vrijdag 25 augustus 2006

Preek voor de 10e zondag na Pinksteren

Pater Laurent de Mets Geliefde broeders, Laat me je een vraag stellen: is er iets dat je hebt dat je niet van God hebt gekregen? Omdat jullie allemaal de catechismus kennen, hoor ik al zeggen: “Nee, natuurlijk niet!” Laat me nu een andere vraag stellen: welnu, waarom gedraag je je dan alsof God het je niet had gegeven? Nu zou je me misschien niet begrijpen. Laat me dit daarom verduidelijken. Je hebt alles wat je hebt van God ontvangen. Een ieder van jullie kan een lijst maken met dat wat je hebt gekregen: je leven, je bovennatuurlijk leven, dat wat wij Goddelijke Genade noemen, je natuurlijke gaven en talenten, je echtgenoot, je familie, je huis, je auto, het dagelijks eten enz… Op de een of andere wijze is God de oorsprong van alles wat je hebt, ook wanneer je dit niet altijd in het leven van alledag beseft. We Geloven – het is een Katholieke geloofspunt – dat alles onder Gods bestuur valt. Bijgevolg, wanneer je dit of dat als geschenk van God hebt gekregen, dan is dat niet zomaar, daar is een rede voor. Ten eerste, wat je leven betreft. Je bent niet ontstaan uit puur toeval, maar omdat God dit heeft gewild. Je hebt een bepaalde aanleg of een bepaald handicap niet door louter toeval. Je hebt zelfs geen enkel aards bezit alleen omdat je het verdient of omdat je er voor gewerkt hebt, maar ook omdat God toestaat dat je het hebt. We ontkennen niet het bestaan van secundaire oorzaken en de vrije wil, maar we erkennen simpelweg dat Gods Voorzienigheid een realiteit is, zoals de Kerk ons leert. Nogmaals, alles valt onder Gods bestuur, onder zijn Voorzienigheid. Waarom heb je dan zoveel gaven van God gekregen? Laat mij hierop antwoorden door nog een andere vraag te stellen. Waarom bestaan wij? Omdat je nog steeds je catechismus kent hoor ik je al antwoorden: “omdat God ons heeft geschapen opdat wij Hem aanbidden, Hem dienen en Hem lief hebben.” En hier heb je het antwoord op de vorige vraag. Alles dat je hebt is ter ere van God en ik zou willen toevoegen, niet alleen alles wat je hebt, maar ook alles wat je bent, jouw eigen bestaan. Niets is voor jou! Alles is voor God. Met het oog op de lezingen van vandaag zie ik twee belangrijke lessen die we van deze waarheid kunnen leren. Ten eerste, moeten wij nederig zijn als de tollenaar in het Evangelie. Zonden zijn werkelijk van ons en het ergste is dat wij Gods gaven gebruiken om hem met onze zonden te beledigen. Als je goed doet, zoals de Farizeeër, bedenk dan wel dat het goed dat je doet van God komt en dat dit goed ter ere van Hem is, en niet van ons. De tweede les is dat er absoluut geen rede is om jaloers te zijn op een ander. De gaven, de talenten en de bezittingen die andere hebben zijn ter ere van God. Als zij ze hiertoe gebruiken, dan moeten wij ons verheugen. Als zij dat niet doen, dan moeten wij daar bedroefd over zijn en voor hen bidden. Maar wees ervan verzekerd dat God je geeft wat je nodig heeft. Wanneer Hij je meer geeft, wees dan bedachtzaam en gebruik dit overschot ter ere van Hem. Laat wij ons richten naar Onze Lieve Vrouw en haar vragen ons wijsheid te schenken, zodat we, in nederigheid en dankbaarheid, goed gebruik maken van dat wat ons geschonken wordt. Vertaald uit het Engels Bron: http://defidecatholica.blogspot.com/2006/08/sermon-for-10th-sunday-after-pentecost.html

zaterdag 12 augustus 2006

Preek voor de 6e zondag na Pinksteren

Pater Laurent de Mets

[Omdat de preken van pater Demets niet alleen bij mij in de smaak bleken te vallen hier nog een vertaling.]

Het introïtus van vandaag, ontnomen uit Psalm 28, wil ons geloof en onze hoop sterken. “De Heer is de sterkte van zijn volk en de beschermer van het heil van zijn gezalfde.” Het is voor ons goed, en bemoedigend om de Heilige Schrift te openen en deze verzen, die ons Christelijk leven voeden, te lezen. God is mijn sterkte en de beschermer van mijn heil!

Geliefde broeders, wanneer de twijfel opkomt, wanneer de moed je in de schoenen lijkt te zakken, wanneer je moe bent omdat je zoveel taken te vervullen hebt, wanneer je geen licht meer aan het eind van de tunnel ziet, wanneer je op het punt staat om op te geven en de nederlaag te aanvaarden, is het goed je te herinneren dat Onze Heer Jezus Christus je kracht is. Deze gedachte deed Sint Paulus uitroepen: “Als God voor ons is, wie is dan tegen ons?”

Dit vers uit het Epistel aan de Romeinen, dat ik gekozen had voor het gebedsprentje ter herinnering aan mijn priesterwijding, is mij zeer dierbaar – “Als God voor ons is, wie is dan tegen ons?” God is onze sterkte en onze bescherming en niets of niemand kan ons tegenhouden of ons neerhalen als we met God zijn, onder zijn bescherming. Wie is tegen ons? Natuurlijk, door voor God te kiezen, zullen legers van vijanden tegen ons opstaan, maar wat kunnen zij ons doen? Zelfs wanneer zij ons leven nemen, dan zou het ons alleen ten goede komen.

Zo, geliefde broeders, we hebben geen excuus om onze plichten ten opzichte van God, vooral de heiliging van onze ziel, dat werkelijk een plicht is, te verwaarlozen. Verleidingen? Dat is geen excuus. Moeilijkheden. Zij zijn geen excuus. Onze zwakte? Dat is ook geen excuus. Natuurlijk kunnen wel vallen, en God weet hoe zwak het vlees is, maar we kunnen onze plichten niet verwaarlozen en goed uit ons leven verjagen alleen omdat we denken dat wij niet kunnen doen wat Hij van ons verlangt. Wat een misdaad tegenover Hem! Wat een gebrek aan geloof! Wat een schande! Niets kan zo een verzaking rechtvaardigen.

Geliefde broeders, door voor God te kiezen nemen wij niet de makkelijkste weg. Het is weer Sint Paulus die ons vertelt dat wij zijn gedoopt in de dood van Jezus Christus. Wij zijn met Hem begraven. Dit is niet zomaar een beeld, een mooie poëtisch uitgedrukte gedachte. Wij zijn werkelijk dood en begraven met Jezus Christus en met deze waarheid gaan enkele zeer reële verantwoordelijkheden gepaard, die we in een woord kunnen samenvatten: het Kruis!

Het Kruis van Jezus Christus! Wij hangen het graag aan onze muren, dat is leuk, maar gewoonlijk hebben we het niet graag op onze schouders. Maar onze schouders is de meest geschikte plaats voor het kruis. We vinden het leuk om het Kruis te begrijpen en erover te denken, maar wij vinden het niet leuk om haar te dragen. Echter, voordat we een mooi concept hebben om te bregrijpen en over na te denken, zullen we het eerst moeten omarmen en dragen. Het Kruis is onze weg naar verlossingen en de bron van ons leven. Er is geen verlossing en geen leven zonder het Kruis.

Nu komt gewoonlijk het bezwaar: “Maar ik kan dit kruis niet dragen. Het is te zwaar! O God, alstublieft, ik zou graag mijn Kruis met Jezus willen dragen, maar alstublieft, geef mij een ander!”

O mensen van klein geloof! Weet je niet dat God beter weet wat goed voor je is. Weet je niet dat Hij volmaakt wijs is en dat Hij een ieder van ons geeft wat we nodig hebben. Als God jouw dit kruis geeft en niet een ander, dan is dat omdat dit het perfecte kruis voor jou is. En wees ervan verzekerd, Hij zal je de kracht geven om het te dragen.

“De Heer is de sterkte van zijn volk en de beschermer van het heil van zijn gezalfde.” Waar zal je de Heer vinden? Waar zal je de kracht en de bescherming vinden die Hij ons beloofd? Hier op deze plaats, aan het altaar, in het Sacrament van de Eucharistie. Luister naar Jezus: “Als Ik hen zo naar huis laat gaan, zonder dat zij gegeten hebben, zullen zij onderweg bezwijken; want sommigen zijn van verre gekomen.” Ons huis is de hemel en is ver van hier. God weet dat en geeft ons het voedsel dat ons sterk genoeg maakt om in staat te zijn ons eeuwige thuis te bereiken. Paus Sint Pius X, nadat hij de Jansenistische dwaling, die dit ontkende, veroordeelde, leert dat Onze Lieve Heer van ons verlangt dat wij Hem dagelijks in het Sacrament van het altaar ontvangen. Dit vrome gebruik versterkt de band met Onze Lieve Heer en is de beste manier om onze ziel in een staat van genade te houden.

Geliefde broeders, de Heer is onze sterkte en ik hoop dat jullie niet zo dom zijn om hem af te wijzen. Het feit is dat zonder Hem jullie telkens weer in doodzonde zullen vervallen. Maar God geeft jou de middelen om je ziel in een staat van genade te houden. Beledig hem niet door Zijn genadegaven af te wijzen. Moge Onze Lieve Vrouw ons leiden naar het altaar en ons helpen met de voorbereiding op de ontvangst van de Heilige Communie. Dat is al het vroege begin van de Hemel.

Vertaald uit het Engels Bron: http://defidecatholica.blogspot.com/2006/07/lord-is-strength-of-his-people-and.html

zaterdag 8 juli 2006

De liturgische hervorming van Vaticanum II is nooit van de grond gekomen

Interview met Malcolm Ranjith, secretaris van de congregatie voor de eredienst.

Q: De indruk wordt gewekt dat de liturgie voor Benedictus XVI een grote prioriteit heeft.

A: Dat klopt. Wanneer wij terug kijken op ontwikkeling van de liturgie gedurende de afgelopen jaren, zien wij hoe belangrijk het luisteren naar God en het in aanraking komen met het trancendente is. De Kerk is zich altijd bewust geweest dat haar liturgisch leven naar God gericht moet zijn, en een diepe mystieke atmosfeer met zich mee moet brengen. Nu, sinds een aantal jaren is het de tendens geweest om dit te vergeten, en daarvoor in de plaats te stellen de geest van algehele vrijheid, die alles open laat voor een ongefundeerde en oppervlakkige creativiteit.

V: Is de liturgie een onderwerp van controverse, van debat binnen de kerk geworden, ja zelf een factor van serieuze verdeeldheid?

A: Ik denk dat dit een puur Westers fenomeen is. Secularisate heeft in het Westen geleid tot een diepe kloof tussen hen die zijn gevlucht in mysticisme, en het leven vergeten, en hen die de liturgie trivialiseren, haar beroven van haar rol als bemiddelaar van het trancendente. In Azie – bijvoorbeeld in Sri Lanka, mijn eigen land – is iedereen, onafhankelijk welke godsdienst zij aanhangen, zich er terdege van bewust dat de mens aangetrokken moet worden door het transcendente. En dit behoort ook te worden weerspiegeld in het leven van alledag. Ik denk niet dat het gevoel voor het goddelijke moet worden verlaagd tot het menselijke niveau, maar dat de mens behoort te worden verhoogd naar het bovennatuurlijke niveau, waar hij tot het goddelijke mysterie kan naderen. Nu, de verleiding om het goddelijke mysterie de les te lezen, om haar onder controle te krijgen, is sterk in een maatschappij die de mens vergoddelijkt, zoals de Westerse maatschappij doet. Geloof is een gave: liturgie wordt niet bepaald door de mens, maar door dat wat God doet ontstaan. Het veronderstelt een houding van aanbidding van God de schepper.

Q: Denkt u dat de conciliaire hervorming te ver ging?

A: Het is niet een vraag van anti-conciliar of na-conciliar, conservatief of progressief zijn! Ik denk dat de liturgische herovmring van Vaticanum II zelfs nooit van de grond is gekomen. Bovendien begon deze liturgische hervorming niet met Vaticanum II: in werkelijk gaat zij het Concilie vooraf, is zijn ontstaan in de Liturgische Beweging aan het begin van de 20ste eeuw. Als men zich houdt aan dat wat het Tweede Vaticaan Concilie in de constitutie Sacrosanctum Concilium zegt, gaat het er om de liturgie tot de toegangsweg tot het geloof, en de veranderingen werden verondersteld op een orgnaische manier voort te komen, steeds kijkend naar de traditie en niet en niet lukraak. Er zijn veel tendensen geweest die hebben de autenthieke betekenis van de liturgie uit het oog hebben verloren. Men zou kunnen zeggen dat de richting van het liturgische gebed in de postconciliare hervorming niet altijd de reflectie van de documenten van Vaticanum II is geweest, en in deze zin, zou men kunnen spreken van een noodzakelijk correctie, een hervorming van de hervorming. De liturgie moet weer teruggewonnen worden, in de geest van het Concilie.

Q: Door welke concrete maatregelen?

A: Vandaag de dag, centreren de problemen van de liturgie zich rond de taal (volkstaal of latijn) en de positie van depriester, of hij gericht is op de gemeente of op God. Ik zal u hier verrassen: nergens in het conciliaire decreet wordt er gezegd dat de priest gericht moet zijn op de gemeente, evenmin dat het gebruik van het Latijn verboden is! Wanneer het gebruik van de volkstaal wordt toegestaan, met name in de liturgie van het Woord, is het decreet erg duidelijk dat in de Latijnse ritus het gebruik van de Latijnse taal behouden moet blijven. We wachten op de paus om richtlijnen te geven aangaande deze onderwerpen.

V: En voor hen die volgden, met een groot gevoel voor gehoorzaamheid, de na-concilaire hervormingen – moet hen worden verteld dat zij het fout hadden?

A. Nee, dit behoort geen ideologisch probleem te worden. Mij is opgevallen hoe veel jonge priester hier [Frankrijk] graag de Tridentijnse ritus celebreren. Het moet verduidelijk worden dat deze ritus, volgens het missal van Pius V, niet verboden is. Moet haar gebruik zelf meer worden bevorderd? Dat is aan de paus om te beslissen. Maar het is zeker dat een nieuwe generatie op zoek is naar een grotere gerichtheid op het mysterie. Dit is niet een vraag van vorm, maar van substantie. Om van liturgie te spreken, wat noodzakelijk is, is niet een wetenschappelijke of histisch-theologische geest alleen, maar bovenal een houding van meditatie, gebed en stilte. Eens temeer, dit is niet een vraag van het zijn van progressief of conservatief, maar eenvoudig van het toestaan van de mens om te bidden, te luisteren naar de stem van God. Wat gebeurd in de viering van de Glorie van God is niet een louter menselijke realiteit. Wanneer men dit mystieke aspect vergeet, alles raakt door elkaar en verward. Wanneer de liturgie haar mystieke en hemelse dimensie verliest, wie blijft er dan over om de mens te helpen zichzelf te bevrijden van het egoïsme en de eigenwaan? De liturgie moet boven alles een weg naar de vrijheid zijn, voor de mens een deur naar het oneindige.

Vertaald uit het Engels. Bron: http://thenewliturgicalmovement.blogspot.com

donderdag 6 juli 2006

Tu es Petrus...

...Et super hanc petram

aedificabo

Ecclesiam meam.

Pater Laurent Demets FSSP

“Wie is de Mensenzoon?” Toen Jezus deze vraag stelde was dit niet de eerste keer dat hij de uitdrukking “Mensenzoon” gebruikte. Desondanks riep hij bij velen vragen op. Sommigen dachten dat de Mensenzoon Johannes de Doper was; anderen dat Hij Elias was, en nog anderen dat Hij Jeremiah of een van de andere profeten was. Niemand onder hen beleed dat Hij de Messias, de Zoon van God, was. Veel Joden zagen in Jezus een buitengewoon mens, maar zij beleden zijn goddelijkheid niet.

Deze fout is vandaag de dag nog steeds relevant. De meerderheid van de mensen geloven in Jezus, of ten minste in een bepaalde Jezus, maar velen van hen geloven niet dat Hij God is. Hun geloof zou best wel een weg naar het Geloof kunnen zijn, maar het is het Geloof nog niet en als zodanig is zij nutteloos voor het eeuwige leven. Voor sommigen is Jezus een groot mens, misschien wel de grootste mens uit de geschiedenis. Voor anderen was hij alleen maar een avatar van het goddelijke, net zoals bijvoorbeeld Buddha of Krishna. Maar Hij was niet de Zoon van God die in de wereld is gekomen om ons te verlossen. Zij herkennen deze waarheid niet als noodzakelijk voor hun verlossing.

Maar wie zegt gij dat ik ben?” Welnu, dit is de vraag die aan jou wordt gesteld. Realiseer je goed, de priester stelde deze vraag eens aan jou; op de dag van je doopsel. “Gelooft gij in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, Onze Heer, die in deze wereld is geboren en die heeft geleden?” Geloof jij dat Jezus Christus de Zoon van God is, God Zelf en jouw enige Verlosser? Het antwoord is ja of nee. Hetzij je gelooft dit, of je gelooft dit niet, en het feit dat je gelooft of niet zal je gehele leven en vooral je eeuwigheid bepalen. De woorden van Jezus zijn duidelijk en definitief: “Hij die geloofd en gedoopt is, zal worden gered: maar hij die niet geloofd zal verloren gaan.”

Deze woorden schijnen hard aan te komen, vooral vandaag in een wereld van relativisme die, in naam van de rede, niets wil weten van het begrip waarheid, zelfs al is de waarheid precies het onderwerp van de rede. Eens heeft Jezus gevraagd om een oefening van Geloof in de Eucharistie. Hij zei: “Want mijn vlees is waarlijk spijs: en mijn bloed is waarlijk drank. Hij die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem”. Maar de rede, in opstand gekomen tegen dat wat zij niet kan begrijpen, riep uit: “Deze rede is hard, wie kan dezelfe horen?” Toen richtte Onze Lieve Heer zich naar de twaalf, en verwachte van hen het juiste geloofsantwoord. Deze kwam uit de mond van Simon-Petrus: “Heer naar wie zullen wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven. En wij hebben geloofd en hebben geweten, dat gij zijt de Christus, de Zoon van God.” Dit was de geloofsbelijdenis van Capharnaum.

Vandaag stelt Jezus een andere vraag. “Maar wie zegt gij dat ik ben?” En opnieuw komt het antwoord van Simon-Petrus: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Dit is de geloofsbelijdenis van Caesarea.

Petrus weet dat Jezus de Christus is, de Zoon van God. Deze kennis komt van God, niet van vlees en bloed. De rede kan niet zelfstandig tot deze waarheid komen. Wij kunnen de goddelijkheid van Jezus Christus alleen door het geloof belijden! “Gezegend zijt gij, Simon Bar-Jona: want vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is!” Gezegend hij die dit gelooft! Gezegend hij die het Geloof heeft!

Direct na deze geloofsbelijdenis stelde Onze Lieve Heer Simon aan als de rots waarop Hij Zijn kerk zou bouwen. Simon werd Petrus, dat in het Hebreeuws – Kephas – rots betekend en Christus beloofd hem de sleutels van het hemelse koninkrijk met de macht te binden en te ontbinden. In andere woorden, en dit is niet moeilijk te begrijpen, Petrus werd aangesteld als leider en hoofd van de Kerk. Zijn taak is hoofdzakelijk en essentieel een pastorale taak, dat betekent Petrus moet zijn kudde beschermen en verdedigen en haar leiden naar de eeuwige weiden. Het woord “pastoraal” is in de afgelopen decennia te vaak gebruikt ten koste van het woord “dogmatisch”. Dit is onzin want ‘pastoraal’ en ‘dogmatisch’ zijn geen tegengestelden, zij sluiten elkaar niet uit, integendeel: ze veronderstellen elkaar. Petrus, die de universele herder van de kudde is, is ook de behouder en verdediger van het Geloof, want zonder Geloof gaat de kudde verloren. Dogma’s zijn niets anders dan Geloof uitgedrukt in menselijke woorden en een poging om, voor zover wij dat kunnen, het geheim van God te begrijpen.

“Weid mijne schapen!” De schapen van Jezus Christus hebben substantieel voedsel en melk van een goede doctrine nodig. Deze worden ons gegeven door de Kerk, door de Sacramenten en haar onderwijzing. Petrus is het hoofd van de Kerk. Als zodanig moeten de Sacramenten in eenheid met hem worden voltrokken en gecelebreerd; en hij staat borg voor het leergezag.

Laat ons bidden tot Sint Petrus, hoofd van de Apostelen, en voor zijn opvolger, Paus Benedictus XVI. Laat ons deze week bidden voor ons Generaal Kapittel, en ook voor het Generaal Kapittel van het Broederschap van Sint Pius X.

Moge onze Moeder, Koningin van de Apostelen, Petrus helpen bij zijn taak, voor de hoogste glorie van God en het welzijn van alle gelovigen… opdat er moge zijn één kudde en één herder.

Vertaald uit het Engels. Bron: http://defidecatholica.blogspot.com/2006/07/tu-es-petrus.html

