vrijdag 30 december 2005

Pater Schmidberger SSPX over aartsbisschop Malcolm Ranjith - de nieuwe secretaris van de Congregatie voor de Eredienst

Dit is uit het Angelus (Augustus 2002, Volume XXV, Number 8), "Licht in de duisternis" door pater Franz Schmidberger SSPX

Een ander klein hoopvol lichtpuntje is de benoeming van een bisschop van Sri Lanka in de Romeinse Curie. Zijn naam is bisschop Malcolm Ranjith [zeg: Ran'-jit]. Ik had de gelegenheid om hem afgelopen jaar in maart (2001) te ontmoeten in zijn diocees in het bisschoppelijk huis in Ratnapura, gesitueerd in het midden van Sri Lanka. We hadden een erg goede discussie die twee uur duurde. Hij vertelde mij: er is geen twijfel dat er een duidelijk verband is tussen de crisis van het priesterschap, de crisis van de identiteit van de priester, aan de ene kant, en alles wat er met de liturgie gebeurd is aan de andere kant. Hij zei dat wanneer we de Kerk willen herstellen, wanneer we een werkelijke vernieuwing van de kerk willen bewerkstelligen, dan moeten we daar beginnen, in het eigenlijke centrum. We begrepen elkaar zeer goed.

Aan het begin van de maand oktober vernamen we plotseling dat bisschop Ranjith tot aartsbisschop was benoemd, en aangesteld als co-secretaris van de congregatie voor de propaganda van het geloof en de evangelisatie van de volkeren in Rome. Enkele dagen daarna had ik weer de gelegenheid om hem te ontmoeten omdat hij zijn getrouwde zus in Duitsland bezocht. Opnieuw hadden we een diepgaande en gezonde conversatie, en hij zei: "Ik ben het 200% met je eens dat er werkelijk een probleem in de Kerk is met de liturgie en het priesterschap, en dat beide samengaan. We moeten hieraan werken, en er is geen twijfel dat de Paus de ware Katholieke Mis moet vrijgeven voor iedereen - Ik ga nu naar Rome waar ik mijn eigen privé-kapel zal hebben. Ik heb er zojuist gezorgd voor een Missaal van St. Pius V zodat ik de H. Mis kan celebreren zoals zij behoort te zijn."

bron: http://sspx.ca/Angelus/2002_August/Light_Darkness.htm

donderdag 24 november 2005

Een Revolutie van de Revolutie?

De indruk die ik uit de verschillende geschriften rond het thema "reform of the reform" heb gekregen is dat zij uitgaat van de constatering dat er na het Tweede Vaticaans Concilie iets grondig fout is gegaan met de liturgiehervorming. Een probleem dat verder gaat dan de implementatie maar ook aan de liturgie op zichzelf raakt. Hierbij stoelt zij zich voornamelijk op het werk van Klaus Gamber maar ook zeer sterk op het gedachtegoed van onze huidige paus. Een liturgieherziening wordt niet direct afgewezen, maar er wordt hevig aan getwijfeld of de uitgevoerde liturgiehervorming wel die van Vaticanum II is, of zij wel zo door de concilievaders bedoeld was. Daarom staat zij voor een ernstig opnieuw doordenken van de liturgie, een heropleving van de Liturgische Beweging.

Op de korte termijn worden meestal drie wegen die tegelijkertijd bewandeld moeten worden aangeduid. Ten eerste de hervorming van de contemporaine liturgie, zowel door het aanpassen van de Ars Celebrandi (waarbij de Oosting een zeer belangrijke rol speelt), als verdergaande veranderingen van de liturgische boeken zelf, allemaal gericht op dat wat de concilievaders werkelijk voor ogen hadden. Ten tweede het verstevigen van de positie van de voorconciliaire liturgie, zowel om als richtpunt te dienen van het eerste punt als vanwege haar eigen specifieke waarde. Ten derde een hernieuwde studie van de liturgie en van haar hervorming, een studie zonder polemiek maar die er niet voor schroomt pijnpunten bij de naam te noemen.

Op de middellange termijn wordt er naar gestreefd om de hervormde liturgie zodanig terug te hervormen zodat ze weer wordt tot wat de concilievaders oorspronkelijk voor ogen hadden. Hierdoor hoopt men de breuk met de voorconciliaire liturgie ongedaan te maken en beide liturgieën als het ware weer organisch tot een geheel te brengen.

Hierbij zijn door verschillende auteurs schema's voor de hervorming van de hervorming opgesteld die stuk voor stuk zeer dicht bij de oorspronkelijke voorconciliaire liturgie liggen, en allemaal veel verder liggen van de contemporaine liturgie en zeker van de overheersende praktijk. Persoonlijk heb ik bij het lezen van deze voorstellen de indruk dat we niet meer met een "hervorming van de hervorming" te maken hebben maar met een "revolutie van de revolutie". En volgens mij ziet een deel van de "Reform of the Reform"-beweging dit ook zo. Vooral Aidan Nichols O.P. wekt sterk te indruk in feite uit te gaan van een "revolutie van de revolutie". Andere schrijvers zoals Thomas Kocik (pr.) geven eerder de indruk uit te gaan van een meer organische "hervorming van de hervorming". Hoe het ook zij, sinds het einddoel in grote mate overeenkomt denk ik dat de terminologie voor het heil van de kerk er niet zo veel toe zal doen. Wat voor de een een sterke bijsturing van de romeinse ritus is, is voor de ander het herstellen van de romeinse ritus die nu is vervangen door een ritus die meer neo-gallicaans dan romeins is. Deze verschillen in inschatting hoeven een vruchtbare samenwerking en een vruchtbare door gebed gevoede hernieuwde studie van de liturgie en haar hervorming niet in de weg te staan. Wanneer de een in het einddoel van de "reform of the reform" een breuk met de contemporaine liturgie ziet en de ander niet, doet er voor het heil van de kerk niet toe (temeer omdat het hele proces door een nieuwe diepgaande studie wordt begeleid). Wat van belang is, is een heilige en waardig eredienst.

vrijdag 11 november 2005

Msg. Felley: We willen geen dictaat opleggen

Interview met Msg. Bernard Felley door Gianni Cardinale na zijn audiëntie bij de Paus. Vertaling van uit het engels van: http://www.30giorni.it/us/articolo.asp?id=9361
 
Vandaag ontmoette Monseigneur Bernard Fellay, Superieur Generaal van de Broederschap St. Pius X, de Heilige Vader Benedictus XVI in zijn residentie op Kasteel Gandalfo. Na afloop van de audiëntie legde hij deze verklaring af: "De ontmoeting duurde ongeveer 35 minuten, in een rustige atmosfeer. De audiëntie was voor de broederschap een moment waarop zij kon tonen dat zij met de Heilige Stoel, het Eeuwige Rome, altijd verbonden is geweest en zal zijn. Wij herinnerden aan de alom bekende serieuze problemen in een geest van grote liefde voor de Kerk. We zullen stapsgewijs voortgaan met onze poging om de problemen op te lossen. Het Broederschap St. Pius X bidt dat de Heilige Vader de kracht mag vinden om een eind te maken aan de crisis in de Kerk door alles in Christus te herstellen."
Aldus verklaarde het Broederschap Sint Pius X na de audientie die op 29 augustus door Benedictus XVI aan haar superior generaal werd verleend. 30Days had een telefoongesprek met de opvolger van Mgr. Marcel Lefebvre in het hoofdkwartier van het Broederschap te Menzingen, Zwitserland.
 
Monseigneur Felley, hoe belangrijk was deze audiëntie?
 
BERNARD FELLAY: Het was een ontmoeting die logischerwijze paste in de in 2000 aangeknoopte contacten met Rome en die zich verder hebben ontwikkeld, misschien langzaam, maar wel in een richting die zowel door ons als door de Heilige Stoel als wenselijk wordt gezien: een normale relatie  van Rome met haar Traditie en bijgevolg van de Broederschap met Rome, op zo een manier dat de Broederschap haar apostolaat kan voorzetten zonder de schaduw van de huidige tijd.
 
Wat waren de redenen waarom u deze audiëntie aanvroeg?
 
FELLAY: In de eerste plaats liefde voor de Kerk. En dan het feit dat er een nieuwe Paus is, zodat het heel gewoon is dat wij een audiëntie vragen om onze eer aan de nieuwe opvolger van Petrus, onze paus, te bewijzen. Dat was de eerste reden. Dan als gevolg van het dialoog van de afgelopen vijf jaren wilden we ook proberen te weten te komen wat we in de toekomst kunnen verwachten. En aan de huidige paus voor te leggen wat we zien als de status quaestionis… De problemen van de Broederschap zullen zich natuurlijk oplossen door een toenadering van de huidige Kerk met haar verleden. "Ik ben ervan overtuigd", zei paus Pius XII, "dat de Kerk van Petrus haar verleden moet opeisen; anders zal het zijn eigen graf graven" [cf Georges Rooche en Philippe Saint Germain: Pio XII devant l’histoire, Paris 1972, pp. 52-53, ed.]
 
Heeft u de kans gekregen om uw voorwaarden voor een snelle hereniging te komen te herhalen?
 
FELLAY: We willen de Heilige Vader de eerdere condities niet opleggen. Het is niet onze bedoeling om een dictaat op te leggen. We zeggen alleen dat als we een brug willen bouwen, we noodzakelijkerwijs eerst moeten denken aan de bruggenhoofden waarop zij moet steunen.
 
Het eerste bruggenhoofd zou dan de vrijgave van de zogenaamde Tridentijnse Mis zijn?
 
FELLAY: Wat voor ons van belang is, is dat het klimaat van algemene vijandigheid in de Kerk, soms zelfs van vervolging, ten opzicht van alles dat traditioneel is, tegenover iedereen die zich verbonden voelt met de Traditie, moet veranderen. Momenteel maakt dit klimaat het normaal functioneren van die katholieken die zich verbonden voelen met de Traditie onmogelijk. Wij stellen voor om dit klimaat te veranderen door iets dat nu al feitelijk onderdeel uitmaakt van de bestaande wet formeel af te kondigen: de mis van St. Pius V is nooit afgeschaft en kan daarom vrijelijk door iedereen worden gecelebreerd. Dit lijkt ons geen onbillijk verzoek. Dit zou erg nuttig zijn bij het veranderen van het vijandige klimaat rondom dat gehele traditionalistische wereld.
 
Het tweede bruggenhoofd zou dan het herroepen van de excommunicaties uit 1988 zijn.
 
FELLAY: Binnen onze gelederen heerst er een wantrouwen ten opzichte van de kerkelijke autoriteiten vanwege het leiden dat we in het verleden en tot op de dag van vandaag hebben moeten ondergaan. Om dit wantrouwen te overwinnen zou het herroepen van de zogenaamde excommunicaties een goede oplossing zijn, te meer gegeven het feit dat het gefundeerd is op een vermeend schisma dat in feite niet bestaat.
 
Bent u tevreden met het verloop van de audiëntie?
 
