woensdag 5 oktober 2005

De Taal van de Altaren

<i>Robert Mäder</i>

Ik blader in de eerbiedwaardige archieven van de mensengeschiedenis. Wat lees ik? In het begin schiep God hemel en aarde. Door deze poort van scheppingswoorden treedt het heelal in het bestaan en met hem de mens. En wat plaatst de mens onder de poort naar deze tijd? Wat is het eerste monument, waarvan wij afweten? Een altaar! Twee altaren en naast hen de twee eerste altaarbouwers en priesters die wij kennen, Kaïn en Abel! De zondvloed reinigt de wereldbol. De bewoners van de ark beginnen een nieuwe tijd. En het eerste bericht van deze nieuwe tijd? Noach bouwde de Heer een altaar! Zo gaat het in heel het Oude Testament. Wanneer grote gebeurtenissen op het punt staan zich te voltrekken, bouwt men eerst altaren. En het grootste uur van alle eeuwen? Dat was dat tijdstip op Goede Vrijdag, toen de Kruis-Altaarwijding plaatsvond met bloed en tranen op Golgotha door Christus de priester. Sindsdien heeft het altaar bouwen en offeren onder de Christenen nooit meer opgehouden. Nieuwe tijden, nieuwe priesters, nieuwe altaren. De altaren, de belangrijkste monumenten door alle eeuwen! Een volk dat altaren bouwt en priesters voortbrengt is een groot volk. En een volk dat de taal van de altaren niet meer verstaat is een arm volk. De taal van de altaren, wat betekent dat? Altaren mogen niet alleen maar kunstwerken zijn. Altaren zijn offerplaatsen! Waar zijn de offergaven? De eerste is Jezus. Wij weten dat Hij die eens de altaartreden van Golgotha bestegen heeft dagelijks honderdduizend maal over de gehele wereld lichaam en bloed opoffert. Maar ik vraag nog een keer zoals eens Isaak aan zijn vader Abraham: waar zijn de offergaven? En deze keer kijk in naar jullie. Jullie hebben de moed gehad altaren te bouwen. Nu is er geen weg meer terug. Jullie moeten de moed hebben offergave te zijn – zoals Jezus – lichaam en leven, goed en bloed God ter beschikking te stellen. Alles! Het altaar spreekt een onverbiddelijke taal. Hij is meer dan offerbolk en offerschaal. Hier wordt kleingeld ingeworpen, daar harten. Hier een beetje, daar alles. Het offerblok verlangt duizendste en tienduizendste van een vermogen; het altaar 100 procent. Het altaar is geen marktstand en geen wisselbank, waar men weer van terugkrijgt. Het altaar spreekt de taal van het hoofdgebod. Gij zult de Heer uwen God liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, en met geheel uw kracht. Wij zijn echter steeds van mening dat het hart een koek is die men in vieren en nog veel meer stukken kan opdelen. Het grootste stuk houden wij natuurlijk zelf. Een stuk gaat naar de naaste, een ander naar het werk, de politiek of naar het plezier. De rest krijgt de goede lieve God, zodat er weer aardappels zijn en vruchten en hooi. God leeft niet van de resten en kruimels die van onze tafel vallen. Op de altaartreden wordt de soevereiniteit van God zonder reserve uitgesproken. De offerplaats is een plaats waar Gods allerhoogste recht op alleenheerschappij over en eigen van al het geschapene verkondigd wordt. Het offer spreekt: Onze Lieve Heer, hier ben ik; doe met mij wat U wilt! Ik ben van U, van U is mijn hele persoonlijkheid, mijn intelligentie, mijn wil, mijn leven, mijn familie, mijn vermogen. In de politiek heerst democratie. De wet van de altaren is die van de absolute monarchie van God. God de Ene en Enige! Intellexistis haec omnia?, heeft eens Jezus aan zijn leerlingen gevraagd – hebben jullie dat begrepen? De taal van de altaren is de grootmoedige, onvoorwaardelijke toewijding aan God, Christus, Kerk, Paus. De