vrijdag 2 juni 2006

Voorstellen voor een hervorming van de Liturgie

Corrigeren voordat het te laat is Inleiding Kardinaal Ratzingers nieuwe werk: “De Geest van de Liturgie, Een inleiding” schetst de structuur van een “hervorming van de liturgiehervorming” (die van na het Concilie), waarvan de elementen zorgvuldig en diepgaand op basis van Schrift, traditie en kerkgeschiedenis verantwoord worden. Zoals tevoren al in een voorafgaand werk: “eilanden scheppen”, worden hier aan de priester verbeteringen aangereikt die hij nu zelf al kan aanbrengen. Natuurlijk mag de “hervorming van de hervorming” geen aanleiding zijn, de overgeleverde ritus af te schaffen. Deze is in zijn onveranderlijke vorm, zoals het boek laat zien, veeleer een noodzakelijke blijvende bron van oriëntatie en inspiratie. 1. Een spoedige hervorming is nodig Anders dreigt een definitief verlies. De Kardinaal vergelijkt de liturgie met een fresco, dat door Vaticanum II vrijgelegd werd en “een ogenblik lang” zijn fascinerende schoonheid openbaarde. Maar intussen is het door klimatologische factoren aangetast en dreigt verwoest te worden, wanneer niet snel het nodige gedaan wordt om aan schadelijke werkingen een halt toe te roepen. Natuurlijk mag het niet opnieuw overgeschilderd worden, maar een nieuwe eerbied in de omgang daarmee is toch geboden, opdat de herontdekking niet tot het begin wordt van een definitief verlies (blz. 8). 2. Celebreren versus populum Het door de priester celebreren met het gezicht naar het volk toe is een onhistorische nieuwigheid. De Heilige Mis is geen maal. Maar zelfs in het andere geval “zou in de christelijke oudheid nooit de idee opgekomen zijn, dat de voorzitter van een maal zijn plaats zou innemen tegenover de gasten. Het gemeenschapskarakter van een maal werd juist door het tegenovergestelde tot uitdrukking gebracht, namelijk doordat alle deelnemers zich aan dezelfde zijde van de tafel bevonden.” Daarom moet beklemtoond worden, dat de Eucharistie van de Christenen geenszins dekt met het begrip ‘maaltijd’. Wnat de Heer heeft het nieuwe van de christelijke eredienst weliswaar in het kader van het joodse (Paas-)maal gesticht, maar alleen voor het nieuwe en niet voor het maal geldt zijn gebod: “Doet dit ter gedachtenis aan Mij!” (blz. 68). 3. Tegen na-conciliaire ‘verclericalisering’ “In werkelijkheid is met de zich na het Concilie doorzettende idee van de H. Mis als een ‘maal’ een ‘verclericalisering’ opgetreden die vroeger nooit bestaan heeft. Daarmee werd de preister, voortdurend naar het volk toegekeerd, in feite tot het eigenlijke middelpunt van heel de dienst, tot een ‘voorganger’ zoals men hem tegenwoordig graag noemt. Alles komt op hem aan, naar hem wordt gekeken … en het is vaak zijn ‘creativiteit’ die alles beheerst. Het is begrijpelijk dat men deze nieuwe rol die men hem toegespeeld had, later ook weer heft geprobeerd terug te dringen en wel doordat men allerlei rollen onder meerderen verdeelt en de vormgeving ervan aan ‘creatieve’ groepen toevertrouwt, die vooral zichzelf op de voorgrond dringen en hun rol in het geheel willen spelen. Steeds minder staat God in het midden.” (blz. 69v.) 4. Het kruis hoort in het blikpunt “Het kruis hoort in het midden van het altaar te staan als het gemeenschappelijke blikpunt voor priester en biddende geloofsgemeenschap. Tot de werkelijk absurde vernieuwingen van de laatste decennia tl ik het feit, dat men het kruis aan de zijkant plaatst om de blik vrij te geven op de priester. Stoort het kruis soms bij de Eucharistie? Is de preister belangrijker dan de Heer? Deze vergissing zou men zo gauw mogelijk moeten corrigeren. Daarvoor zijn geen verbouwingen nodig” (blz. 73). 5. Kerk zonder tabernakel dood Tot de Communie hoort de eucharistische aanbidding. “Transsubstantiatie – wezensverandering van brood en wijn in Lichaam en Bloed van Christus –, aanbidding van de Heer in het Heilig Sacrament, eucharistische cultus met monstrans en processie, dat alles, zo wordt beweerd, zijn middeleeuwse dwalingen, waarvan men eens en voor altijd afscheid moet nemen. De eucharistische Gaven zijn om te eten, niet om naar te kijken. Maar de Eucharistie eten is een geestelijk gebeuren, waarmee het gaat om de hele mens, lichaam en ziel. Het eten betekent Hem aanbidden. Hem eten betekent Hem in zich opnemen, zodat ons ik in Hem veranderd word … Daarom staat de aanbidding niet tegenover de Communie, ook niet daarnaast, maar de Communie bereikt haar eigenlijke diepte pas, wanneer zij gedragen en omgeven is door de aanbidding … Een kerk zonder Eucharistische Tegenwoordigheid is eigenlijk dood, ook wanneer zij uitnodigt tot gebed. Maar een kerk, waar voor het tabernakel de godslamp brandt, leeft altijd, is altijd meer dan een stenen gebouw … Opdat de tegenwoordigheid van de Heer ons concreter beroert, moet het tabernakel ook architectonisch zijn passende plaats hebben.” (blz. 74 vv.) 6. De beeldenstorm is loochening van de Menswording “De oudere Concilies zien in de iconen een belijdenis van de Menswording … en de beeldenstorm (ook ‘iconoclasme’ genoemd) werd daarom terecht beschouwd als een loochening van de Menswording, als een samenvatting van alle ketterijen” (blz. 105). “De beeldenstorm die op allerlei plaatsen na het Concilie gewoed heeft, werd verdedigd als verlangd door hetzelfde Concilie. Weliswaar is daardoor veel kitsch en veel onwaardige kunst verdwenen, maar het gevolg was een grote leegte, waarvan wij de armzaligheid intussen duidelijk te voelen hebben gekregen.” (blz. 112). 7. Dansen hoort niet thuis in de liturgie “De dans is geen uitdrukkingsvorm van christelijke liturgie. Gnostisch-doketische kringen hebben geprobeerd hem in de liturgie in te voeren. Voor deze was de kruisiging alleen maar schijn … Het is dwaas, wanner bij de poging de liturgie ‘attractief’ te maken, pantomimische dansen uitgevoerd worden, eventueel nog door professionele dansgroepen, die dan vaak door het volk met applaus beloond worden. Overal waar in de liturgie bijval betuigd wordt voor het optreden van personen en groepen is dit een duidelijk teken, dat men het wezen van de liturgie geheel uit het oog verloren heeft en dit vervangen heeft met een soort als religieus bedoeld vermaak. Een dergelijk streven naar attractiviteit duurt niet lang. Men kan op die manier niet concurreren met hetgeen de vrije markt aan show en cabaret aanbiedt, vooral niet als daarin ook nog religieuze thema’s en muziek uit sensatielust of als spot verwerkt en misbruikt worden” (blz. 170). 