FELLAY: Het verliep goed. Natuurlijk was er een lichte bittere nasmaak omdat er geen tijd was om alles te zeggen. Maar aan de andere kant was dat ook onmogelijk in een audientie van dertig minuten. Men kon er niet meer van verwachten. Het is belangrijk dat de paus ons ontving en het is een goed teken dat hij welwillend tijd voor ons vrijmaakte. De atmosfeer was sereen, ook al werden de bestaande problemen niet onbesproken gelaten.
 
Toen Joseph kardinaal Ratzinger tot paus werd verkozen, verborg u uw tevredenheid niet omdat hij in feite uw "voorkeurskandidaat" was.
 
FELLAY: Dat is waar, en dat is ook na de audiëntie nog mijn mening. Er zijn veel punten die in het voordeel van de huidige paus spreken. Hij kent ons geval vanaf het begin zeer goed, misschien beter dan wie dan ook. Hij kent de Romeinse Curie zeer goed, en dat is erg belangrijk voor zijn pontificaat. De heiligheid van de liturgie ligt hem zich dicht bij het hart en hij is zich bewust van de belangrijkheid van de doctrine; dat speelt ook in zijn voordeel. En ten slotte lijkt het erop dat hij de Curie wil besturen, en daar zijn wij blij mee.
 
Wat zijn naar uw mening de overgebleven obstakels die een volledige toenadering in de weg staan?
 
FELLAY: Hoe het Tweede Vaticaans Concilie wordt gezien. Het feit dat er wordt gezegd dat Vaticanum II in het ligt van de Traditie moet worden geïnterpreteerd, betekent dat de teksten van het concilie in zichzelf niet duidelijk zijn en dat ze daarom een interpretatie nodig hebben. En deze duidelijk dubbelzinnigheid kan niet anders worden gezien dan als een van de oorzaken van de huidige crisis in de Kerk.
 
Volstaat het voor uw leden niet dat het Tweede Vaticaans Concilie ene pastoraal Concilie was en geen dogmatisch Concilie?
 
FELLAY: Dat is precies de redden waarom wij menen dat wij kritische kanttekeningen bij sommige van de documenten van het Concilie mogen plaatsen. Als het Concilie dogma’s had afgekondigd, dat hadden wij dat zeker niet gemogen. Aan de andere kant, aangaande dat wat niet op onfeilbare wijze door het leergezag is afgekondigd behoort men, binnen gepaste grenzen, vrijheid te hebben om kritiek te uiten, zonder dat men daar voor wordt vervolgd.
 
Dus in feite wilt u de vrijheid om een ander oordeel over de historische toestand van de kerk te mogen vellen…
 
FELLAY: Wat dat betreft, dat gebeurt vandaag de dag al in de Kerk. Hoe veel priesters, leraren en bisschoppen doen zo zonder dat zij terecht worden gewezen of verdacht? De paradox is dat ons deze mogelijk a-priori wordt ontzegd.
 
Is er verzet binnen de Broederschap tegen deze gesprekken met de Heilige Stoel?
 
FELLAY: Dit bestaat, maar alleen als gevolg van een wantrouwen van de kerkelijke autoriteiten die ik al eerder heb uitgelegd. Het is een fenomeen dat ik niet kan ontkennen. En dat verklaart de voorzichtigheid waarmee wij de dialoog voortzetten. En dat is waarom ik ook de voorzichtigheid van de Heilige Vader zo goed kan begrijpen. Ik begrijp dat wanneer de Heilige Vader ons een gunst wil bewijzen, hij hindernissen en een enorm verzet zal tegenkomen, dat is zeker.
 
Wat zal de volgende fase in dit dialog met Rome kunnen zijn?
 
FELLAY: Wij wachten op iets uit Rome ten gunste van de Traditie, niet direct op ons gericht, maar ten gunste van de gelovigen die zich verbonden met de Traditie voelen. Een gebaar dat toont dat de Traditie binnen de Kerk iets normaal is, niet gebonden aan concessies en toegeeflijkheid. Dit wordt nu al gezegd, maar de feiten tonen wat anders.
 
Zelfs onder kerkelijke figuren die welwillend staan tegenover de Broederschap en haar verbondenheid met de voorconciliaire liturgie is er soms verbazing over verklaringen die bij tijd en wijlen oproepen tot een onacceptabele nostalgie voor een oud regime, voor een alliantie tussen troon en altaar die niet meer van deze tijd is…
 
FELLAY: Het feit dat er geen katholieken staten meer zijn betekend dat er geen bescherming voor de kerk meer is en dat wetten worden goedgekeurd die haaks staan op de Christelijke ethiek. Met desastreuze gevolgen voor het zielenheil. We kunnen hier niet over blijven zwijgen.
 
Maar momenteel, zoals u zelf zegt, bestaan er geen katholieke staten meer, ook door de crisis in de Kerk die u krachtig verkondigd…
 
FELLAY: Wanneer we naar de feiten kijken dan is dat waar vandaar dat op dit gebied men met de nodige voorzichtigheid moet handelen. We zijn ons er terdege van bewust dat het geloof ons wordt geschonken door de genade van God. Men kan niet haar aan niemand door geweld opleggen. En dan wie zou dat vandaag nog überhaupt kunnen doen? Maar uit principe moet men de mogelijkheid openhouden dat het geloof zodanig zal groeien dat, ten gunste van het zielenheil en het algemeen welzijn, een politieke entiteit zal ontstaan die zijn eigen wetgeving vormt in overeenstemming met het goddelijk recht.
 
Heeft u reacties gehad van katholieke bisschoppen sinds de audiëntie van 29 augustus?
 
FELLAY: Nee, voor zo ver niet. Misschien wachten ze af.
 
Monseigneur Fellay, uw kritische houden aangaande het na Vaticanum II door de Heilige Stoel bevorderde oecumenisme is bekent. Maar heeft u contacten met andere kerken of kerkelijke gemeenschappen?
 
FELLAY: Er zijn contacten met Orthodoxe priesters en bisschoppen. Soms gebeurt het dat zij ons in vriendschap tot ons wenden omdat zij ons beschouwen als anti-roomse schismatici. We vinden dat helemaal niet leuk. We zijn geen schismatici en we geven veel om de band met Rome. En dan zijn er ook Orthodoxe bisschoppen die hebben gevraagd of zij tot de katholieke Kerk zouden kunnen behoren door zich aan te sluiten bij ons broederschap. Deze bisschoppen heb ik altijd geantwoord at zij zich moeten wenden tot de bisschop van Rome, tot de paus. Wij zijn niet en willen niet een parallelle kerk zijn, en ik ben geen tegenpaus!

donderdag 3 november 2005

Clemens van Alexandrië: Stromateis I, 5, 28-30,2

V. 28, 1. Zo was dan voor de verschijning van de Heer voor de Grieken de wijsbegeerte noodzakelijk tot gerechtigheid, maar nu wordt zij nuttig tot godvrezendheid, omdat zij een zekere voorbereiding is voor hen die het geloof door bewijsvoering oogsten; naardien (de H. Schrift) zegt: “Uw voet stootte zich niet”[1], als gij het voortreffelijke, ’t zij het van de Grieken is of van ons, terugbrengt tot de Voorzienigheid. 2. God toch is oorzaak van al het voortreffelijke, evenwel van het ene krachtens wegwijzing, zoals in het Oude en het Nieuwe Verbond, doch van het andere krachtens gevolgtrekking, zoals in de wijsbegeerte. 3. Wellicht is zij reeds toen bij wijze van wegwijzing aan de Grieken gegeven, eer de Heer ook de Grieken riep. Immers ook zij heeft het Griekse (volk) tot Christus opgevoed, gelijk de wet de Hebreeën[2]. De wijsbegeerte bereidt derhalve voor, daar zij bij voorbaat de weg baant voor wie het Christus volmaakt wordt. 4. Salomo bij voorbeeld zegt: “Ommuur de wijsheid en zij zal u verhogen; met een krans van weelderigheid zal zij u beschutten”[3], want als gij haar door middel van wijsbegeerte en juiste aanwending[4] met een omheining bijzonder stevig gemaakt hebt, dan hebt gij haar tevens ontoegankelijk gehouden voor de sofisten.

29, 1. Enkelvoudig derhalve is de weg der waarheid, maar in hem lopen de verdere stromen van elders al in een eeuwige rivier uit[5]. 2. Op goddelijke wijze dan ook is gezegd: “Luister, mijn zoon, en neem mijne woorden aan”, heet het, “opdat uw levenswegen menigvuldig mogen zijn; woorden van wijsheid immers leer ik u, opdat voor u de bronnen niet falen”[6], die uit de aarde zelve opwellen. 3. Natuurlijk somt hij niet menigvuldige heilswegen van een enkele rechtvaardige op, maar hij voegt er nog vele andere wegen van menigvuldige rechtvaardigen aan toe, die hij ongeveer aldus aanduidt: “De wegen der rechtvaardigen voorts blinken in het licht”[7].

De geboden en de voorstudies zouden ook als wegen en aanleidingen des levens kunnen worden gemerkt. 4. “Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmalen heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijk een klokhen de kiekens”[8], (zegt de Heer) – Jeruzalem nu wordt “gezicht van de vrede” vertolkt[9]. Zo geeft hij dan op profetische wijze te kennen, dat wie vredelievend hebben uitgezien, op velerlei wijzen tot roeping worden opgevoerd. – Hoe dan? – 5. Hij heeft wel gewild, maar niet gekund. – Hoe dikwijls dan en waar? – Twee malen; door middel van de profeten en door de (persoonlijk) tegenwoordigheid. – De uitdrukking “hoe menigmalen” duidt derhalve de veelvormige wijsheid aan, en krachtens elke afzonderlijke manier van hoedanigheid en hoegrootheid redt zij in elk geval dezen en genen voor tijd en voor eeuwigheid, “want de geest des Heren heeft de bewoonde (wereld) vervuld”[10]

6. En mocht iemand geweld plegen en beweren, dat (de vrouw in) “Hecht u niet aan een slechte vrouw, want honig druppelt van de lippen ener hoererende vrouw”[11] de Griekse cultuur is, dan luistere hij ook naar het volgende. “Die voor een tijd de keel smeert”[12], heet het, maar de wijsbegeerte streelt niet. 7. Wie duidt dan (de Schrift) aan als iemand die gehoereerd heeft? – Woordelijk voegt zij er aan toe: “De voeten der dwaasheid leiden degenen die haar aanwenden na de dood naar Hades, doch hare sporen worden niet geschraagd”[13]. – Doe uw weg dan verre van de dwaze genieting, “sta niet aan de deuren harer huizen, opdat gij uw leven niet aan anderen prijsgeeft”[14]. En dan getuigt zij nog: 8. “Dan zal het u in de grijsheid tot een bekommering zijn, als wanneer het vlees van uw lichaam wegteert”[15]. Immers dat is het eind van de dwaze genieting.

Dit een en ander nu haar betreffende.

