de fundamenten van de mensheid zeker stellen. In die tijd werd dit als mogelijk gezien, omdat de diepe christelijke overtuigingen voor een groot deel bleven. Maar dit is nu niet langer het geval. De zoektocht naar deze geruststellende zekerheid, een zekerheid die ondanks alle verschillen betwist zou kunnen blijven, heeft gefaald. Zelfs de werkelijk grootse poging van Kant heeft niet tot de noodzakelijke gemeenschappelijke zekerheid geleid. Kant ontkende dat God door de pure reden gekend kon worden, maar tegelijkertijd was hij van mening dat God, vrijheid en onsterfelijkheid voorwaarden van de praktische rede zijn, zonder welke er bijgevolg volgens hem geen moreel gedrag mogelijk is. Zijn wij naar aanleiding van de huidige situatie niet geneigd hem gelijk te geven? Ik zou het wat anders uitdrukken: de poging, op extreme wijze ten uitvoer gebracht, om God uit de maatschappij te bannen leidt ons in toenemende mate naar de rand van de afgrond, naar een steeds grotere isolatie van de realiteit. We moeten het axioma van de Verlichting omdraaien en zeggen: Zelfs wanneer iemand God op geen enkele manier kan accepteren behoort hij, hoe dan ook, zijn leven zo in te richten “veluti si Deus daretus” – alsof God bestaat. Dit is het advies dat Pacal aan zijn ongelovige vrienden gaf. Op deze manier wordt niemand in zijn vrijheid beperkt, maar vinden al onze handelingen de ondersteuning en het criterium dat ze zo dringend nodig hebben. Op dit moment van de geschiedenis is er een groot gebrek aan mensen, die door een verlicht en levend geloof God in deze wereld geloofwaardig maken. De negatieve getuigenissen van Christenen die wel spreken over God maar tegen hem leven hebben het godsbeeld verduisterd en de deur naar het ongeloof geopend. We hebben mensen nodig die om de ware humaniteit te begrijpen zich weer tot God richten. We hebben mensen nodig wiens verstand wordt verlicht door het licht van God, en wiens hart zich voor God opent, zodat hun verstand kan spreken met het verstand van anderen, en hun hart in staat is zich te openen voor de harten van anderen. Alleen door mensen die door God zijn geraak, kan God naar de mensen komen. We hebben mensen zoals St. Benedictus van Norcia nodig, die in een tijd van losbandigheid en decadentie, doordringt van een rotsvaste zekerheid, er tenslotte in slaagt om, na al de zuiveringen die hij moest ondergaan, opnieuw naar het licht op te stijgen en om terug te keren en Montecasino te stichten, de stad op de berg die, met zo veel ruines, de krachten waarvan de nieuwe wereld werd gevormd verzamelde. Op deze manier werd St. Benedictus, zoals Abraham, de vader van vele volkeren. De aanbevelingen aan zijn monniken ons voorgehouden aan het eind van zijn “Regel” zijn leidraden die ons een manier die omhoog leid aanreiken, voorbij aan de crisis en de ruines. “Zoals er een slechte ijver is - vrucht van verbittering -, die van God verwijdert en naar de hel voert, zo is er ook een goede ijver, die van de ondeugd verwijdert en naar God voert en naar het eeuwig leven. Op deze ijver nu moeten de monniken zich met de vurigste liefde toeleggen; dat wil zeggen: zij moeten elkaar overtreffen in het loven van elkaar, zij moeten elkanders zwakheden, lichamelijke zowel als morele, met het grootste geduld verdragen …Op onbaatzuchtige wijze leggen zij zich toe op de broederliefde. In liefde vrezen zij God. … Volstrekt niets stellen zij boven Christus, die ons allen tezamen tot het eeuwig leven moge geleiden.” (Hoofdstuk 72).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten