dinsdag 11 oktober 2005

De juiste man op het juiste moment op de juiste plaats

Op 20 april 2002 werd kardinaal Ratzinger 75 jaar. Behalve zijn verjaardag vierde hij op dezelfde dag zijn vijftigjarig priesterjubileum en het vijfentwintig jarig jubileum van zijn bisschopswijding. De uit Beieren afkomstige kardinaal was de afgelopen decennia een sleutelfiguur in de Kerk en de  belangrijkste adviseur van de paus. M. Karger gaf ter gelegenheid van Ratzingers jubileum een overzicht van zijn werkzaamheden als theoloog, waarmee duidelijk wordt gemaakt welke belangrijke bijdrage Ratzinger heeft geleverd aan de overwinning van de theologische crisis van na het concilie.

 

Indien hij over de krachten spreekt die het Tweede Vaticaans Concilie mogelijk maakten en vorm gaven, dan karakteriseert de concilietheoloog kardinaal Ratzinger in feite ook zich zelf: ‘Het gaat om een theologie en een vroomheid, die zich wezenlijk laten voeden door de Heilige Schrift, door de kerkvaders en door de grote liturgische erfenis van de hele Kerk.’ Doel van het concilie was ‘het geloof niet alleen te laten bepalen door het denken van de afgelopen eeuw, maar het door de grote stroom van de overlevering te voeden, om het zo rijker en levendiger te maken, maar tegelijk ook eenvoudiger en meer open.’ Wat zich destijds op het concilie echter reeds aandiende, bepaalt volgens Ratzinger tot nu onze kerkelijke situatie: een minderheid hield star vast aan de scholastieke theologie en filosofie en verdacht het concilie zelf van ketterij, terwijl de vertegenwoordigers van een algemeen hervormingspragmatisme met brede ondersteuning in de media de ontvangst van het concilie met hun begrijpelijke interpretaties domineerde. De authentieke interpretatie van het concilie is eerst mislukt. Machteloos bleven de theologische concilievaders met hun teksten zitten, terwijl de progressieven, gedragen door een machtige mediagolf, er blijkbaar met de ‘geest van het concilie’ van door waren gegaan (vergelijk ‘Dogma en verkondiging’ 1973).

Nu kunnen we echter aan de levensloop van de kardinaal op een voorbeeldige manier zien hoe de erfenis van het concilie toch nog aan het volk Gods werd gegeven en voor de Kerk van het derde millennium vruchtbaar kon worden gemaakt.

Maar eerst over de voorgeschiedenis: Welke bijdrage leverde Ratzinger aan de conciliebesluiten? In zijn studie ‘Volk en huis van God in Augustnus’ leer van de Kerk’ (1954) heeft de jonge priesterkandidaat de dubbele onderbouwing van het kerkbegrip bij Augustinus en onder de hele theologie van de kerk vaders uitgewerkt: In de eerste plaats de eenheid tussen Oude en Nieuwe Testament en van de hele heilsgeschiedenis in Jezus Christus en aan de andere kant de eucharistie. Het begrip ‘volk Gods’ wordt noch in het Nieuwe Testament noch bij Augustinus direct op de Kerk betrokken, maar alleen op Israël als het volk van het Oude Verbond. Het fundamentele inzicht dat hieruit ontstond en dat voor het hele theologische werk van Ratzinger bepalend werd, is: ‘Kerk is volk Gods alleen door het lichaam van Christus’. Augustinus noemt de Kerk het Lichaam van Christus, omdat ze het Lichaam van Christus ontvangt en zo tot Lichaam van Christus wordt: ‘Er is niet een leer van de eucharistie en een van de Kerk, maar beide zijn hetzelfde.’ In de Kerk communiceert Christus met de gelovigen en schept daardoor de basis voor de gemeenschap onder elkaar. Voor Ratzinger volgt de hele kerkelijke ontwikkeling uit haar eucharistisch middelpunt en kan ook alleen maar vanuit dit punt worden begrepen. Daarom zijn de plaatselijke kerken niet de ‘onderste laag’ in het bestuur, maar is de hele Christus hier aanwezig, en de hele Kerk is geen ‘organisatorische superstructuur’ maar ‘de noodzakelijke vorm voor de eenheid van Christus in de veelheid van de parochies.’