8. Wanneer (de Schrift) voorts zegt: “Wees niet menigvuldig bij een vreemde (vrouw)”[16], dan vermaant zij de wereldse cultuur wel te gebruiken, doch er niet in te vertoeven, noch te blijven steken. Wat namelijk bij de passende gelegenheden aan elke generatie afzonderlijk op doeltreffende wijze geschonken is, leidt op tot het woord des Heren. 10. Sommigen immers, die reeds verlokt zijn door de minnedranken der dienstmaagden, hebben de meesteres-wijsbegeerte geringgeschat, en sommigen hunner zijn vergrijsd in muziek, anderen in geometrie, weer anderen in letterkunde, doch de meeste in retorica.

30. 1. Maar gelijk de encyclopedische wetenschappen elkaar ontmoeten in de wijsbegeerte, haar meesteres, zo werkt ook de wijsbegeerte mee tot het verwerven van wijsheid. De wijsbegeerte toch is het zich toeleggen op, de wijsheid, daarentegen de wetenschap van goddelijke en menselijke (dingen) en van hun oorzaken. Derhalve is de wijsheid de meerdere der wijsbegeerte, tegelijk deze van de voorstudies. 2. Immers, indien de wijsbegeerte heerschappij belooft over de tong en de maag en de (dingen) onder de maag, en om haarszelfs wille verkieselijk is, zij zou te meer eerwaardig en oppermachtig zijn, als zij ter wille van de eer en de kennis Gods beoefend werd.

 



[1] Spr. 3: 23

[2] Vergl. Gal. 3:24

[3] Vergl. Spr. 4: 8, 9

[4] Vergl. Philo, de agric. 15 s.

[5] Vergl. Hesiod. Op. 737

[6] Spr. 4:10, 11, 21.

[7] Spr. 4: 18

[8] Verg. Matth. 23: 37; Luc. 13: 34

[9] Verg. Philo, de somn. II 250

[10] Wijsh. v. nSal. 1: 7

[11] Spr. 5: 3

[12] ib.

[13] vs. 5

[14] Verg. vs. 8, 8

[15] Verg. vs. 11

[16] vs. 20

maandag 24 oktober 2005

Bij Lucas 6, 43-49

Prof J.P.M. van der Ploeg O.P.

 

Nijmegen, 14 oktober 1979.

 

Het bovenstaande Evangelie begint met een waarheid uiteen te zetten, die door Mattheüs Aldus wordt samengevat: “Aan hun vruchten zult ge ze kennen!” (Mt. 7, 20), Zó geformuleerd komt deze uitspraak alleen in het Evangelie voor, al spreekt het Oude Testament al van de werken van een mens als van zijn ‘vruchten’ (in Spr. 8, 19). Jezus’ woord verkondigt wijsheid, die iedereen begrijpt; men hoeft er zijn leerling niet voor te zijn. Daarom is het niet alleen christelijke, maar menselijke wijsheid.

De woorden van het Evangelie van Lucas komen uitvoeriger voor in dat van Mattheüs, waar ze aan het einde van de Bergrede staan (zie Mt. 7, 15 vv.). Die plaats laat zien hoe belangrijk ze zijn, wat niet het geval zou zijn, wanneer zij alleen maar een heel algemene aan ieder bekende waarheid zouden willen uitspreken. Als wij ze gebruiken passen wij ze meestal toe in een concrete situatie, op concrete personen. Zo heeft ook Jezus gedaan. Bij Mattheüs leest men dat Hij ze gebruikt voor de pseudo-profeten, die zich in schaapskleren aan de mensen vertonen en de taal spreken die daarbij past, maar van binnen roofzieke wolven zijn. Aan hun vruchten, sprak Jezus – dat is aan hun werken – zult gij ze kennen. En hij voegde er aan toe wat wij óók allen weten: men kent een boom aan zijn vruchten en men plukt geen vijgen van distels of druiven van een doornstruik. Níemand zoekt ze daar, niemand denkt dat hij ze ervan zal kunnen plukken. Omdat Jezus ons hiermee niets nieuws leert, gat het wéér om een toepassing. Die wordt bij Lucas niet gegeven, maar wel wordt een diepe zin van het woord verklaard. “Een goed mens brengt uit de schat van zijn hart het goede voort, een slecht mens het slechte.” De slechte daad vindt zijn oorsprong in het haart, daar ligt de wortel van  de slechtheid van elke boze daad. De morele slechtheid, het morele kwaad, komt uit de slechte wil voort, eerst dáárdoor is een menselijke handeling totáál kwaad. De vrucht van een boom ontstaat wanneer hij van buiten bevrucht is en hij groeit door het sap dat hem van binnen wordt toegevoerd. Zo zal de daad van een mens meestal door een uiterlijke aanleiding ontstaan, maar ze is pas goed of slecht door de bedoeling die hij ermee heeft. Is hij een goed mens en laat hij die goedheid tot haar recht komen, dan zal hij zijn daad, zijn ‘vrucht’, goed zijn. Zo brengt een vijgenboom vijgen voort, de vrucht die volgens de oosterlingen Eva in het paradijs verleidde, en de wijnstok druiven, waaruit de wijn wordt voortgebracht die reeds Noë bekoorde.

 

Zo is het ook met de woorden van een mens, zegt Jezus. Zijn daden komen voort uit zijn hart. En verder: “De mond spreekt waarvan zijn hart overloopt”. Men kan zeggen dat dit vaak niet waar is en juist bij valse profeten over wie Jezus het heeft. Verleiden zij de mensen niet door hun zoet gevooisde leugens? Dat wist Jezus en daartegen waarschuwde Hij, maar Hij wist ook meer: niet zelden verraden slechte mensen zich wanneer zij zich niet voldoende beheersen of fouten maken in hun berekeningen. Dan vloeit hun hart over en houdt de valsheid er niet meer in besloten. Maar vroeg of laat blijkt hun slechtheid ook, wanneer het slechte doel duidelijk wordt, dat zij beoogden.

De woorden van Jezus: “Aan hun vruchten zult gij ze kennen” zijn maar al te zeer van toepassing op de tijd waarin wij leven en de valse profeten die onder ons zijn opgestaan. Wolven noemt Jezus hen in zijn Bergrede. Elke herder verdedigt zijn kudde er tegen, hij jaagt ze weg of schiet ze dood; wij moeten het beleven dat zij bij de kudde mogen blijven en daar doen wat hun aard is, zonder dat vele herders ingrijpen, zelfs maar hun stem ertegen verheffen.

 

Op de valse profeten slaat ook het volgende woord; “Waarom noemt gij mij Heer! Heer! als ge niet doet, wat Ik zeg?”. De ware profeten spraken oudtijds uit naam van de God van Israël, de Heer. Met ‘zo spreekt de Heer’ beginnen veel van hun uitspraken en voorspellingen. Deze woorden moesten zelfs dienen om een authentiek woord van God aan te kondigen. Maar ook de valse profeten bedienden zich ervan. Zij deden niet wat God van hen verlangde. Wat zij het volk verkondigden was Gods Woord en Gods Wil niet. Men kan het heden beleven dat men een theoloog verdedigt door te zeggen dat hij toch zo ‘trouw aan de Kerk’ is, zo ‘geëngageerd’ door haar, terwijl hij de meest wezenlijke waarheden van de geopenbaarde godsdienst ontkent, zelfs in geen echte openbaring gelooft die van een persoonlijke goddelijke Andere komt, die direct tot de mensen heeft gesproken. In een geschrift van een soort mantelorganisatie van het Secretariaat der R.K. Kerkprovincie in Nederland, dat een tegenwoordig veel genoemd tegennatuurlijk kwaad goedpraat, kan men beroepen op God vinden en fraaie woorden lezen, die van Hem worden gebruikt. Hier is het woord van Jezus van toepassing: wolven in schaapsvacht! Wat zegt gij tot mij “Heer! Heer!, als ge niet doet wat Ik zeg?”.

Het laatste woord is echter niet alleen op de genoemden van toepassing. Moeten wij niet zeggen dat het ons allen vaak treft, wanneer wij uiterlijk vroom zijn en onze ‘kerkelijke plichten’, zoals dat heet, vervullen, wanneer wij het Onze Vader bidden en andere gebeden, maar niet àlles doen wat God van ons verlangt? Aan onze vruchten kent men ons dan, kennen wij onszelf.

 

De evangelie-pericoop besluit met een gelijkenis. Wie Jezus’ woorden hoort en ze doet is als een man, die zijn huis op de rots heeft gebouwd. In Palestina is de ondergrond dikwijls rots of zandsteen, die vaak zelfs aan de oppervlak komt en op veel plaatsen maar weinig aarde boven zich heeft. Het is duidelijk dat een verstandig man de fundamenten van het huis dat hij wil bouwen niet boven op de aarde legt, maar eerst een, twee meter graaft en ze op de harde bodem plant. Dan kan dat huis, als het van solied materiaal is, ertegen als het straks waait, stormt of stortregent, of als er na een wolk breuk een watervloed tegenaan kolkt, zoals in Palestina herhaaldelijk gebeurt, zelfs midden in de woestijn.

Wie Jezus’ woorden uitvoert, zijn bevelen volbrengt, is een verstandig man, die voor de toekomst niet hoeft te vrezen. Hij is veilig – bij God. Maar de dwaas die niet zo zou bouwen, die de eerste steen maar meteen op het zand legt, is gelijk aan de man die wel “Heer! Heer!” tot Jezus zegt, doet alsof hij hem herkent als zijn Meester, maar niet uitvoert wat Hij van hem verlangt. Wie zo doet is in feite een onwaarachtig mens, een leugenaar, hij is onbetrouwbaar. Zo is ook het op het zand gebouwde huis niet betrouwbaar: oppervlakkig gezien lijkt het in rode, in feite deugt het niet. Tegen de ongunst van weer en wind is het niet bestand. Komt er een storm, dan valt het huis in, en wel volkomen, er blijft een puinhoop van over, waaronder inwonenden wellicht bedolven zijn.

De valse profeten, wil Jezus zeggen, bouwen zulke huizen voor de mensen. Zien wij naar die van onze tijd, onze omgeving. De achteruitgang van het godsdienstig en kerkelijk leven in ons land is dramatisch en blijkt o.a. uit ontstellende cijfers. Deze mensen ‘bouwen’ geen Kerk, het woord dat zij zo graag gebruiken (alsof de Kerk nog niet gebouwd was), en het resultaat is de snelle ondergang van een eens bloeiende Kerkprovincie.

 

Wij moeten uit deze pericoop van het Evangelie twee lessen trekken. De eerste is dat wij de valst profeten moeten onderscheiden en hen, voor zover dit in ons vermogen ligt, de schaapsvacht moeten uittrekken, opdat het iedereen duidelijk is, wie ze zijn. Hen alleen maar als wat onkruid te beschouwen, dat men beter niet eens identificeert, en niet uitrukt, is een fatale vergissing, die zich ten onrechte op een parabel van het Evangelie beroept. Het zijn allereerst de Herders, die de wolven moeten verjagen. Waar zij in gebreke blijven, moet ieder doen wat in zijn vermogen ligt om hun schadelijke invloed in te perken. Daarvoor is het noodzakelijk hen te identificeren, dat is: hen aan te klagen. Dat is geen onverdraagzaamheid of liefdeloosheid, maar naastenliefde, liefde voor het volk van God, dat niet te loor mag gaan.