taal van de altaren is een verterend vuur. Vuur brandt, vlamt, grijpt om zich heen. Vuur kent geen halfheid en ziekelijke neutraliteit. Vuur verteert en vernietigt alles wat onrein is. Vuur wil voorwaarts, grijpt de omgeving, wil beheersten. Katholiek Volk! Houdt dit vuur op uw altaren brandende! Gij waart eens altaarbouwers. Wel zijt ook offeraars met uw priesters. Nog een overweging! Wie iets op het altaar legt, die onttrekt het zich. Wie iets offert, ontzegt zich het genot ervan. De taal van de altaren is de taal van het zich ontzeggen. Zij is een wereldtaal. Slecht weinige verstaan haar. Vroeger richtte men kruizen op bij kruisingen en deze kruizen riepen, zoals een schrijver zegt, de voorbijgangers toe: ontzeg! Wanneer men nu met de trein reist ziet man om de kilometer een paar reclameposters voor chocolade. En de chocolade zegt: geniet! Of wij met de chocolade verder komen dan met het kruis, en bovendien, of wij daarbij gelukkiger zijn, is een andere vraag. Niet diegene is tevreden die veel moet eten en drinken voordat hij genoeg heeft, maar diegene die weinig nodig heeft. Rijk is diegene, die niets meer nodig heeft en dat kan ook een dagloner zijn. Arm is diegene die nog veel nodig heeft en dat kan ook een miljonair zijn. Wij hebben veel meer nodig dan vroeger. Onze verlangens zijn gegroeid. Dat bewijzen de bierbrouwerijen, de warenhuizen, de bioscopen, amusementshallen, de zaterdagavonden end e zondagnamiddagen. Het tegengif zijn de altaren! Ik gun iedereen zijn ontspanning. Maar moeten wij niet zoals velen voor de etalage toegeven, wat eens Sokrates bij het zien van te koop aangeboden luxeartikelen zei: wat is er toch veel, dat ik niet nodig heb. Ik ben geen vijand van de fabrieken en het transportbedrijven, geen vijand van de industrie en de handel! Maar wanneer wij niet ten prooi willen valleen aan onze moderne industrie het materialisme, de zielloze geldmakerij en geldverspilling, dan is het noodzaak om tussen de machines altaren op te richten. Heerschappij over geld en goed, heerschappij over de dorst en de luxe, de offerplaatsen met de taal van het ontzeggen, ik weet het, dat klinkt de kinderen van deze wereld niet als een lust in de oren. Maar dit weet ik ook, dat zonder de ontzegging door de genotsmensen nergens in de wereld iets groots tot stand zal komen. De wieg van grote mannen en grote vrouwen is de offerplaats, het altaar, het altaar met de H. Mis en de priester. Er zijn godsdiensten, die alleen een kansel hebben. Er zijn godsdiensten die altaren hebben, maar die altaren zijn verweesd en priesterloos. Het zijn dezelfde godsdiensten die steeds over lege kerkbanken klagen, over lege doopboeken en huwelijksregisters. En er is aan de andere kant een godsdienst waarvan de kerken bomvol zitten. Het is diegene waarin iedere dag geofferd wordt. Het gelovige volk weet wat in de kerk de hoofdzaak is. Hart en ziel van het godshuis is het altaar! En aan het altaar de priester. En op de altaren het Lam, dat wegneemt de zonden van de wereld. Aan hem brengt het volk eer tijdens de consecratie. Ziet, dan vallen zijn neer voor het Lam en een ieder met citer en gouden schalen vol reukwerk. En ze zingen een nieuw lied: waardig is het Lam eer en prijs en lof te ontvangen. En ieder schepsel in de hemel, op aarde en onder de aarde, op de zee en al wat daarin is hoorde ik roepen: aan Hem die zetelt op de troon en aan het Lam zij lof en eer en glorie, en kracht in de eeuwen der eeuwen. En alle Engelscharen zeiden: Amen! Amen! (Openb. 5).

<i>[uit: Zurueck zur Messe, 1937]</i>

Geen opmerkingen:

Een reactie posten