8. Het knielen bij de Heilige Mis Het knielen is naar het voorbeeld van de Heer de juiste houding om binnen te treden in het Kruisoffer. De Evangelies laten zien hoe vaak de Heer geknield heeft. Matt. 22, 39. Mark. 14, 35 en Luk. 22, 41 spreken ons eensgezind van het neervallen op de knieën of het geknield bidden van de Heer op de Witte Donderdag. “Dit gebed aan het begin van de passie des Heren is naar vorm en inhoud voorbeeldig.” (blz. 160). Het is daarom ook consequent de tegenwoordigstelling van het Kruisoffer in de Heilige Mis naar het voorbeeld van Christus met het neerknielen bij de voetgebeden te beginnen. 9. Offergang behoeft correctie “Het bijna theatraal optreden van onderscheiden ‘acteurs’ bij het bereiden van de offergaven en de offergang, zoals men dat tegenwoordig niet zelden beleeft, is zoveel als een parodie (een bespotting) van het eigenlijke. Wanneer men hier de afzonderlijke, overigens weinig talrijke voorgeschreven handelingen tot het wezenlijke van de liturgie maakt en dit ontaardt in drukdoenerij, wordt het eigenlijke van het ‘theo-drame’ – de Heilige Mis als een heilig en ernstig schouwspel voor God en volk – in het tegendeel verkeerd”W (blz 150). Dan is hier ‘mensendienst’, geen ‘godsdienst’. Over of het zitten van het volk daarbij gepast is kan men van mening verschillen. Het is in de laatste decennia wel ingevoerd vanuit een verkeerde opvatting van de offergang, waaraan men het sacrale karakter wilde ontnemen, om daarin nog slecht een puur pragmatische handeling te zien (blz. 168 v.). 10. Het knielen bij de Consecratie Het knielen bij de Consecratie is absoluut noodzakelijk. Een liturgie waarbij niet meer geknield wordt is zwaar ziek. De Heilige Schrift geeft tal van voorbeelden van mensen die voor Christus knielen. “Daarom mag het buigen van de knieën voor de Tegenwoordigheid van de levende God geenszins opgegeven worden.” Het niet meer kunnen knielen heeft iets diabolisch aan zich. Het mag zijn dat de moderne cultuur vervreemd is van het knielen, omdat het geloof bij velen verloren is gegaan en men Degene niet meer kent voor Wie het knielen de juist, van binnenuit nodige, houding is. “Wie echter leert geloven, leert ook knielen, en een geloof of een liturgie die het knielen niet meer kent is in het meest wezenlijke ziek. Waar dit het geval is, moet men weer leren knielen.” (166 v.). “Degene die gelovig en biddend deelneemt aan de Eucharistie moet op het moment dat de Heer afdaalt en brood en wijn in zijn Lichaam en Bloed veranderd worden, ten diepste ontroerd zijn. Het kan helemaal niet anders, dan dat wij voor dit gebeuren op de knieën zinken en Hem aanbidden” (blz 182). 11. De stilte bij de canon “Tot ergernis van een aantal liturgisten heb ik in 1978 ooit gezegd, dat de canon niet helemaal luid gesproken hoeft te worden. Ik wil dit na hierover uitvoerig nagedacht te hebben hiermee nog een keer met nadruk zeggen, in de hoop, dat ik, twintig jaar later, voor deze stelling meer begrip te ontmoet. Intussen hebben Duitse liturgisten bij hun inspanningen om de liturgie te hervormingen, zelf uitdrukkelijk verklaard, dat voor hen uitgerekend het hoogtepunt van de liturgische viering, de canon, het eigenlijke probleem is geworden. Men heeft sinds de hervorming van de liturgie na het Concilie eerst geprobeerd daarvoor een remedie te vinden met het scheppen van voortdurend nieuwe eucharistische gebeden, maar is daarmee steeds meer in het banale afgezonken. Het opeenhopen van woorden kan ons niet helpen, dat is inmiddels maar al te duidelijk geworden. … Hert is helemaal niet waar, dat de volledige, ononderbroken luide voordracht van het eucharistische gebed onontbeerlijk is voor een echte deelname aan deze centrale act van de liturgie. Wie ooit een in gebed verenigde kerkgemeenschap beleefd heeft bij een in stilte gebeden canon, heeft ervaren, wat een werkelijk gevuld zwijgen is, dat tegelijk een luid en dringend tot God roepen is, een van Gods Geest vervuld gebed.” (blz. 184). 12. De vredesgroet als storing “Bij de tegenwoordige rite van de vredesgroet ontstaat vaak een grote onrust in de gemeente die niet zelfden langere tijd aanhoudt om dan plotseling onderbroeken te worden door de uitnodiging van de preister aan het volk, te zien naar het Lam Gods (de Hostie in zijn hand), dat de zonden van de wereld wegneemt.” (blz. 183). Het verdient daarom aanbeveling de vredesgroet, zover men daaraan vasthouden wil, te verleggen naar de ritus van de offergang (blz. 146). 13. De stille gebeden van de priester Bedoeld zijn hier de gebeden vóór het Evangelie alsook die voor en na de Communie. “Een andere, door de liturgie zelf aangeboden aanleiding tot een ‘gevulde stilte’ die de liturgie niet onderbreekt, maar daarvan deel uitmaakt, zijn de stille gebeden van de priester. Door een sociologisch-activistische manier van denken over de rol van de priester in de Eucharistie worden ze geminacht en zo mogelijk ook achterwege gelaten. Welnu, deze gebeden nodigen de priester uit tot een persoonlijke houding in de liturgie, om zijn dienst ook als een persoonlijk staan voor de Heer op te vatten en zichzelf de Heer aan te bieden. Het aantal van deze priestergebeden is bij de herovering van de liturgie sterk gereduceerd, maar God zij dank zijn er toch nog. Het gaat allereerst om een kort gebed van verdieping vóór de verkondiging van het Woord Gods. Dit moet door de priester werkelijk stil en aandachtig gebeden worden … Van de betekenis van de offergang, die in de nieuwe liturgie niet helemaal ujit de doeken komt, hebben wij boven al gesproken.” (blz. 182 v.). “Houdt dit niet in, dat ook de gebeden bij het offertorium door de priester stil gebeden zouden moeten worden? Aan de ontvangst van de Heilige Communie gaan twee zeer schonen en diep gebeden vooraf, die men, om de lange stilte te voorkomen, intussen alternatief kan bidden, het ene of het andere. Misschien zal men later weer normaal alle twee gebeden verrichten. Ook na de Communie zijn er twee stille dankgebeden voor de priester aangegeven, die de gelovigen ook privé kunnen meebidden, iets wat zeker zeer aan te bevelen is.” (blz. 183) (Overgenomen uit Katholiek Stemmer, jaargang 29, nr, II, mei/juni 2000, oorspronkelijk uit: Schweizerisch Kath Wochenzeitung, 17 maart 2000)