Maar op de tweede plaats – niet nà de eerste, maar gelijk ermee – moeten wij onszelf afvragen of ook wij, als wij “Heer! Heer!” zeggen, wel alles doen wat God van ons verlangt. Het komt erop aan Gods Wil te doen, al het andere baat niet, wanneer wij dit niet willen. Belijden wij daarom onze schuld, staande voor het altaar van God, waarvan men in het Oosten zo gaarne denkt dat het omringd is door de heilige engelen, die God verheerlijken en aanbidden, een schone gedachte die wel eens wáár zou kunnen zijn. Er is zelfs geen enkele reden te bedenken, waarom zij het niet zou zijn. Buigen wij ons diep voor Hem neer in aanbidding, verenigen wij ons met het Offer van Christus en ontvangen wij Hem in een zuiver hart, Hij die de Heer van ons hart is als wij zijn Wil volbrengen. Dan zal dit ons een onderpand zijn, een vooruitbetaling, op de eeuwige heerlijheid, die God ons allen schenken moge.

 

Amen.

 

uit Katholiek Stemmen, Jaargang 8, nr. 11, november 1979.

donderdag 20 oktober 2005

Het Aggiornamento

Dr. Ant. G.I. Erftemeijer

 

Wat paus Johannes XXIII voor ogen stond, toen hij in 1961 het Tweede Vaticaans Concilie aankondigde, duidde hij aan met het woord “aggiornamento”. Ik kan mij nog goed herinneren, dat de journalisten die in Nederland verslag moesten uitbrengen, met dit woord moeite hadden. Er was geen Nederlands equivalent voor en men poogde het te omschrijven met zo iets als: bij de tijd brengen, aanpassen aan de tijd.

Als ergens geen Nederlands woord voor bestaat, betekent dit,d at het begrip daarvoor  bij ons ontbreekt. Het Tweede Vaticaans Concilie zou dus iets teweeg brengen, waar wij nog niet over nagedacht hadden, althans niet zo duidelijk, dat wij het met een woord konden aanduiden. Het was voor ons, Nederlanders, uitermate belangrijk, dat ons duidelijk gemaakt werd, wat met dat woord “aggiornamento” bedoeld werd, want dat was de sleutel om te kunnen begrijpen, welke vernieuwing het Concilie in gang wilde zetten.

 

De bisschoppen bleven in gebreke om daarover voorlichting te geven, waarschijnlijk omdat zij zelf nog onvoldoende verwerkt hadden wat het inhield. Op de jongste Bijzondere Synode moesten de verzamelde bisschoppen dan ook vaststellen, dat de bedoeling van het Concilie onvoldoende was doorgedrongen bij de gelovigen en dat men de documenten van het Concilie nauwelijks kende. Men nam zich voor, aan de uitspraken van het Concilie meer bekendheid te geven en zich in te spannen om de vernieuwing die het Concilie bepleit had, door te voeren. De Synode maakte zich een nieuw slagwoord eigen: “herevangelisatie”. Maar ook dit zal begrepen moten worden tegen de achtergrond van het Concilie, dus van het “aggiornamento”. Het is niet ondenkbaar, dat vele bisschoppen dit laatste uit het oog verliezen, want waar de Kerk in de laatste twintig jaar na het Concilie in een ernstige crisis is geraakt, heeft men er al de handen vol aan om de voornaamste dingen weer echt te zetten. Zo heeft men b.v. besloten om een voor de gehele westerse wereld geldende catechismus op te stellen, om tenminste duidelijk te maken wat de Kerk leert en wat zij niet leert. Dat is in deze tijd weer nodig, maar op zichzelf is dat natuurlijk nog geen “aggiornamento”.

 

Wat het “aggiornamento” inhoudt, moet achteraf duidelijk te maken zijn aan de hand van de documenten van het Concilie. Maar in de afgelopen jaren is het verschillend geïnterpreteerd. Wat de Bijzondere Synode daarover vaststelde, kan ik met eigen woorden als volgt weergeven: er is een grote groep katholieken, die van meet af aan een eigen interpretatie gegeven heeft, welke tot ontsporingen aanleiding gaf. Een andere groep heeft die ontsporingen toegeschreven aan het Concilie zelf (men heeft hierbij kennelijk gedacht aan Mgr. Lefèbvre c.s., maar hem niet genoemd). Nog een andere groep verkeert in de mening, dat het Vaticaans Concilie onbelangrijk geweest is. Slechts een kleine groep verdiept zich in de documenten van het Concilie om er geleidelijk van overtuigd te raken,d at ze een aanzet hebben gegeven tot een belangrijke vernieuwing.

 

Met het “aggiornamento” hebben de kerkelijke leiders zeer zeker een verniwuing op het oog gehad, een of andere ingrijpende verbetering, die zij nodig achtten. Maar welke? Is er in de documenten van het Concilie een lijn te ontdekken? Is er een samenhang tussen de documenten? Gaat er een idee achter schuil, dat we met het woord “aggiornamento” kunnen aanduiden? Ja! Wij laten hier een beknopt overzicht van de voornaamste documenten volgen.

 

1. Constitutie over de liturgie:

-         De nadruk wordt erop gelged, dat de liturgie (vnl. van de H. Mis) iets is van heel de Kerk en voor heel de wereld.

-         Daarom beklemtoont zij, dat de deelname van het gelovige volk moet bevorderd worden.

-         Daarom staat zij toe, dat de volkstaal gebruikt wordt.

-         Daarom geeft zij ook opdracht de hele liturgie te herzien, zodat zij eenvoudiger, overzichtelijker en begrijpelijker wordt, bovendien de mensen meer laat profiteren van de rijkdommen aan schriftuurlijke teksten en ander heilige teksten en er ook meer speciale keuzes gemaakt kunnen worden.

 

2. Decreet over de media:

De pastorale bezorgdheid van de vaders gaat uit naar hen die de publieke opinie beïnvloeden of weergeven door journalistieke voorlichting. Deze bezorgdheid is er omwille van al die mensen, op wie media zich richten. En, merk op: die media zijn geen kerkelijke instituten, maar dingen van de wereld.

 

3. Lumen Gentium, over de Kerk:

Opmerkelijk in deze schitterende constitutie is de aandacht voor de Kerk in haar geheel: als mystiek lichaam en als volk Gods. Daarom ook (vergeleken bij vroeger) meer aandacht voor de leek als volwaardig lid van de Kerk en, evenals de pri8ester en de kloosterling, geroepen tot heiligheid.

Ook opmerkelijk is, dat die Kerk geplaatst wordt in de totaliteit van heel de menselijke geschiedenis, in de wereld van nu en tot heil van heel de mensheid.

 

4. Decreet over de oosterse katholieke kerken:

De vaders betrekken ook de kerken met oosterse riten in hun zorgen, schenken aandacht aan gemengde huwelijke, aan de contacten tussen mensen van de ene en van de andere ritus en treffen regelingen daarvoor. In het bijzonder ook ten aanzien van de contacten met “de broeders van de gescheiden kerken”; ze staan zelfs toe, dat katholieken deelnemen aan de liturgie van afgescheiden kerken (als die geldig zijn en als er een geldige reden voor is). Zij sporen allen aan, elkaar met broederlijke liefde te beminnen en ervoor te bidden, dat alleen tot volle gemeenschap komen.

 

5. Decreet over de oecumenische beweging:

Aandacht en liefdevolle zorg voor de niet-katholieke christenen.

 

6. Decreet over de bisschoppen:

Aandacht voor de mystieke eenheid van alle bisschoppen,d ie allen delen in hetzelfde priesterschap; daarom met elkaar en met de paus samenwerken en gemeenschap vormen (collegialiteit), want allen (en iedere bisschop afzonderlijk) zijn er voor heel de Kerk en voor heel de wereld.

 

7. Decreet over het religieuze leven:

Aandacht voor alle mensen die een of andere kerkelijke goedgekeurde leefregel volgen. De vaders sporen hen allen aan, hun religieuze leven te vernieuwen, enerzijds door terug te keren naar de oorspronkelijke inspiratie van hun instellingen, anderzijds door zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Voor dit laatste moeten zij goed op de hoogte zijn van hun eigen tijd. Ook moeten ze deelnemen aan het leven van heel de Kerk. Een uitdrukkelijke verklaring voorts, dat religieuzen geen priester hoeven te zijn om een volwaardig religieus leven te kunnen leiden.

 

8. Een verklaring over de christelijke opvoeding:

Daarin neemt ook de aandacht voor het onderwijs een belangrijke plaats in.

 

9. Een verklaring over de houding van de Kerk ten opzicht van de niet-christelijke godsdiensten:

Geen uitspraken om te veroordelen, maar om het werk van Gods genade, voor zover die aanwezig is, te eerbiedigen en om allen tot de eenheid te brengen, waartoe zij geroepen zijn. Meer dan voorheen wordt aandacht geschonken aan de aanwezige waarden, en meer aan wat ons met elkaar verbindt dan aan wat ons gescheiden houdt. In deze verklaring zeggen de vaders, dat men de joden niet als een door God verworpen volk mag beschouwen. Zij veroordelen hier antisemitisme en zelfs alle discriminatie, ook vanwege de godsdienst.

 

10. Decreet over het lekenapostolaat:

Een uitvoerige uiteenzetting van de roeping van de leek. Evenals in Lumen Gentium gaan de vaders er hier vanuit, dat de specifieke taak van de leek ligt in de wereld.

 

11. De verklaring over de godsdienstvrijheid:

Verklaarden voorgaande pausen, dat ieder mens verplicht is de ene ware godsdienst aan te hangen, nu laten de vaders weten, dat dit niet betekent, dat men daartoe dwang zou mogen uitoefenen, maar dat men in de samenleving elkaars vrijheid moet eerbiedigen.

 

12. Gaudium et spes: over de Kerk in de wereld van deze tijd.

De meest opmerkelijke en meest besproken constitutie van het Concilie.

 

Dit vluchtige overzicht van 12 (van de 16) documenten laat zien, dat ze alle voortkomen uit een en dezelfde intentie, nl. een pastorale intentie om zich niet zozeer bezig te houden met zaken die voornamelijk voor priesters en theologen van belang zijn, als wel met de wereld, waarin de Kerk gezonden is om het Evangelie te verkondigen en genade uit te delen. Het tijdperk waarin de idealen en de spiritualiteit van priesters en kloosterlingen al te zeer domineerden, is voorbij. De Kerk is er zich van bewust geworden, dat ze ongemerkt bij het cultiveren van priesterschap en kloosterleven de wereld van de gewone mensen aan haar aandacht had laten ontsnappen. De Kerk was te eenzijdig een klerikale aangelegenheid geworden,w aardoor het apostolaat in de wereld te weinig waardering kreeg. De wereld, vooral de wereld van de arbeid en die van de kunst en de wetenschap, was steeds meer van de Kerk vervreemd geraakt. Er was een kloof ontstaan tussen de Kerk en de profane geseculariseerde wereld. Het was tot dan toe zondag geweest in de Kerk, maar het werd nu tijd, dat men meer aandacht ging schenken aan de zes overige dagen, de werkdagen, de doordeweekse dagen. Wat bereikt was in hiërarchie, liturgie en theologie, was prachtig, maar alles dreigde weer verloren te gaan, als het de wereld niet kon heiligen. Er moest meer zorg besteed worden aan de heiliging van het dagelijkse leven van de gewone mensen, aan de kerstening van de cultuur en de maatschappij, aan de heiliging van de arbeid. Paus Johannes begon te spreken over een “cultuur van de liefde” en Johannes Pualus II over de “waardigheid van de mens” en over het ideaal van de vrede op aarde. Het Evangelie opnieuw bij de mensen te brengen in hun leven van alledag, de bezinning op de zending van de Kerk hier en nu in deze tijd in deze wereld vroeg meer aandacht.