Op het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) bleek de publicatie van de toen 35-jarige professor in de dogmatiek en adviseur van de Keulse kardinaal Frings plotseling zeer actueel. Een hoofdstuk van de constitutie over de Kerk werd gewijd aan het begrip ‘volk Gods’. Daarover schreef Ratzinger in zijn voorwoord bij de herdruk van zijn dissertatie (1992_: ‘Leest men dit hoofdstuk in de context…, zo ziet men, dat de uitspraken over het volk Gods onverbrekelijk verbonden zijn met de organische samenhang en met alle overige grote kernbegrippen van de kerkelijke overlevering en ermee tot een synthese zijn versmolten, een volledige bevestiging van de wezenlijke punten uit mijn boek in volledige eenheid met de fundamentele zienswijze van de kerk.’  Na het concilie was de eerste uitleg van de constitutie over de Kerk echter een andere die de opvatting over de Kerk als sacrament met de eucharistie als het middelpunt niet gaf. Het voorrang geven aan het hoofdstuk over het volk van God boven het hoofdstuk over de hiërarchie leidde tot de onjuiste opvatting dat het priesterambt geen wezenlijk bestanddeel zou zijn van de Kerk, maar slechts een afgeleide,w as een puur functionele noodzakelijkheid.

De eis tot desacramentalisering en een puur sociologisch begrip van de Kerk had zwaarwegende gevolgen. Gevolgen voor de liturgie na het concilie. Ook in zijn dissertatie ‘De historische theologie van Bonaventura’ (1959) bestudeerde Ratzinger theologische kernproblemen die van grote betekenis waren. In tegenstelling tot het onlangs gemaakte verwijt, Ratzinger zou weigeren historisch te denken en zich hebben teruggetrokken in de ‘symbolische wereld’ van de oude kerk, heeft hij bij zijn promotieonderzoek juist de openbaring als historisch handelen onderzocht en kwam hij tot het inzicht, dat de openbaring aan de bijbel vooraf gaat en niet ermee identiek is.

 

Op basis van dit historisch uitgangspunt was zijn promotieonderzoek in München zelfs bijna afgewezen door de toenmalige professor Schmaus. Met zijn onderzoeksresultaat, dat Christus de bron van de openbaring is, heeft Ratzinger de weg bereid voor een baanbrekend inzicht bij de constitutie over de openbaring ‘Dei Verbum’. Daarom was het inhoudelijk gezien onderbouwd toen kardinaal Frings met medewerking van Ratzinger het door de voorbereidingscommissie aan de concilievaders overlegde ontwerp voor de constitutie over de openbaring afwees en met een eigen ontwerp, uit de vergadering zelf samengesteld, kwam. Later schreef Ratzinger daarover: ‘Dat was echt als een donderslag bij heldere hemel. Dit heeft er eigenlijk pas toe geleid dat men nu besloot de teksten zelf te maken.’

Als een van de sleutelfiguren van het concilie is Ratzinger ook een van de meest gekwalificeerde interpretatoren. Over zijn belangrijkste opvattingen tijdens het concilie zegt hij: ‘Onder de ballast de eigenlijke kern van het geloof zichtbaar te maken en aan deze kern kracht en dynamiek te geven…, deze impuls was het constante tijdens mijn leven. Hij weigerde ook zich in een zogenoemde antikerkelijke oppositie terug te trekken.’