maandag 27 maart 2006

Oecumene en Tolerantie

Bij oecumenici gaat het vaak over respect, je moet respect hebben voor de ander en voor zijn geloof. Hierbij is het de ander proberen te overtuigen vaak een taboe. Echter wanneer iemand ervan overtuigd is dat een bepaalde waarheid cruciaal is voor mijn zielenheil, of in ieder geval mij beter instaat stelt om mijn zielenheil te redden, en hij zou mij hiervan niet willen overtuigen, uit een vorm van misplaatste tolerantie, misplaatst respect, dan zou ik daar zeer verbolgen over zijn. In wezen zie ik zoiets als een vorm van liefdeloosheid, of nog sterker een vorm van geestelijk sadisme. Nu zijn de meeste oecumenici niet zo, ze zijn er eenvoudig van overtuigd dat het niet uitmaakt, dat er geen wezenlijk verschil is. En hier wringt de schoen, met het woord respect in hun mond willen ze als het ware de ander dwingen deze mening ook aan te nemen. En de ander heeft geen weerwoord, want dat zou respectloos zijn, intolerant. En dat is nu het grote probleem dat ik met de oecumene heb.

zaterdag 28 januari 2006

BOEKBESPREKINGEN: Cornelia de Vogel, een markante bekeerlinge

Door het publiceren van haar boek 'Ecclesia Catholica' in 1946 werd de toen kersverse bekeerlinge Cornelia de Vogel plotseling een bekende katholiek. In dit boek heeft ze geprobeerd, zoals de ondertitel ons vertelt, een 'redelijke verantwoording van een persoonlijke keuze' te geven. Ze was zich echter er terdege van bewust, dat voor een bekering meer nodig is dan de redelijke verantwoording die zij gaf, namelijk dat zo'n bekering uit geloof moet komen, uit een persoonlijk geloof dat innerlijk moet rijpen . Zij wist immers zelf uit ervaring dat iedere bekering een sterk persoonlijke kant heeft. Deze meer persoonlijke redenen voor haar overgang naar de katholieke Kerk hield de erg op haar privacy gestelde professor echter, op een enkele kleine, sporadische hint na, voornamelijk voor zichzelf. Dit gat heeft Paul Luykx in het onlangs verschenen boek 'Cornelia de Vogel: leven en bekering' geprobeerd te dichten. Hierbij legt hij, om het met zijn eigen woorden te zeggen, meer de nadruk op 'levenservaring' en 'psychologische achtergronden' daar waar De Vogel in haar boek zelf meer de nadruk legt op 'studie' en het 'louter geestelijk proces'. De eerste drie hoofdstukken geven dan ook een boeiend verslag van de persoonlijke weg die De Vogel naar de Moederkerk aflegde.