Zo moet men, denk ik, ook het gebaar van paus Johannes XXIII verstaan, dat hij maakte, toen hij ondervraagd werd over zijn bedoelingen met het concilie. Hij opende toen demonstratief een raam. Sommigen hebben dit zo uitgelegd, dat hij wilde zeggen: “We moeten frisse lucht binnen laten, en die komt van buiten”. Eerder denk ik dat hij bedoelde: “Wij moeten naar buiten kijken, naar de wereld die wij moeten evangeliseren”. Ik weet niet wat voor een raam het was dat hij opende, maar als het een glas-in-lood raam was, zoals die in dergelijke verblijven wel voorkomen, was het tekenen het duidelijkste. Er is niets mooiers denkbaar dan een glas-in-lood raam, maar het moet niet aangebracht worden op een plaats, waar het het noodzakelijke uitzicht op de wereld zou belemmeren. Een glas-in-lood raam mag niet verhinderen, dat wij zien, hoe zonde broeders honger lijden of vergaan van ellende. De Kerk schiet haar doel voorbij, als ze zo zeer bezig is met de verfraaiing van haar bouwwerk, dat ze de nood van de wereld niet meer opmerkt. Als er geen tekenen en worndeneren meer zoijn om de prediking te begeleiden, loopt de Kerk gevaar geen gehoor meer te vinden. De levenswijze van de katholieken zelf moet het welsprekende teken zijn van de waarheid van het Evangelie, dat de priesters prediken; anders blijven de priesters roependen in een woestijn.

Daarom wilden de vaders een vernieuwing in de Kerk op gang brengen, waardoor alle leden, en in het bijzonder de leken, zich weer bewust zouden worden van hun roeping om de wereld te heiligen.

Daarvoor had Johannes XXIII het woord “aggiornamento” bedacht. Letterlijk vernederlandst moet dit luiden: “verdagelijksing”. Dit betekent dus niet zozeer een “aanpassing” aan de tijdsomstandigheden, alswel een “toepassing” op het elven van alledag. Wat betekent het Evangelie voor de melkboer end e slager, voor de moeder die met twee kinderen naar de school fietst, voor de bankdirecteur en de handelsman, de politicus en de politieagent? Hoe moet de katholiek de hedendaagse wetenschap en de technische ontwikkeling met zijn geloof overeenbrengen, en wat heeft de kunstenaar als katholiek te zeggen?

Dit en al dat soort problemen zijn urgent geworden, omdat de wereld zich seculariseert en verheidenst, terwijl de Kerk toch door onze Heer Jezus Christus de wereld ingezonden is om haar te heiligen. De Kerk diende zich te “verdagelijksen”, zich bezig te houden met de heiliging van het dagelijkse leven van alle mensen, hun denken end oen, hun huwelijksleven, hun arbeid, hun maatschappelijk leven. Wat St. Paulus bedoelde, toen hij schreef: “Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, wat ge ook doet, doet alles ter ere Gods”, dat moest opnieuw onder de aandacht gebracht worden. De betekenis daarvan moest dieper in allen doordringen.

Een immense opgave, waarvoor de vaders de Kerk gesteld hebben, en waarvan steeds duidelijker wordt, dat die voornamelijk een oproep tot de leken inhoudt. Want het zijn juist de leken, die uiteindelijk geroepen zijn om de profane aspecten van de wereld te heiligen.

Velen hebben wel spontaan begrepen, dat het concilie o.a. een opdracht inhield om maatschappelijk en politiek actief te zijn, maar ze begrepen helaas niet altijd goed, dat het niet zozeer ging om de activiteit op zich, als wel om de heiliging van die activiteit. De bezinning hierop en de aansporing daartoe is de roeping van onze tijd. Zij stelt een ingrijpende vernieuwing zowel in de Kerk als in heel de wereld in het vooruitzicht.

 

[uit: Nieuwsbrief van de RKPN, 13e Jaargang Nr. 2 / Mei-Juli 1986]

donderdag 13 oktober 2005

Het probleem van het 'Oecumenisme'

In februari 2004 presenteerde het broederschap St. Pius X (SSPX) op een persconferentie een gedetailleerde en grondig beargumenteerd document over het door de kerk uitgevoerde oecumenisch beleid sinds Vaticanum II, een beleid dat in het bijzonder wordt geïdentificeerd met Johannes Paulus II. Dit document werd vervolgens als publicatie openbaargemaakt en wordt hier gerecenseerd door Mgr. Ignacio Barreiro. Het document was ook met een inleidende brief die hier beneden is samengevat verzonden aan alle kardinalen.

 

Brief aan alle kardinalen:

Bij gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van het pontificaat van Johannes Paulus II wil de SSPX zijn bezorgdheid uiten over de situatie in de Kerk. In het bijzonder in Europa leven we nu in een tijd van “stille apostasie”.

Een van de hoofdoorzaken van deze stand van zaken is het oecumenisch beleid dat erop gericht is tot eenheid te komen door het onder andere aan de kant schuiven van specifiek katholieke leerstellingen die verdeeldheid zouden kunnen veroorzaken, zoals dat van het Mystieke Lichaam van Christus is de Katholieke Kerk, waarbuiten er geen verlossing is.

Dit oecumenisme was de hoofdreden voor de liturgische hervorming die desastreus voor het geloof en de religieuze praktijk van de gelovigen is geweest. De kerk kan niet succesvol in haar goddelijke missie zijn wanneer zij geen afstand doet het oecumenische Utopia en erkent dat “de vereniging van de christenen kan alleen worden bevorderd door het streven naar de terugkeer naar de ene ware kerk van Christus van hen die van haar zijn afgesplitst.” De katholieke kerk moet weer de vuurtoren van waarheid en de poort naar de verlossing worden.

Daarom vraagt de SSPX de Vicaris van Christus om het Mystieke Lichaam van een verkeerd oecumenisme te bevrijden en door het tonen van de liefdadigheid van Petrus de Kerk te redden.

 

Dit boekje bevat de Engelse vertaling van het document dat werd verspreid door de SSPX in februari 2004 tijdens een persconferentie in het Hotel Columbus enkele meters verwijderd van het Sint-Pietersplein in Rome. Het is een document dat een bedachtzame en respectvolle beschouwing vereist die meer is dan deze recensie.

Eerst moeten we het hebben over de procedurele principes. Het is een geaccepteerd feit dat de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie een bepaalde mate van dubbelzinnigheid vertonen, die tot foute of zelfs kwaadaardige interpretaties hebben geleid. Als voorbeeld kunnen we noemen de omschrijving van de kerk als het ‘volk van God’ dat is misbruikt als een lanceerplatform van het concept van de ‘kerk van het volk’ – een kerk die komt van het volk en die wordt voorgesteld als een alternatief van de ‘officiële’ kerk. Juist daarom moeten wij ons extra inspannen om de documenten van het Concilie en de latere kerkelijke documenten in overeenstemming met de Traditie te interpreteren.

Het andere zeer belangrijke procedurele principe waar aandacht aan moet worden besteed is de manier waarop het document door de SSPX werd gepresenteerd. Vanuit het respect voor de Heilige Vader gezien zou het meer in lijn met de traditie hebben gelegen zijn wanneer de vragen die in het document worden gesteld als een terughoudende presentatie aan de Heilige Stoel zouden zijn aangeboden, en niet tijdens een persconferentie onder de rook van het apostolisch paleis. Wanneer we kijken naar historische gevallen waarin belangrijke personen hun waarnemingen en bezorgdheden aan de kerkelijke autoriteiten te kennen gaven dan zien we dat zij altijd de op dat moment geldende procedures volgden. Meestal uitten zij hun bezorgdheid in tijden van zeer grote crisis. De schrijvers van From Ecumenism to Silent Apostasy [Van Oecumenisme tot Stille Apostasie] hadden er daarom beter aan gedaan wanneer zij gebruik hadden gemaakt van de norm in canon 212 §3, die het traditionele recht en plicht van de gelovigen erkent om hun mening te uiten aan hun herders over zaken die raken aan het welzijn van de  kerk. We moeten ons daarom afvragen of zo een publieke persconferentie nu juist hen in de kaart heeft gespeeld die zich sterk verzetten tegen het respecteren van de traditie binnen de kerk.

Er moet worden benadrukt dat het afwijzen van het ‘oecumenisme van de terugkeer’ [d.w.z. de onderwerping van de afgescheiden broeders aan de Paus] niet gegrond is op een magistraal document. De zogenoemde ‘Ballamand Verklaring’ is alleen een gezamenlijk document dat is voortgekomen uit een gemengde dialoogcommissie met de orthodoxen, en zij heeft geen enkele magistrale waarde. Hetzelfde kan worden gezegd van de verschillende meningen die worden geciteerd van kardinaal Walter Kasper. Wanneer From Ecumensim to Silent Apostasy beweert dat, “[de Kerk] niet langer de bekering van de ketters en schismatici eist”, kan zij deze bewering niet terugvoeren op welke magistrale lering dan ook maar alleen op de meningen van kardinaal Kasper

Zelfs het accepteren van fouten die in het verleden door sommige leden van de kerk zijn begaan, zoals gedaan in Unitatis Redintegratio, veranderd niets aan de uiteindelijke verplichting dat iedereen lid moet zijn van de katholieke kerk. De geschiedenis van de kerk wordt gekenmerkt door veel inschattingsfouten van haar leden. Zo zijn bijvoorbeeld vandaag de dag velen het erover eens dat de steun aan de Franse Republiek door de staatssecretaris van Leo XII, kardinaal Mariano Rampolla del Tindaro – een man met grote talenten – niet het gewenste resultaat had.

Dit SSPX document stelt zonder twijfel enkele zorgwekkende vragen, zoals de oecumenische doelstellingen van de liturgische hervorming van Paulus VI of de herkenning van de (Nestoriaanse) Anaphora van Addaï en Mari die geen consecratiewoorden bevat. Het is interessant om hier de waarnemingen van John Meyendorff, een prominente orthodoxe theoloog, over de veranderingen die plaats hebben gehad in de katholieke kerk sinds Vaticanum II in herinnering te roepen, waarin hij klaagt over de “secularisering van de liturgie”. Het lijkt dus dat de nieuwe liturgie niet aan haar oecumenische doelstelling voldoet, ten minste niet met betrekking tot de orthodoxen.