Omdat Bonaventura (1217/21-1274) zich ook bezig hield met de geschriften van Joachim van Fiore (1135-1202), die de opvatting had dat de binnenwereldse voltooiing van de geschiedenis in het tijdperk van de Geest zich zou voltrekken onder leiding van de Franciscanen, heeft ook Ratzinger zich bezig gehouden ment de mogelijkheid van een christelijke utopie en de relatie Christus-Geest. Tijdens de studentenrevolutie in 1968 waren dergelijke vragen opeens uiterst actueel. De agressief naar voren gebrachte marxistische thesen over de wetmatigheden in de geschiedenis bepaalden de intellectuele discussies in de westerse wereld en drongen via een omweg ook in de kerk door in de vorm van de bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika. Toen Ratzinger na vijf jaar de leiding voer het bisdom München (1977-1982) te hebben gehad door paus Johannes Paulus II tot prefect van de geloofscongregatie werd benoemd, bleek onmiddellijk, dat hier de juiste man op de juiste plaats terecht was gekomen. Ratzinger onderkende het gevaar dat uitging van een politisering van het geloof. Hij hielp de bisschoppen in Latijns-Amerika om de ideologische achtergronden van de bevrijdingstheologie te doorzien en heeft door zijn moedige en onpopulaire inzet de instrumentalisering van de Kerk door de politiek verhinderd. Daarmee verspeelde Ratzinger definitief de sympathie van de progressieve Duitse theologen. Indien Christus aldus de opvatting van Ratzinger, slechts een historisch voorbeeld voor bevrijding is, dan heeft Hij ons ook niet verlost, dan heeft de Kerk ook geen volmacht en vindt onze verlossing pas plaats door de politieke omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen.

Wat kardinaal Frings bij een door Ratzinger ontworpen interventie formuleerde, namelijk de hervorming van de werkwijze van de toen nog Heilig Officium genoemde geloofscongregatie en een grotere transparantie van de procedures, heeft Ratzinger later consequent doorgevoerd: de prefect en zijn veertig medewerkers van de geloofscongregatie werken in voortdurende dialoog met de bisschoppen, de oversten van kloosterordes, de theologische commissie, de bijbelcommissie, de nationale geloofscommissies en de bisschoppenconferenties samen en wisselen informatie uit – ook zoveel mogelijk – met degene, bij wie aanleiding bestaat zijn opvattingen te bekritiseren.

Het belangrijkste werkterrein van de theoloog Ratzinger is echter de kerkleer: ‘Ik ben uitgegaan van het thema Kerk en het is overal aanwezig.’ Ratzinger weerlegt de veronderstelde tegenstelling tussen de Rijk-Gods-boodschap en de Kerk: Al volgens de joodse leer gaan aan het Rijk Gods het verzamelen en het reinigen van het volk vooraf aan het Rijk. Op het Nieuwe Testament toegepast wil dat zeggen: ‘Waar Christus is, daar is het rijk en door zijn handelen verzamelt Hij het nieuwe volk Gods om zich heen.’ Onder de vele elementen van de stichting van de Kerk is voor Ratzinger de eucharistie als het sluiten van het verbond het belangrijkste: ‘Het volk van de nieuwe bond wordt volk door het lichaam en bloed van Christus; alleen vanuit dit kernpunt is het volk. Alleen daarom kan het volk Gods heten, omdat door de gemeenschap met Christus de relatie met God wordt geopend, iets dat de mens niet uit zichzelf tot stand kan brengen.’

Het eucharistisch begrip van de Kerk van Ratzinger verbindt de verschillende niveaus van het begrijpen van de Kerk organisch met elkaar: Kerk als godsdienstige bijeenkomst, als plaatselijke gemeenschap en als enige universele Kerk van Christus. Haar sacramentele karkater krijgt het sacramentele kerkelijke denken volgens Ratzinger doordat de Kerk niet Christus wordt, maar maagd van de Heer blijft. Hier horen volgens Ratzinger ook de mariologie en de Mariaverering thuis; ‘Wat Kerk is, wordt in Maria concreet. En wat Maria theologisch betekent, toont zich in de Kerk. Beide dingen gaan zo te zeggen in elkaar over: Maria is de Kerk in persoon, en de Kerk is in haar geheel dat, wat Maria anticipeert.’ (vergl. ‘Die Tochter Sions’ 1977)

