zondag 13 juli 2008

Priesterbroederschap quo vadis?

Hieronder volgt een ruwe vertaling uit het Duits van een artikel van Pater Recktenwald op kath-info.de “Het priesterbroederschap ziet de onderhandelingen met Rome als onderhandelingen met een potentiële politieke coalitiepartner. In de Kerk echter is men gehoorzaamheid aan de Heilige Stoel verplicht” Een analyse van Pater Engelbert Recktenwald Linz (kath.net/kath-info.de) - “Onze tegenstanders hebben nergens meer schrik van dan voor een terugkeer van het Priesterbroederschap van de Heilige Pius X tot de volledige kerkelijk gemeenschap met een navolger van Petrus, wiens gehechtheid aan de liturgische traditie van de Kerk zij delen”, schreef Kurt Bantle, Dr. Rudolf Kaschewsky en Dr. Helmut Rückriegel (het bestuur van UNA VOCE Deutschalnd e.V.) in een vurige oproep ten aan zien van het Motu Proprio Summorum Pontificum aan hun “Vrienden”, het Priesterbroederschap Sint Pius X, in de UNA VOCE Korrespondenz 1/2008 Maar het Piusbroederschap ziet dit anders. Zij wenst van rome niet erkent te worden en als een gemeenschap van pauselijk recht gevestigd te worden, zolang Rome niet aan alle voorwaarden van het Piusbroederschap voldoet. Daaronder vallen het opheffen van de excommunicatie van de wederrechtelijk geweide bisschoppen en de “bekering”van Rome tot de Traditie. De betekent: Het priesterbroederschap ziet de onderhandelingen met Rome als onderhandelingen met een potentiële politieke coalitiepartner. Daar is het iedere partij vrij om een coalitie aan te gaan of niet. In de Kerk echter is men gehoorzaamheid aan de Heilige Stoel verplicht. “Zich aan de Romeinse Paus te onderwerpen, is voor alle mensen beslist noodzakelijk”, zo luidt de leer, zoals zij door Bonifatius VIII in de Bulle Unam Sanctam wordt geleerd en die de Piusbroederschap beweert te erkennen. De gehoorzaamheid aan de Paus heeft alleen daar haar grenzen, waar hij iets verwerpelijks zou bevelen. De voorwaarden die Rome aan het Piusbroederschap stelt, bevatten – zowel momenteel als in het verleden – zoals zij zelf toegeven, niets verwerpelijks. Daarmee is voor iedereen, die aan het overgeleverde geloof vasthoud, duidelijk dat: een weigering zich aan Rome te onderwerpen, kan niet gerechtvaardigd worden. De Piusbroederschap is van mening dat de tijd voor een verzoening nog niet rijp is. Dat is de verraderlijke taal van diegene, die een vereniging met Rome als een soort vrije coalitieonderhandeling ziet. Maar misschien heeft het Piusbroederschap toch zwaarwegende argumenten voor hun houding? Bekijken wij de rondzendbrief van de generaaloverste Bernard Fellay van 14 april 2008, waarin hij zijn afwijzende houding motiveert. Hij is overigens dezelfde generaaloverste, die in het jaar 2000 op een interviewvraag van 30Giorni heeft geantwoord, dat hij uit kinderlijke gehoorzaamheid aan het Hoofd van de Kerk zou terugkeren, wanneer de Paus hem zou roepen. De naïeve aanname, dat voor goede munt aan te kunnen hemen, heeft toentertijd Kardinaal Castrillon Hoyos de hoop op een snelle overeenkomst met het Piusbroederschap gegeven. In de bovengenoemde rondzendbrief verklaart bisschop Fellay dat het grondprincipe van het Piusbroederschap het bewaren van het geloof zou zijn. Dat zou natuurlijk alleen dan een argument zijn wanneer het onmogelijk zou zijn het geloof te bewaren als men in eenheid met Rome is. Bedoelt Fellay dit werkelijk? Dat volgt niet eenduidig uit zijn tekst. Fellay voert de veranderingen op, die na het II Vaticanum de visie van de Kerk op zichzelf, op de wereld, op de staat en op de andere religies bepaald hebben. Hij spreekt over de revolutie van 1789, die de Kerk binnengedrongen zou zijn. Om Paus Benedictus XVI op deze revolutie vast te pinnen, komt hij met een citaat uit 1984, dat luidt: “De opdracht van de 60er jaren bestond erin, zich de beste waarden, die in twee eeuwen liberale cultuur tot uitdrukking komen, toe te eigenen. Dit zijn inderdaad waarden, die, zelfs, wanneer zij niet binnen de Kerk gerijpt zijn, daarin van haar visie op de wereld gereinigd en gecorrigeerd hun plaats zouden kunnen vinden. Dat is verwerkelijkt.” Dit citaat zou aantonen, dat er – afgezien van de vrijgave van de overgeleefde liturgie – niets veranderd zou zijn: zo alsof de Paus niet juist een grote nadruk op een “hermeneutiek van de continuïteit” in de concilieïnterpretatie zou leggen, om iedere breuk