Bekering

Uit het boek van Paul Luykx komt Cornelia de Vogel, naar voren als een pientere, hoog getalenteerde, doortastende, maar ook koppige vrouw, die niet van goedkope antwoorden hield. Kortom een typische professor. De in 1905 geboren Leeuwardse was een echte zoeker en principieel denker, die al op zeer jonge leeftijd met de Griekse wijsgeer Plato vertrouwd raakte. Haar zoektocht naar de waarheid, de hoogste waarheid, de Logos, deed haar in eerste instantie via de theosofie, die zij als te irrationeel te licht bevond, in 1927 bij het orthodox protestantisme uitkomen, haar feitelijke bekering, alwaar zij de Logos vond. Paul Luyxk weet deze zoektocht aan de hand van Vogels dagboek goed weer te geven. Een citaat uit dit dagboek van 6 februari 1924 over een ingrijpende ervaring gedurende een augustusnacht in het voorafgaande jaar, dat als het startpunt van een intensivering van Vogels zoektocht kan worden beschouwd, wil ik de lezers hier niet onthouden:

'Toen heb ik aanschouwd de Eeuwigheid - zeg niet dat het niet kan, ik heb het zelf ondervonden. Eén ogenblik heb ik diep mijzelf aanschouwd, door te versmelten in het Al. Niet met een vaag gevoelen - met klaar-helder bewustzijn voelde ik, zàg ik, door de zuivere werking van mijn geest mij al het stoffelijke ontzinken; zàg ik de openbaring van Plato's Ideeënleer, zàg ik de Waarheid zelf - of liever: bewùst was ik in haar. Nooit nog had ik werkelijk ingezien, dat deze wereld nìet bestaat; woorden slechts waren het voor mij. Maar nu - o zalig oogenblik - verstond ik het plotseling hoe "het niet-zijnde is": deze wereld, zij ìs niet, want zij is slechts een verschijningsvorm van de Ideeënwereld - en tòch, zij ìs, want zij ìs de Ideeënwereld, door onze menselijke constitutie in deze vorm vernomen. Ik zag de werkelijkheid van de geest, de onwerkelijkheid van den stof, het niet-zijnde. [...] Oneindige God, U had ik aanschouwd. Nooit, nooit meer kon ik U verliezen.'

Na haar bekering tot het protestantisme verhaalt Luykx van de persoonlijke weg die de Vogel naar de katholieke Kerk voerde. Een weg die inderdaad zeer persoonlijk is, en waarvan het ook niet te verwonderen is dat Cornelia die voor haar zelf wilde houden. Door een affaire, zij het van haar kant een min of meer platonisch, ziet Cornelia een huwelijk op de klippen lopen. Geschokt door de zondigheid van dit gebeuren en haar rol die zij daarin heeft gespeeld, gaat zij hevig twijfelen aan de orthodox protestantse leer dat iedere zonde gelijkwaardig is. Daarnaast leed de Vogel ernstig aan reuma, waardoor zij met haar neus op het menselijk lijden werd gedrukt, en zich vragen stelde naar het nut daarvan. Door deze levenservaring weekte Cornelia los van de Calvinistische principes en ging ze verder op zoek. Haar vragen vond zij beantwoord in de katholieke Kerk, waarin zij 21 december 1944 te Wittem werd opgenomen.

Objectief?

Het ware goed geweest als Luykx hier was gestopt. Maar hij gaat door met het beschrijven van De Vogels aandeel in de jaren zeventig. We komen nu wel heel dicht bij het heden, en zoals gewoonlijk, komt dan des te sterker het probleem van subjectiviteit om de hoek kijken. Luykx heeft wel geprobeerd een objectieve stijl te handhaven, maar toch vallen er hier een daar een aantal gaten.

Zo probeert hij, aan het eind van het derde hoofdstuk, de wetenschappelijke stellingen over Plato van professor De Vogel te analyseren. Hij geeft weliswaar aan niet voldoende in het specialisme thuis te zijn om spijkers met koppen te kunnen slaan. Toch meent Paul Luykx te kunnen concluderen dat De Vogel haar wetenschap op 'verkorte-afstand' van de katholieke Kerk beoefende, en daarmee als 't ware in conflict kwam met de autonomie van niet-godsdienstige gebieden. Dit staat echter in schril contrast met het beeld van De Vogel dat de rest van het boek ons toont: iemand die zich laat leiden door onderzoeking. Vooral in het kader van de verderop in het boek beschreven houding van De Vogel ten opzichte van de pauselijke encycliek Humanae Vitae - een houding die verre van traditioneel katholiek en volgzaam was - lijkt deze constatering op zijn minst paradoxaal.

Daarnaast schrijft Paul Luykx Cornelia's angst voor protestantse invloeden en het daarbij gepaard gaande protest toe aan haar bekering. Het zou voor bekeerlingen, zoals De Vogel, niet te verkroppen zijn, dat de theologische problemen die ze tijdens haar bekering hebben moeten overwinnen nu door de moderne theologen eenvoudig kunnen worden overbrugd. Het blijft echter vreemd dat het boek 'De grondslag van onze zekerheid' waarin Cornelia haar bezorgdheid uitte, juist in orthodox protestantse kringen - de kringen waarmee ze heeft moeten breken - veel positiever werd ontvangen dan in katholieke kringen. Daarnaast valt nog hevig te twijfelen aan de door Luykx impliciet geponeerde stelling dat de theologische problemen daadwerkelijk overbrugd zijn.

Verder laten ook andere uitspraken uit het vierde kwart van dit boek een vervelende nasmaak achter bij de katholieke lezer die het orthodoxe geloof nog heeft bewaard. Daaronder reken ik onder andere de manier waarop Luykx de in zijn ogen kwalijke rol van De Vogel in de affaire Schillebeeckx behandelt. De eenzijdige en lafhartige manier waarop hij over prof. Van der Ploeg spreekt. Het omschrijven van de door Vaticaanse maatregelen gedempte levendige atmosfeer als een roomse variant op de 'zwarte-kousen-kerk'. Dit doet de lezer afvragen in welke mate de eerste drie hoofdstukken, die weliswaar een aardig beeld geven van de weg die De Vogel heeft afgelegd, en de keuze om voornamelijk de 'psychologische invloeden' te behandelen door deze subjectieve grondhouding beïnvloed zijn.

Paul Luykx: Cornelia de Vogel: Leven en bekering, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004, ISBN 9065508120