In From Ecumenism to Silent Apostasy wordt er verslag gedaan van wat Zijne Heiligheid Johannes Paulus II heeft gezegd over de relatie met de Orthodoxe Kerken, dat de eenheid die wordt verlangd “zowel geen absorptie als fusie is” en dat het zou leiden tot een wederzijde “uitwisseling van gaven.” Beide aanhalingen zijn waar in zichzelf omdat een unie met Rome van de Orthodoxen zou zijn gebaseerd in de erkenning van hun eigen legitieme autonomie in disciplinaire en liturgische zaken en ook omdat er veel dingen zijn die we van hen kunnen leren zoals hun gevoel voor traditie en het magnifieke gevoel voor het heilige dat de oosterlingen in hun liturgieën hebben. (Tegelijkertijd vereist intellectuele eerlijkheid ons ook om de dogmatische fouten van de Grieken niet buiten beschouwing te laten).

Maar we moeten ook niet vergeten dat deze twee principes ook van toepassing zijn op de traditionalistische beweging. De meeste leden van de traditionalistische beweging verlangen ook niet te worden geabsorbeerd of gefuseerd met veel van de hedendaagse particuliere kerken en zij willen ook een bepaalde mate van autonomie in disciplinaire en liturgische zaken behouden door middel van geschikte een rechtvaardige canonieke structuren. Ook velen van ons zijn er zeker van dat onze volledige aanwezigheid en erkenning binnen de gelederen van de Katholieke Kerk een positieve invloed in de Kerk als een geheel kan hebben. Dat is dus de gave die wij aan de hedendaagse kerk kunnen aanbieden. Tegelijkertijd kunnen we niet zo trots zijn en beweren dat er niets is dat we kunnen leren van de ervaring van de hedendaagse kerk of dat alles wat er sinds het concilie heeft plaatsgevonden helemaal negatief is, alsof de Heilige Geest verdwenen is van de kerk sinds 1965.

Het is vanzelfsprekend dat door de meeste traditionalisten een aantal van de hedendaagse pastorale praktijken in de kerk niet worden verwelkomd, en met goede reden, maar tegelijkertijd moeten we ook de enkele positieve elementen kunnen onderscheiden die voor ons een verrijking zouden kunnen zijn. Om een voorbeeld te geven, een prominente en hoog gerespecteerde traditionalistische uitgever, nu overleden, wees mij verscheidene malen erop dat hij van mening was dat de nieuwe pastorale aanpak van het sacrament van de ziekenzalving veel positieve elementen bevat. Hij benadrukte dat deze nieuw pastorale aanpak de secondaire effecten van het sacrament onderstreept: het ontvangen van fysieke vooruitgang door de zieke.

De passage uit Unitatis Redintegratio, “Want de Geest van Christus heeft er niet vanaf gezien om hen [de afgescheiden kerken] te gebruiken als een middel van redding die haar werkzaamheid ontleent uit de juist die volheid van genade en waarheid toevertrouwt aan de katholieke kerk”, kan en behoort te worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de Traditie. Ten eerste moeten we beschouwen dat dit zelfde document verderop zegt: “We geloven dat de Heer al de zegeningen van het Nieuwe Verbond alleen heeft toevertrouwd aan het apostolisch college, waarvan Petrus het hoofd is, om daarmee het ene Lichaam van Christus op aarde te stichten waarin iedereen volledige behoort te zijn opgenomen die op welke manier dan ook tot het volk van God behoort.” Het is dus moeilijk om te beweren dat dit document kan worden gebruikt als een quasi-legitimatie van die verschillende groeperingen die alleen deelelementen van het geloof bezitten.

Tevens moeten we eraan herinneren dat in volgens de onderwijzingen van de Pius IX zaliger nagedachtenis in zijn schrijven ‘Singulari Quadem’ tegen het rationalisme en indifferentisme, “… het noodzakelijk is voor zeker te houden dat zij die werken in onwetendheid van de ware godsdienst, als deze onwetendheid onoverwinbaar is, in de ogen van God hieraan niet schuldig zijn.” Ten tweede kunnen de gedeeltelijke waarheden die worden bezeten door de oosters orthodoxen en de protestanten door de werking van de Heilige Geest hen leiden tot de mogelijke aanvaarding van de volledige waarheid. Wat incompleet is roept vanuit zijn eigen natuur naar vervolmaking, de vervolmaking van dat wat incompleet is. Ten derde is het de plicht van de katholieke kerk die in het bezit is de van de volheid van genade en waarheid, om hen te leiden die haar niet volledig bezitten.

De openingsstelling van hoofdstuk drie (‘Pastorale Problemen en Oecumenisme’) geeft een vurige veroordeling van het oecumenisme. Maar hier zou het veel beter zijn geweest wanneer er voor een meer preciezere taalgebruik was gekozen. Het is een deel van de traditionele methodologie om nuances aan te brengen. Wanneer we het oecumenisme opvatten als een methodologische benadering die er uiteindelijk op gericht is om hen die een incomplete kennis van de waarheid bezitten te leiden naar de volheid van het geloof, dan kan het niet worden veroordeeld, zoals het document van de SSPX zelf toegeeft (aan de hand van een citaat van aartsbisschop Marcel Lefebvre). Aan de andere kant, is het waar dat sommige hedendaagse gebruiken gevaarlijk kunnen zijn omdat zij het serieuze gevaar van het indifferentisme met zich meebrengen. Het is vanzelfsprekend dat tegelijkertijd een bepaalde verzachting van het traditionele taalgebruik waarmee we hen omschrijven die niet in het volledige bezit van de waarheid zijn de communicatie kan vergemakkelijken, maar alleen wanneer het zodanig wordt vormgegeven dat zij geen verwarring bij onze gesprekspartners veroorzaakt, en duidelijk blijft dat we hen als ten minste gedeeltelijk dwalend beschouwen. Vele eeuwen geleden zeiden Romeinen al dat je meer vliegen met honing vang dan met azijn. Het opheffen van canonieke straffen kan ook worden gezien als een middel om een meer vloeiende aanpak mogelijk te maken, zoals werd gedaan door Paulus VI met de Patriarch van Constantinopel. Natuurlijk leidt dit tot de vraag waarom de kerk niet dezelfde aanpak gebruikt bij de SSPX door het opheffen van de canonieke straffen die zij heeft opgelegd.

De schrijvers van From Ecumenism to Silent Apostasy beamen niet zonder reden dat de banden van geloof, sacramenten en hiërarchische communie essentieel zijn voor de eenheid van de kerk. Ze citeren precies die documenten van het magisterium waarmee zij de noodzaak om in eenheid met de Stoel van Petrus te blijven aantonen. Boniface VIII in de bul, Unam Sanctam, geciteerd aan het eind van dit document, verklaart De Fide: “Bovendien, we verklaren, zeggen, definiëren en verkondigen aan ieder menselijk schepsel dat zij noodzakelijkerwijs voor hun verlossing geheel onderworpen aan de Paus dienen te zijn.” Ik hoop en bid dat de auteurs van dit SSPX document in staat zullen zijn om te overdenken in welke mate veel deze De Fide magistrale leringen van toepassing zijn op henzelf. Zij moeten toch ook inzien dat de kerk veel sterker zou zijn wanneer de SSPX in staat was om zijn canonieke situatie te regulariseren. Het is bekend dat in sommige plaatsen de SSPX een sterkere getuige van het geloof is dan de getuigenis die we vandaag vinden in bepaalde particuliere kerken die in formele eenheid met de Heilige Stoel zijn.

De huidige verwarringen en misverstanden met betrekking tot het oecumenisme vereist een correctie, en de bezorgdheid die de schrijvers in dit document uiten is meer dan begrijpelijk, maar het beste medicijn is een apostolische ijver die haar kracht ontvangt uit de bovennatuurlijke genade. We moeten bewogen worden door dezelfde ijver die de grote missionarissen uit het verleden er toe brachten om naar de verste uithoeken te reizen. In de brieven van St. Francis Xavier aan St. Ignatius van Loyola vinden we een voorbeeld en model voor deze ijver. Het enige verschil is dat we vandaag om heidenen te vinden niet meer met een zeilschip rond kaap de goede hoop hoeven te varen; het volstaat om de metro te nemen. De traditionele beweging kan alleen bewijzen dat zij werkelijk geïnspireerd is door God aan de hand van de apostolische vruchten die haar werk voortbrengt. We moeten niet zo bezorgd zijn over de problemen en zelfs dubbelzinnigheden die we in de hedendaagse kerk zouden kunnen tegenkomen maar eerder gericht op het delen van de enige verlossende waarheid met hen die haar nog niet of slechts gedeeltelijk kennen. Ik vraag mij af welk praktisch doel er wordt nagestreefd door de gebreken van veel hedendaagse voor oecumenisch doorgaande gebruiken zo grondig te bediscuteren wanneer er juist binnen de gelederen van de traditionalistische beweging een gebrek aan eenheid is die onze mogelijkheid om zielen te redden verzwakt.

 

[uit: MASS of ages – may 2005, pp 18-19]

Kardinaalr Ratzinger en "de Lefebvristen"

Il Regno: Zes jaar geleden in 1988 heeft het schisma van aartsbisschop Lefebvre een dramatische wending genomen, en u was nauw betrokken bij deze gebeurtenissen. Hoe oordeelt u nu over deze gebeurtenis? Waren er geen momenten van overdadige toegeeflijkheid? Welke toekomst voorziet u voor de medestanders van aartsbisschop Lefebvre?

 

Cardinal Ratzinger: Het lefebvristische fenomeen groeit, zelfs wanneer er niet veel over wordt gesproken. Zij omvat kloosters, religieuze congregaties, een universitair instituut in Parijs, seminaries verspreid over de wereld met een groot aantal seminaristen die zich voorbereiden op het priesterschap, een groeiend aantal priester, kapellen en kerken. Het gaat hier om een belangrijk fenomeen dat niet te ontkennen is, zelfs alleen al vanwege het aantal priesters dat haar aanhangt, jonge priesters die vaak worden gemotiveerd door een groot idealisme.

In de toekomst zie ik aan de ene kant een toenemende verharding bij haar leiders – ik denk bijvoorbeeld aan de harde kritiek op de nieuwe catechismus – alsook andere verschijnselen die weinig hoop bieden voor het weer opnemen van het dialoog. Aan de andere kant zie ik een groot aantal leken, vaak met een culturele vorming, die deelnemen aan haar liturgieën zonder zichzelf te identificeren met de beweging zelf. Het is noodzakelijk om onderscheid te maken tussen de leidinggevenden, die erg zeker van zichzelf zijn (ze zeggen dat de volgende keer het niet Rome zal zijn die condities zal opleggen) en een verrassende en overheersende hardheid tonen, en aan de andere kant een aantal mensen die deelnemen aan hun liturgieën zonder zichzelf met de beweging te identificeren en ervan overtuigd zijn dat zij in volledige eenheid met de paus blijven, en zichzelf niet aan de eenheid met de kerk onttrekken.