Ter gelegenheid van het in 1992 presenteren van de ‘Katechismus van de katholieke Kerk’, die onder leiding van de prefect van de geloofscongregatie na vijf jaar werken tot stand kwam, herinnerde kardinaal Ratzinger aan een uitspraak van Hans Urs von Balthasar: ‘Het geloof niet veronderstellen maar voortzetten.’ Het geloof is immers geschenk van God, waarin God wordt gevonden. Wat de bijbelse gelijkenis over de parel in de akker over de vreugde van de gevonden geloofsschat zegt, heeft Ratzinger in het kader van de ontnuchtering na het concilie en 1968 in zijn uitleg van de apostolische geloofsbelijdenis ‘Inleiding tot het christendom’ ui9tgelegd met het voorbeeld van het sprookje ‘Gelukkige Hans’: Uiteindelijk heeft Hans na meerdere keren zijn goudklomp geruild te hebben ene oude nutteloze slijpsteen en een waardeloze veldsteen over gehouden, die beide in een put vallen. ‘Heeft onze theologie de laatste jaren zich niet zeer vaak op dezelfde weg begeven? Heeft men niet de eisen van het geloof, die men te drukkend vond, stapsgewijze naar beneden toe geïnterpreteerd, steeds zo weinig dat niet wezenlijks verloren leek te gaan, en toch steeds zo veel, dat men snel daarna de volgende stap kon wagen? En net als de arme Hans, heeft de christen, die zich vol vertrouwen van ruil naar ruil, van interpretatie naar interpretatie liet leiden, al snel daarna in plaats van goud, waarmee hij begon, alleen nog een slijpsteen in handen, waarbij men hem rustig aan kan raden deze omdat hij waardeloos is weg te gooien’.

 

Bij alle gegeven vrijheid, die een wetenschappelijke theologie moet hebben, is het voor Ratzinger de verplichting van het bisschoppelijk leerambt, hypothesen te weerleggen, waarin ‘de bijbel tegen de |Kerk en haar credo wordt gebruikt.’ het in onze tijd gangbare relativisme laat slecht subjectieve geloofservaringen gelden, die alle een gelijke waarde hebben. Wie, zoals kardinaal Ratzinger offensief verdedigt, dat de waarheid te  herkennen is en daarmee ook wat niet waar is, die krijgt te maken met de intolerantie van de tolerante democratische maatschappij en wordt binnen de Kerk als fundamentalist bestempeld. De Kerk kan de wereld echter niets geven indien ze de aanspraak op de waarheid prijsgeeft: ‘In God geloven wil zeggen in de waarheid geloven; in Christus geloven betekent geloven in de toegankelijkheid en in de gemeenschap, die uit de waarheid voortkomt – hetgeen juist daardoor vrij maakt.’ In deze zin bevat de nieuwtestamentische bisschopsspreuk van Ratzinger ‘Medewerker aan de waarheid’ (3 Joh 8) een heel programma. De fundamentele afwijzing van elk onderscheid van  wat christelijk is, is de verborgen oorzaak van de kritiek op de geloofscongregatie en haar prefect. Het veroordelen van een verkeerde theologische opvatting is voor Ratzinger een legitieme apostolische functie. Ze is het recht van het kerkelijke leerambt, dat ook tot plicht kan worden. Een bisschop mag niet ‘ om conflicten te voorkomen, het gif zich laten uitbreiden… een bisschop, die het er alleen maar op aan komt, geen problemen te hebben en zoveel mogelijk alle conflicten te verhullen, is voor mij een afschrikwekkend visioen.’

De communio-ecclesiologie van de kerkvaders en het tweede Vaticaans Concilie gaat uit van een bisschoppelijke kerkstructuur. Het na het concilies o sterk beklemtoonde principe van de plaatselijke kerk wordt door Ratzinger aangevuld. Opdat de rond de eucharistie verzamelde gemeenschap geen gesloten groep wordt, is het zich open stellen voor de hele communio met het Lichaam van Christus nodig. De Bisschop staat als opvolger van de apostelen ook buiten het locale principe en wordt zo tot bindend element met de katholiciteit. Daarom kan een plaatselijke kerk ook niet zichzelf een bisschop geven, omdat het geloof niet zelf wordt gemaakt, maar van buiten wordt ontvangen. Tegenwoordig heerst de mening dat er boven de plaatselijke bisschop geen apostolische autoriteit kan bestaan, alleen een algemeen concilie. Omdat echter de kerk een sacramentele gemeenschap is in het Lichaam van de Heer, is ook haar eenheid een centraal element van haar wezen. Daarom is er volgens Ratzinger een apostolische verantwoordelijkheid voor de eenheid van de hele kerk nodig, zoals deze is gerealiseerd in het pausambt. (vergl. ‘Episkopat und Primat’ 1961)

