zondag 31 juli 2005

Kardinaal Ratzinger over Europa’s Cultuurcrisis (Deel 1)

“Sluit God uit van het publieke geweten” Wij geven hier een vertaling weer van de lezing die Josef kardinaal Ratzinger, nu Paus Benedictus XVI, op de dag voor het overlijden van paus Johannes Paulus II gaf in het klooster van St. Scholastica in Subiaco, Italië. Deze lezing vond plaats op 1 April, toen hij de St. Benedict Prijs voor de bevordering van het leven en het gezin in Europa ontving. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse vertaling van Zenit.org. We leven in een tijd van zowel grote gevaren als grote kansen voor de mens en de wereld. Een tijd die voor ons allemaal een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. In de laatste eeuw zijn zowel de mogelijkheden van de mens als zijn heerschappij over de materie tot werkelijk ondenkbare hoogte gegroeid. Maar deze macht om over de wereld te beschikken is zodanig dat ook haar vernietigende potentie een dimensie heeft aangenomen die ons van tijd tot tijd met afschuw vervult. De dreiging van terrorisme komt dan spontaan bij mij op – een nieuwe oorlog zonder grenzen of fronten. De angst dat deze terroristen binnen kort de hand zullen weten te leggen op nucleaire of biologische wapens is niet ongefundeerd, en heeft er dan ook toe geleid dat de legitieme staten interne veiligheidssystemen hebben moeten opbouwen die voorheen alleen bestonden onder een dictatuur. Het gevoel blijft, niettemin, dat al deze voorzorgsmaatregelen in de praktijk niet zullen volstaan, omdat een algehele controle zowel niet mogelijk als niet wenselijk is. Minder zichtbaar, maar niet meer verontrustend, zijn de mogelijkheden tot zelfmanipulatie die de mens heeft verworven. Hij heeft de diepten van het zijn gepeild, heeft de componenten van het menselijk wezen ontcijferd, en is nu in staat, bij wijze van spreken, om zichzelf te construeren; De mens komt dus niet langer in de wereld als een geschenk van de schepper, maar als een product van zijn eigen daden, een product dat daarom kan worden geselecteerd op door onszelf bepaalde criteria. Aldus wordt de mens niet langer doorstraald met de schittering van het geschapen zijn naar beeld en gelijkenis van God, juist datgene wat hem de waardigheid en onschendbaarheid geeft. Alles wat overblijft is alleen de macht van zijn eigen menselijke capaciteiten. Hij is niet meer dan een afbeelding van de mens – van welke mens? Hier kunnen we ook de grote wereldwijde problemen aan toevoegen: ongelijke verdeling van aardse goederen, groei van armoede, en de steeds dreigendere verarming en uitputting van de aarde en haar natuurlijke rijkdommen, honger, ziektes die de gehele aarde bedreigen en de botsing van de culturen. Dit toont ons dat de groei van onze mogelijkheden niet gepaard is gegaan met een vergelijkbare ontwikkeling van onze morele energie. Morele sterkte is niet tezamen met de ontwikkeling van de wetenschappen gegroeid; zij is eerder verbleekt, omdat de technische mentaliteit de moraal tot het subjectieve domein heeft gedegradeerd, terwijl we nu juist behoefte hebben aan een publieke moraal, een moraal die in staat is om een antwoord te geven op de dreigingen die het bestaan van een ieder neerdrukt. Het werkelijke en ernstige gevaar van deze tijd ligt precies in deze onevenwichtigheid tussen technische mogelijkheden en morele energie. De waarborg – de eerste vereiste – van onze vrijheid en waardigheid kan niet voortkomen uit de definitieve analyse, een systeem van volkomen technische controle, maar kan alleen ontspringen uit de morele sterkte van de mens. Wanneer dit ontbreekt of ontoereikend is zal in toenemende mate de menselijke macht worden omgevormd in een vernietigende macht. Een nieuw moralisme Vandaag de dag bestaat er weliswaar een nieuw moralisme met als kernwoorden: rechtvaardigheid, vrede en behoud van de schepping – woorden die verwijzen naar de momenteel zo broodnodige essentiële morele waarden. Maar dit moralisme blijft vaag en glijd daarom – haast onvermijdelijk – af naar het terrein van de politieke programma’s. Het is bovendien een dictum gericht aan anderen, en veel te weinig een persoonlijke plicht voor ons dagelijks leven. In feite, wat betekend rechtvaardigheid? Wie definieert dat? Wat dient de vrede? Gedurende de laatste decennia hebben we veel te vaak gezien hoe in onze straten en pleinen het pacifisme kan ontaarden in destructief anarchisme en terrorisme. Het politieke moralisme van de jaren zeventig, wiens wortels alles behalve dood zijn, was een moralisme dat er zelfs in slaagde jonge