Dit is niet een houding van toegeeflijkheid maar van edelmoedigheid, want we moeten zorg dragen voor deze mensen, die vaak leiden. In de universitaire wereld ken ik mensen van verschillend specialismen die hebben geprobeerd terug te keren naar de kerk, maar

die vaak geen begrip of onvoldoende generositeit in de kerk vinden. In een kerk die openstaat voor een gezond pluralisme, die natuurlijk haar grenzen heeft maar die een bepaalde diversiteit van expressie toestaat, ben ik van mening dat we begrip en generositeit moeten tonen door het toestaan van deze uitdrukkingsvormen als een werkelijk deel van de algemene en universele kerk, en om er zelf vrede mee te hebben en daarmee de redenen voor het schisma weg te nemen. Zo neem ik waar dat bijvoorbeeld de hereniging voor de

abdij van Barroux aanvankelijk moeilijk waar maar dat zij nu is geëindigd in een spiritualiteit en een nieuwe vreugde van het werkelijk deel uitmaken van de katholieke kerk. Zij hebben zelfs een boek geschreven gericht tegen de kritiek op de nieuwe catechismus. Zij hebben zelf tegen ons gezegd: “vijf jaar geleden we zouden niet ons hebben kunnen voorstellen dat we in staat waren om dit te doen. Nu dat we zijn herenigd beleven we wat het is om op een katholieke manier herboren te zijn, en daarom in het begrijpen van de leringen van de hedendaagse kerk.” Het is alleen door het bouwen van bruggen en het bevorderen van dialoog dat we tegelijkertijd haar grenzen veel preciezer kunnen definiëren.

 

uit: Il Regno, Januari 1994 (Italië)

overgenomen uit: Christian Order, Volume 36, november, no. 11

dinsdag 11 oktober 2005

De juiste man op het juiste moment op de juiste plaats

Op 20 april 2002 werd kardinaal Ratzinger 75 jaar. Behalve zijn verjaardag vierde hij op dezelfde dag zijn vijftigjarig priesterjubileum en het vijfentwintig jarig jubileum van zijn bisschopswijding. De uit Beieren afkomstige kardinaal was de afgelopen decennia een sleutelfiguur in de Kerk en de  belangrijkste adviseur van de paus. M. Karger gaf ter gelegenheid van Ratzingers jubileum een overzicht van zijn werkzaamheden als theoloog, waarmee duidelijk wordt gemaakt welke belangrijke bijdrage Ratzinger heeft geleverd aan de overwinning van de theologische crisis van na het concilie.

 

Indien hij over de krachten spreekt die het Tweede Vaticaans Concilie mogelijk maakten en vorm gaven, dan karakteriseert de concilietheoloog kardinaal Ratzinger in feite ook zich zelf: ‘Het gaat om een theologie en een vroomheid, die zich wezenlijk laten voeden door de Heilige Schrift, door de kerkvaders en door de grote liturgische erfenis van de hele Kerk.’ Doel van het concilie was ‘het geloof niet alleen te laten bepalen door het denken van de afgelopen eeuw, maar het door de grote stroom van de overlevering te voeden, om het zo rijker en levendiger te maken, maar tegelijk ook eenvoudiger en meer open.’ Wat zich destijds op het concilie echter reeds aandiende, bepaalt volgens Ratzinger tot nu onze kerkelijke situatie: een minderheid hield star vast aan de scholastieke theologie en filosofie en verdacht het concilie zelf van ketterij, terwijl de vertegenwoordigers van een algemeen hervormingspragmatisme met brede ondersteuning in de media de ontvangst van het concilie met hun begrijpelijke interpretaties domineerde. De authentieke interpretatie van het concilie is eerst mislukt. Machteloos bleven de theologische concilievaders met hun teksten zitten, terwijl de progressieven, gedragen door een machtige mediagolf, er blijkbaar met de ‘geest van het concilie’ van door waren gegaan (vergelijk ‘Dogma en verkondiging’ 1973).

Nu kunnen we echter aan de levensloop van de kardinaal op een voorbeeldige manier zien hoe de erfenis van het concilie toch nog aan het volk Gods werd gegeven en voor de Kerk van het derde millennium vruchtbaar kon worden gemaakt.

Maar eerst over de voorgeschiedenis: Welke bijdrage leverde Ratzinger aan de conciliebesluiten? In zijn studie ‘Volk en huis van God in Augustnus’ leer van de Kerk’ (1954) heeft de jonge priesterkandidaat de dubbele onderbouwing van het kerkbegrip bij Augustinus en onder de hele theologie van de kerk vaders uitgewerkt: In de eerste plaats de eenheid tussen Oude en Nieuwe Testament en van de hele heilsgeschiedenis in Jezus Christus en aan de andere kant de eucharistie. Het begrip ‘volk Gods’ wordt noch in het Nieuwe Testament noch bij Augustinus direct op de Kerk betrokken, maar alleen op Israël als het volk van het Oude Verbond. Het fundamentele inzicht dat hieruit ontstond en dat voor het hele theologische werk van Ratzinger bepalend werd, is: ‘Kerk is volk Gods alleen door het lichaam van Christus’. Augustinus noemt de Kerk het Lichaam van Christus, omdat ze het Lichaam van Christus ontvangt en zo tot Lichaam van Christus wordt: ‘Er is niet een leer van de eucharistie en een van de Kerk, maar beide zijn hetzelfde.’ In de Kerk communiceert Christus met de gelovigen en schept daardoor de basis voor de gemeenschap onder elkaar. Voor Ratzinger volgt de hele kerkelijke ontwikkeling uit haar eucharistisch middelpunt en kan ook alleen maar vanuit dit punt worden begrepen. Daarom zijn de plaatselijke kerken niet de ‘onderste laag’ in het bestuur, maar is de hele Christus hier aanwezig, en de hele Kerk is geen ‘organisatorische superstructuur’ maar ‘de noodzakelijke vorm voor de eenheid van Christus in de veelheid van de parochies.’

Op het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) bleek de publicatie van de toen 35-jarige professor in de dogmatiek en adviseur van de Keulse kardinaal Frings plotseling zeer actueel. Een hoofdstuk van de constitutie over de Kerk werd gewijd aan het begrip ‘volk Gods’. Daarover schreef Ratzinger in zijn voorwoord bij de herdruk van zijn dissertatie (1992_: ‘Leest men dit hoofdstuk in de context…, zo ziet men, dat de uitspraken over het volk Gods onverbrekelijk verbonden zijn met de organische samenhang en met alle overige grote kernbegrippen van de kerkelijke overlevering en ermee tot een synthese zijn versmolten, een volledige bevestiging van de wezenlijke punten uit mijn boek in volledige eenheid met de fundamentele zienswijze van de kerk.’  Na het concilie was de eerste uitleg van de constitutie over de Kerk echter een andere die de opvatting over de Kerk als sacrament met de eucharistie als het middelpunt niet gaf. Het voorrang geven aan het hoofdstuk over het volk van God boven het hoofdstuk over de hiërarchie leidde tot de onjuiste opvatting dat het priesterambt geen wezenlijk bestanddeel zou zijn van de Kerk, maar slechts een afgeleide,w as een puur functionele noodzakelijkheid.

De eis tot desacramentalisering en een puur sociologisch begrip van de Kerk had zwaarwegende gevolgen. Gevolgen voor de liturgie na het concilie. Ook in zijn dissertatie ‘De historische theologie van Bonaventura’ (1959) bestudeerde Ratzinger theologische kernproblemen die van grote betekenis waren. In tegenstelling tot het onlangs gemaakte verwijt, Ratzinger zou weigeren historisch te denken en zich hebben teruggetrokken in de ‘symbolische wereld’ van de oude kerk, heeft hij bij zijn promotieonderzoek juist de openbaring als historisch handelen onderzocht en kwam hij tot het inzicht, dat de openbaring aan de bijbel vooraf gaat en niet ermee identiek is.

 

Op basis van dit historisch uitgangspunt was zijn promotieonderzoek in München zelfs bijna afgewezen door de toenmalige professor Schmaus. Met zijn onderzoeksresultaat, dat Christus de bron van de openbaring is, heeft Ratzinger de weg bereid voor een baanbrekend inzicht bij de constitutie over de openbaring ‘Dei Verbum’. Daarom was het inhoudelijk gezien onderbouwd toen kardinaal Frings met medewerking van Ratzinger het door de voorbereidingscommissie aan de concilievaders overlegde ontwerp voor de constitutie over de openbaring afwees en met een eigen ontwerp, uit de vergadering zelf samengesteld, kwam. Later schreef Ratzinger daarover: ‘Dat was echt als een donderslag bij heldere hemel. Dit heeft er eigenlijk pas toe geleid dat men nu besloot de teksten zelf te maken.’

Als een van de sleutelfiguren van het concilie is Ratzinger ook een van de meest gekwalificeerde interpretatoren. Over zijn belangrijkste opvattingen tijdens het concilie zegt hij: ‘Onder de ballast de eigenlijke kern van het geloof zichtbaar te maken en aan deze kern kracht en dynamiek te geven…, deze impuls was het constante tijdens mijn leven. Hij weigerde ook zich in een zogenoemde antikerkelijke oppositie terug te trekken.’

Omdat Bonaventura (1217/21-1274) zich ook bezig hield met de geschriften van Joachim van Fiore (1135-1202), die de opvatting had dat de binnenwereldse voltooiing van de geschiedenis in het tijdperk van de Geest zich zou voltrekken onder leiding van de Franciscanen, heeft ook Ratzinger zich bezig gehouden ment de mogelijkheid van een christelijke utopie en de relatie Christus-Geest. Tijdens de studentenrevolutie in 1968 waren dergelijke vragen opeens uiterst actueel. De agressief naar voren gebrachte marxistische thesen over de wetmatigheden in de geschiedenis bepaalden de intellectuele discussies in de westerse wereld en drongen via een omweg ook in de kerk door in de vorm van de bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika. Toen Ratzinger na vijf jaar de leiding voer het bisdom München (1977-1982) te hebben gehad door paus Johannes Paulus II tot prefect van de geloofscongregatie werd benoemd, bleek onmiddellijk, dat hier de juiste man op de juiste plaats terecht was gekomen. Ratzinger onderkende het gevaar dat uitging van een politisering van het geloof. Hij hielp de bisschoppen in Latijns-Amerika om de ideologische achtergronden van de bevrijdingstheologie te doorzien en heeft door zijn moedige en onpopulaire inzet de instrumentalisering van de Kerk door de politiek verhinderd. Daarmee verspeelde Ratzinger definitief de sympathie van de progressieve Duitse theologen. Indien Christus aldus de opvatting van Ratzinger, slechts een historisch voorbeeld voor bevrijding is, dan heeft Hij ons ook niet verlost, dan heeft de Kerk ook geen volmacht en vindt onze verlossing pas plaats door de politieke omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen.