van de kerkelijk leertraditie de grond te ontnemen. Fellay beschuldigd Rome ervan ieder negatief oordeel over andere religies te vermijden: zo alsof de Paus nooit de Regensburger Rede gehouden zou hebben, die de woede van de moslimwereld ontketende. Evenzo negeert hij de facto de met het oog op een geloofsgetrouwe ecclesiologie gegeven verklaring, die Rome over het “subsistit” heeft gegeven, dus over de formulering, dat de Kerk van Christus in de katholieke Kerk subsisteerd. De klassieke beschuldiging luidt, dat met deze formulering de identiteit en de enigheid van de Katholieke Kerk als de Kerk van Christus afgezwakt werd. Iedere katholiek, die deze naam verdient, verheugd zich over verklaringen, die een heterodoxe uitleggingen de grond ontnemen. Echter hoe reageert Fellay? Hij schrijft: “De Kerk is niet de katholieke Kerk, zij bestaat in haar (sussistit in). Kan men ook beweren, zij bestaat alleen in haar, zo is toch vast te stellen, dat men daarmee een werken van de Heilige Geest buiten deze Kerk van Christus, buiten de Katholiek Kerk beweert.” Fellay loochent dus een werken van de Heilige Geest buiten de Kerk. Dat is niet meer katholiek. De stelling, dat er buiten de Kerk geen genade zou zijn, werd door Paus Clemens XI veroordeeld. Ieder genade gaat echter op het werken van de Heilige Geest terug. Van het oorspronkelijke verwijt aan het subsistit blijft dus niet veel meer over. Men krijgt de indruk dat Fellay aan een interpretatie van het Concilie in het licht van de traditie geen interesse heeft. Verraderlijk is zijn stellingnamen ten aanzien van de romeinse verklaringen: “De recente verklaring van de geloofscongregatie met betrekking tot het woord subsistit is in deze betrekking zeer verhelderend. Er wordt beweerd dat de Kerk geen nieuwigheden zou kunnen leren; daarbij leert deze verklaring de op het Concilie ingevoerde nieuwigheid ...” Fellay doet dus, alsof de verklaring die nieuwigheid, dus een afwijking van het eerdere Geloof, bekrachtigd, en negeert dat zij precies het tegenovergestelde doet. En zo een priesterbroederschap eist theologische onderhandelingen! Daar kan Rome als tegen windmolens vechten. Fellay negeert alles wat Ratzinger zowel als kardinaal als ook als Paus onvermoeid voor het zuiverhouden van het geloof heeft gedaan, om aan zijn diagnose te kunnen vasthouden, dat men vandaag alleen in gevecht tegen de van Rome gegeven koers het geloof zou kunnen bewaren. Het is moeilijk het niet met Guido Horst eens te zijn wanneer hij voor kort in de Tagespost schreef: “Maar de Pius-Broeders hebben zich al lang uit deze oorlog [tussen gezond traditionalisme en naconciliair modernism] naar het reik van het absurde teruggetrokken.” Maar zelfs wanneer Rome niet van koers was gewijzigd, dan was dat geen reden om een verzoening met Rome te weigeren. Het gedrag van aartsbisschop Marcel Lefebvre onder Paulus VI en in de beginjaren van het pontificaat van Johannes Paulus II is in strijd met de tegenwoordige houding van de Piusbroederschap. “Laat u ons het experiment van de Traditie doen! “, was zijn verzoek, die hij steeds weer tot de Paus richtte. Nu zou Rome dit expirment willen toestaan, echter de Piusbroederschap wil hier niets meer van weten. Zij wil de tijd afwachten waarin de Traditie geen experiment meer is. Toen aartsbisschop Lefebvre de verzoening met Rome van 5 mei 1988 liet ploffen, was dit niet om theologische redenen, maar om een psychologische, zoals hij zelf nadrukkelijk vaststelde: Hij had geen vertrouwen, omdat hij de toezeggingen van Rome (toestemming voor de overgeleverde liturgie, canonieke oprichting en erkenning van het priesterbroederschap) als een val zag. Ondertussen kan er geen twijfel meer aan bestaan dat de uitgestrekte hand van de Heilige Stoel geen val is, maar geheel en al in de context staat van een serieuze poging van een echte liturgische en geloofsvernieuwing staat. Dus ook de reden uit het jaar 1988 gaat vandaag niet meer op. De indruk wordt gewekt dat Fellay niet, zoals in het interview beweert, naar de paus toeloopt, maar van hem wegloopt, en dit steeds sneller, hoe meer deze hem tegemoet komt. Daarmee doet hij dat wat zijn tegenstanders willen. In dit punt heeft de UNA VOCE de spijker op de kop getroffen. Men zou ook een woord van Talleyrands op het Piusbroederschap kunnen toepassen: Hun afwijzende houding is niet alleen zonde, maar ook een fout.