mensen vol idealen aan te trekken. Maar het was een moralisme met een verkeerde richting, zowel omdat een rustige rationaliteit ontbrak en omdat het, in de uiteindelijke analyse, het politieke Utopia plaatste boven de waardigheid van de individuele mens. Hierdoor kon zij ontaarden in een minachting van de mens uit naam van grotere doelen. Politiek moralisme, zoals we dat hebben meegemaakt en nog steeds meemaken, opent geen wegen naar een herleving, integendeel, zij blokkeert ze. Hetzelfde geldt daarom ook voor een Christendom en een theologie die het hart van Jezus’ boodschap, het “koninkrijk van God,” reduceert tot de “waardes van het koninkrijk,” en deze waardes identificeert met de grote sleutelwoorden van het politiek moralisme, en hen gelijktijdig verkondigd als een synthese van het religieuze. Niettemin wordt God op deze manier verwaarloosd, niettegenstaande het feit dat Hij precies het onderwerp en de oorzaak van het koninkrijk van God is. In Zijn plaats blijven grote woorden (en waardes) die zich lenen voor allerlei soorten misbruik. Dit korte overzicht van de situatie in de wereld doet ons nadenken over de huidige situatie van het Christendom en, daarom, over het fundament van Europa; het Europa dat eens, bij wijze van spreken, het Christelijk continent was, maar dat tevens het beginpunt van die nieuwe wetenschappelijke rationaliteit is die momenteel zoveel grote mogelijkheden maar ook grote bedreigingen veroorzaakt. Het Christendom is weliswaar niet in Europa begonnen, en daarom kan het zelfs niet worden geclassificeerd als een Europese godsdienst, de godsdienst van het Europese culturele bereik. Maar juist in Europa ontving zij de meest duidelijke culturele en intellectuele kenmerken en zij blijft, daarom, op een speciale manier verbonden met Europa. Bovendien is het ook waar dat dit Europa, sinds de tijd van de Renaissance, en in een meer volledige zin sinds de tijd van de Verlichting, juist die wetenschappelijke rationaliteit heeft ontwikkeld die niet alleen in het tijdperk van de ontdekkingen tot de geografische eenheid van de wereld leidde, tot de ontmoeting van de continenten en culturen, maar die ook vandaag de dag, steeds duidelijker, dankzij de door de wetenschap mogelijk gemaakte technische cultuur, een stempel op de gehele wereld drukt, en zelfs meer dan dat, op een bepaalde manier, geeft zij haar haar gelijkvormigheid. De Goddeloze maatschappij Bij het ontwaken van deze vorm van rationaliteit, heeft Europa een cultuur ontwikkeld, die voorheen onbekend was voor het mensdom, een cultuur die God heeft uitgesloten uit het publieke geweten, hetzij door Hem geheel te ontkennen, of door zijn bestaan als niet te bewijzen te beschouwen, en daardoor onzeker en, daarom, behorend tot het gebied van de subjectieve keuzes, iets, in elk geval, irrelevant voor het publieke leven. Deze pure functionele rationaliteit heeft, bij wijze van spreken, tot een ontregeling van het moreel geweten geleid die bij de tot op heden bestaande culturen nog nooit is vertoond; het beschouwt alleen als rationeel dat wat kan worden bewezen met experimenten. Omdat de moraal behoort tot een geheel ander terrein, verdwijnt het als een categorie op zichzelf en moet het op een andere manier worden geïdentificeerd, voor zover het nog moet worden toegelaten dat de moraal essentieel is. In een wereld gebaseerd op berekeningen, is het de berekening van de consequenties die bepaald wat wel of niet moet worden beschouwd als moreel verantwoord. En dus verdwijnt de categorie van het goed, zoals heel duidelijk bij Kant te zien is. Niets is goed of kwaad in zichzelf, alles hangt af van de te voorziene consequenties van een daad. Hoewel het Christendom, aan de ene kant, zijn meest effectieve vorm in Europa heeft gevonden, is het ook, aan de andere kant, noodzakelijk te zeggen dat in Europa een cultuur is ontwikkeld die de absolute en meest radicale tegenspraak van niet alleen het Christendom, maar ook van de religieuze en morele tradities van geheel de mensheid vormt. Dit doet ons beseffen dat Europa op dit moment een ware en echte “test van spanning” [test of tension] doormaakt, we begrijpen ook de radicaliteit van deze spanningen die ons continent onder ogen moet zien. Echter hieruit blijkt ook, te meer, de verantwoordelijkheid die wij Europeanen hebben bij deze historische ontwikkelingen – in het debat over de definitie van Europa, over haar nieuwe politieke vorm. Het gaat hier niet over een nostalgisch achterhoedegevecht voor historici, maar eerder om een grote verantwoordelijkheid voor het huidige mensdom.