Wat kardinaal Frings bij een door Ratzinger ontworpen interventie formuleerde, namelijk de hervorming van de werkwijze van de toen nog Heilig Officium genoemde geloofscongregatie en een grotere transparantie van de procedures, heeft Ratzinger later consequent doorgevoerd: de prefect en zijn veertig medewerkers van de geloofscongregatie werken in voortdurende dialoog met de bisschoppen, de oversten van kloosterordes, de theologische commissie, de bijbelcommissie, de nationale geloofscommissies en de bisschoppenconferenties samen en wisselen informatie uit – ook zoveel mogelijk – met degene, bij wie aanleiding bestaat zijn opvattingen te bekritiseren.

Het belangrijkste werkterrein van de theoloog Ratzinger is echter de kerkleer: ‘Ik ben uitgegaan van het thema Kerk en het is overal aanwezig.’ Ratzinger weerlegt de veronderstelde tegenstelling tussen de Rijk-Gods-boodschap en de Kerk: Al volgens de joodse leer gaan aan het Rijk Gods het verzamelen en het reinigen van het volk vooraf aan het Rijk. Op het Nieuwe Testament toegepast wil dat zeggen: ‘Waar Christus is, daar is het rijk en door zijn handelen verzamelt Hij het nieuwe volk Gods om zich heen.’ Onder de vele elementen van de stichting van de Kerk is voor Ratzinger de eucharistie als het sluiten van het verbond het belangrijkste: ‘Het volk van de nieuwe bond wordt volk door het lichaam en bloed van Christus; alleen vanuit dit kernpunt is het volk. Alleen daarom kan het volk Gods heten, omdat door de gemeenschap met Christus de relatie met God wordt geopend, iets dat de mens niet uit zichzelf tot stand kan brengen.’

Het eucharistisch begrip van de Kerk van Ratzinger verbindt de verschillende niveaus van het begrijpen van de Kerk organisch met elkaar: Kerk als godsdienstige bijeenkomst, als plaatselijke gemeenschap en als enige universele Kerk van Christus. Haar sacramentele karkater krijgt het sacramentele kerkelijke denken volgens Ratzinger doordat de Kerk niet Christus wordt, maar maagd van de Heer blijft. Hier horen volgens Ratzinger ook de mariologie en de Mariaverering thuis; ‘Wat Kerk is, wordt in Maria concreet. En wat Maria theologisch betekent, toont zich in de Kerk. Beide dingen gaan zo te zeggen in elkaar over: Maria is de Kerk in persoon, en de Kerk is in haar geheel dat, wat Maria anticipeert.’ (vergl. ‘Die Tochter Sions’ 1977)

Ter gelegenheid van het in 1992 presenteren van de ‘Katechismus van de katholieke Kerk’, die onder leiding van de prefect van de geloofscongregatie na vijf jaar werken tot stand kwam, herinnerde kardinaal Ratzinger aan een uitspraak van Hans Urs von Balthasar: ‘Het geloof niet veronderstellen maar voortzetten.’ Het geloof is immers geschenk van God, waarin God wordt gevonden. Wat de bijbelse gelijkenis over de parel in de akker over de vreugde van de gevonden geloofsschat zegt, heeft Ratzinger in het kader van de ontnuchtering na het concilie en 1968 in zijn uitleg van de apostolische geloofsbelijdenis ‘Inleiding tot het christendom’ ui9tgelegd met het voorbeeld van het sprookje ‘Gelukkige Hans’: Uiteindelijk heeft Hans na meerdere keren zijn goudklomp geruild te hebben ene oude nutteloze slijpsteen en een waardeloze veldsteen over gehouden, die beide in een put vallen. ‘Heeft onze theologie de laatste jaren zich niet zeer vaak op dezelfde weg begeven? Heeft men niet de eisen van het geloof, die men te drukkend vond, stapsgewijze naar beneden toe geïnterpreteerd, steeds zo weinig dat niet wezenlijks verloren leek te gaan, en toch steeds zo veel, dat men snel daarna de volgende stap kon wagen? En net als de arme Hans, heeft de christen, die zich vol vertrouwen van ruil naar ruil, van interpretatie naar interpretatie liet leiden, al snel daarna in plaats van goud, waarmee hij begon, alleen nog een slijpsteen in handen, waarbij men hem rustig aan kan raden deze omdat hij waardeloos is weg te gooien’.

 

Bij alle gegeven vrijheid, die een wetenschappelijke theologie moet hebben, is het voor Ratzinger de verplichting van het bisschoppelijk leerambt, hypothesen te weerleggen, waarin ‘de bijbel tegen de |Kerk en haar credo wordt gebruikt.’ het in onze tijd gangbare relativisme laat slecht subjectieve geloofservaringen gelden, die alle een gelijke waarde hebben. Wie, zoals kardinaal Ratzinger offensief verdedigt, dat de waarheid te  herkennen is en daarmee ook wat niet waar is, die krijgt te maken met de intolerantie van de tolerante democratische maatschappij en wordt binnen de Kerk als fundamentalist bestempeld. De Kerk kan de wereld echter niets geven indien ze de aanspraak op de waarheid prijsgeeft: ‘In God geloven wil zeggen in de waarheid geloven; in Christus geloven betekent geloven in de toegankelijkheid en in de gemeenschap, die uit de waarheid voortkomt – hetgeen juist daardoor vrij maakt.’ In deze zin bevat de nieuwtestamentische bisschopsspreuk van Ratzinger ‘Medewerker aan de waarheid’ (3 Joh 8) een heel programma. De fundamentele afwijzing van elk onderscheid van  wat christelijk is, is de verborgen oorzaak van de kritiek op de geloofscongregatie en haar prefect. Het veroordelen van een verkeerde theologische opvatting is voor Ratzinger een legitieme apostolische functie. Ze is het recht van het kerkelijke leerambt, dat ook tot plicht kan worden. Een bisschop mag niet ‘ om conflicten te voorkomen, het gif zich laten uitbreiden… een bisschop, die het er alleen maar op aan komt, geen problemen te hebben en zoveel mogelijk alle conflicten te verhullen, is voor mij een afschrikwekkend visioen.’

De communio-ecclesiologie van de kerkvaders en het tweede Vaticaans Concilie gaat uit van een bisschoppelijke kerkstructuur. Het na het concilies o sterk beklemtoonde principe van de plaatselijke kerk wordt door Ratzinger aangevuld. Opdat de rond de eucharistie verzamelde gemeenschap geen gesloten groep wordt, is het zich open stellen voor de hele communio met het Lichaam van Christus nodig. De Bisschop staat als opvolger van de apostelen ook buiten het locale principe en wordt zo tot bindend element met de katholiciteit. Daarom kan een plaatselijke kerk ook niet zichzelf een bisschop geven, omdat het geloof niet zelf wordt gemaakt, maar van buiten wordt ontvangen. Tegenwoordig heerst de mening dat er boven de plaatselijke bisschop geen apostolische autoriteit kan bestaan, alleen een algemeen concilie. Omdat echter de kerk een sacramentele gemeenschap is in het Lichaam van de Heer, is ook haar eenheid een centraal element van haar wezen. Daarom is er volgens Ratzinger een apostolische verantwoordelijkheid voor de eenheid van de hele kerk nodig, zoals deze is gerealiseerd in het pausambt. (vergl. ‘Episkopat und Primat’ 1961)

‘Indien we de Kerk eerlijk willen begrijpen,’ zegt kardinaal Ratzinger in zijn 2000 verschenen interview ‘God en de wereld’, dat wat de opbouw betreft de klassieke catechismus volgt, ‘dan moeten we haar… vooral vanuit de liturgie bekijken. Daar is ze het meest zichzelf, daar wordt ze steeds weer door de Heer geraakt en vernieuwd. In de liturgie namelijk moeten we haar vanuit de Heilige Schrift, vanuit de sacramenten, vanuit de grote gebeden van het christendom leven.’

De theologie en van de liturgie en haar vieringen in de praktijk horen bij de belangrijkste thema’s van de kardinaal, waarover hij een reeks boeken heeft geschreven: ‘Het feest van het geloof’ (1981), ‘Een nieuw lied voor de Heer’ (1995), ‘De Geest van de liturgie’ (2000). Van de theologie van het offerbegrip, de kerkmuziek tot de regels bij de celebratie vindt men hier wegwijzende inzichten. Ze bevatten het wezenlijke van wat de liturgische vorming nu zou moeten zijn. Helaas worden de bijdragen van Ratzinger zowel over de theologie als de liturgie door liturgen voor een groot deel genegeerd. Volledig onbegrijpelijk is voor Ratzinger de restrictieve houding tegenover de wens van gelovigen de mis in klassieke romeinse ritus te mogen vieren. {Persoonlijk heet hij een belangrijke bijdrage geleverd aan het weer opnemen van een deel van de zogenaamde traditionalisten in de eenheid van de Kerk.

 

Groot opzien was er anderhalf jaar geleden na het verschijnen van de verklaring ‘Dominus Jesus.’ (2000) Zwaartepunt van het document was de verklaring voer de houding van de Kerk ten opzichte van de andere godsdiensten. Vanuit een grote analytische kracht werden de dwalingen van de zogenaamde pluralistische godsdiensttheologie open gelegd. De uniciteit van de verlossing van Christus sluit de relatievering van het christendom als een van de vele mogelijk gelijkwaardige wegen naar het heil uit en hernieuwt gelijktijdig de missionaire opdracht van de |Kerk. Dit deel van de verklaring werd voor een groot deel genegeerd, terwijl het tweede deel over de Kerk en de godsdiensten zeer heftig aangevallen werd. In feite gaat het daarbij om de formulering van het Tweede Vaticaans Concilie, volgens welke ‘deze enige ware godsdienst… verwezenlijkt is (subsistit) in de katholieke, apostolische kerk, die van Jezus de Heer de opdracht heeft gekregen zich onder alle mensen te verbereiden.’ Het ‘verwezenlijkt is’ wordt nu bepaald: ‘met de uitdrukking… wilde het Tweede Vaticaans Concilie twee leerstellingen met elkaar in overeenstemming brengen: aan de ene kant, dat de Kerk van Christus ondanks de afsplitsingen van christenen alleen volledig voortbestaat in de katholieke kerk, en aan de andere kant, dat buiten haar zichtbare structuur veelvuldig elementen van heiliging en van de waarheid te vinden zijn.’ Dat een uitspraak, die aan de teksten van het concilie niets toevoegt noch er iets van afhaalt, zoveel reacties heeft opgeroepen toont opnieuw aan hoe weinig men van het sacramentele kerkbegrip heeft begrepen, waarvan Ratzinger de betrouwbare interpretator was en blijft, gelegen of ongelegen.

Wat de kardinaal eens over de heilige Austusinus zei, geldt ook voor hem zelf: ‘Voor hem is juist dat het wezen van een echte theoloog, dat hij niets eigens en iets anders schept, maar in dienst van het gemeenschappelijke geloof staat, dat voor hem als regula fidei maat en vorm van zijn denken wordt, dat zo vanuit de gemeenschappelijke waarheid geleid vruchtbaar wordt en iets voortbrengt dat blijvend is.’

 

M. Karger (uit: Die tagespost 16 April 2002)

Overgenomen uit: Kwartana 02/2 pp. 3-6