‘Indien we de Kerk eerlijk willen begrijpen,’ zegt kardinaal Ratzinger in zijn 2000 verschenen interview ‘God en de wereld’, dat wat de opbouw betreft de klassieke catechismus volgt, ‘dan moeten we haar… vooral vanuit de liturgie bekijken. Daar is ze het meest zichzelf, daar wordt ze steeds weer door de Heer geraakt en vernieuwd. In de liturgie namelijk moeten we haar vanuit de Heilige Schrift, vanuit de sacramenten, vanuit de grote gebeden van het christendom leven.’

De theologie en van de liturgie en haar vieringen in de praktijk horen bij de belangrijkste thema’s van de kardinaal, waarover hij een reeks boeken heeft geschreven: ‘Het feest van het geloof’ (1981), ‘Een nieuw lied voor de Heer’ (1995), ‘De Geest van de liturgie’ (2000). Van de theologie van het offerbegrip, de kerkmuziek tot de regels bij de celebratie vindt men hier wegwijzende inzichten. Ze bevatten het wezenlijke van wat de liturgische vorming nu zou moeten zijn. Helaas worden de bijdragen van Ratzinger zowel over de theologie als de liturgie door liturgen voor een groot deel genegeerd. Volledig onbegrijpelijk is voor Ratzinger de restrictieve houding tegenover de wens van gelovigen de mis in klassieke romeinse ritus te mogen vieren. {Persoonlijk heet hij een belangrijke bijdrage geleverd aan het weer opnemen van een deel van de zogenaamde traditionalisten in de eenheid van de Kerk.

 

Groot opzien was er anderhalf jaar geleden na het verschijnen van de verklaring ‘Dominus Jesus.’ (2000) Zwaartepunt van het document was de verklaring voer de houding van de Kerk ten opzichte van de andere godsdiensten. Vanuit een grote analytische kracht werden de dwalingen van de zogenaamde pluralistische godsdiensttheologie open gelegd. De uniciteit van de verlossing van Christus sluit de relatievering van het christendom als een van de vele mogelijk gelijkwaardige wegen naar het heil uit en hernieuwt gelijktijdig de missionaire opdracht van de |Kerk. Dit deel van de verklaring werd voor een groot deel genegeerd, terwijl het tweede deel over de Kerk en de godsdiensten zeer heftig aangevallen werd. In feite gaat het daarbij om de formulering van het Tweede Vaticaans Concilie, volgens welke ‘deze enige ware godsdienst… verwezenlijkt is (subsistit) in de katholieke, apostolische kerk, die van Jezus de Heer de opdracht heeft gekregen zich onder alle mensen te verbereiden.’ Het ‘verwezenlijkt is’ wordt nu bepaald: ‘met de uitdrukking… wilde het Tweede Vaticaans Concilie twee leerstellingen met elkaar in overeenstemming brengen: aan de ene kant, dat de Kerk van Christus ondanks de afsplitsingen van christenen alleen volledig voortbestaat in de katholieke kerk, en aan de andere kant, dat buiten haar zichtbare structuur veelvuldig elementen van heiliging en van de waarheid te vinden zijn.’ Dat een uitspraak, die aan de teksten van het concilie niets toevoegt noch er iets van afhaalt, zoveel reacties heeft opgeroepen toont opnieuw aan hoe weinig men van het sacramentele kerkbegrip heeft begrepen, waarvan Ratzinger de betrouwbare interpretator was en blijft, gelegen of ongelegen.

Wat de kardinaal eens over de heilige Austusinus zei, geldt ook voor hem zelf: ‘Voor hem is juist dat het wezen van een echte theoloog, dat hij niets eigens en iets anders schept, maar in dienst van het gemeenschappelijke geloof staat, dat voor hem als regula fidei maat en vorm van zijn denken wordt, dat zo vanuit de gemeenschappelijke waarheid geleid vruchtbaar wordt en iets voortbrengt dat blijvend is.’

 

M. Karger (uit: Die tagespost 16 April 2002)

Overgenomen uit: Kwartana 02/2 pp. 3-6

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten