zaterdag 24 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (4)

Francis Kardinaal George

De liturgische deelname vanuit een cultureel-antropologisch gezichtpunt


A. Wie is het subject van de liturgie?

De cultureel antropoloog onderzoekt niet alleen de individuele persoon die deelneemt aan de liturgie, maar ook de gemeenschap die hieraan deelneemt, dat is, de rituele samenkomst.

Doorgaans is in de liturgie de vierende gemeenschap een heterogene verzameling van mensen: oude en jonge, rijken en armen, “mannen en vrouwen, slaven en vrijen, joden en heidenen” (zoals Sint Paulus zou zeggen), vanuit iedere laag van de maatschappij tezamen gekomen, niet vanwege een bepaald gemeenschappelijk menselijk element, maar omdat God, die iedere menselijke categorie transcendeert, hen tezamen roept. Wanneer zo een ongewone combinatie van mensen als een geheel tezamen handelend, moet er wel iets buitengewoons plaats vinden. Vanuit het theologisch gezichtpunt, vindt er de synergie tussen de Heilige Geest en de Kerk plaats, waarover we het eerder hadden. Vanuit een antropologisch en sociologisch gezichtspunt wordt een specifiek soort van ritueel gedrag waargenomen.

B. Hoe neemt subject deel aan de liturgie?

De rituele gemeenschap neemt deel aan de liturgie volgens een complexe verzameling van regels en rollen. De activiteit is ceremonieel, formeel, zich repeterend. Wat deze zondag plaatsvindt is hetzelfde als op de vorige zondag, want authentieke rituele functies vinden plaats volgens gedisciplineerde patronen van gebruik en continuïteit. Dit soort deelname ontwijkt spontaniteit en improvisatie ten gunst van het voorspelbare en het vertrouwde. Tot de uitdrukkingsmiddelen behoren weliswaar woorden, maar zij steunt ook sterk op symbolen en symbolische handelingen. De diepzinnige symbolen kennen vaak veel betekenisfacetten, zij zijn in die zin ondoorzichtig, zij zijn niet ontvankelijk voor een oppervlakkig en eenvoudig begrijpen. Symbolen hebben steeds al iets objectiefs in zichzelf vervat, objectief op een manier die het subjectieve insluit. De eigenschappen van schoonheid en heiligheid worden doorgegeven door uiterlijke tekenen die het product van de hoogste culturele verworvenheid zijn. Het zich onderdompelen in de rituele handelingen doet de deelnemers boven zichzelf uitstijgen en vormt hen om. Aan de andere kant, kunnen veel en snel groeiende veranderingen in rituele vormen vervreemding en normloosheid veroorzaken; een ervaring waarvan veel gelovigen in de postconciliaire jaren ons kunnen vertellen.

In de recente decennia is de rituele activiteit het onderwerp van studie binnen de relatief nieuwe discipline van de sociale antropologie geworden. Deze discipline begon een tiental jaren geleden, pas na de afkondiging van Sacrosanctum Concilium, op te komen. Daarom waren de waardevolle inzichten van sociale antropologie eenvoudig niet beschikbaar ten tijde van het opstellen van de conciliaire teksten en het formuleren van de liturgische hervormingen, hoewel er wel een zwakke verwijzing naar te vinden is in de stelling dat liturgische verandering de algemene wetten van de structuur en de mens van de liturgie moet volgen (SC 23).

Aidan Nichols merkt op dat “het opheffen van de postconciliaire Consilium ad exsequendam Constitutionem de Sacra Liturgia in 1965 door absorptie in de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, min of meer samenvalt met een werkelijk keerpunt in de antropologie van de religie. Een moment immers waarop nieuwe stromingen in de antropologie van de religie de betekenis, en niet de uitleg, van zowel het niet-rationele als het rationele, en de herscheppende kracht van het ritueel begon te benadrukken: dit alles leidde tot een nieuw respect voor de formele, ceremoniële ordening van de ritus”.1

Vanuit het oogpunt van de sociale antropologie is het niet vanzelfsprekend dat eenvoud in rituele vorm effectiever is dan complexiteit. Het is niet duidelijk dat een teken dat direct te begrijpen is effectiever is dan een veelgelaagd symbool dat zijn betekening alleen met het verstrijken van de tijd prijsgeeft. Samengevat, het simplificeren van rituele actie zal niet noodzakelijkerwijs een groter begrip en actievere deelname, zoals dat door het Concilie werd verlangd, tot gevolg hebben.2

Nadere studie op het gebied van de sociale antropologie zou dus inzichten kunnen geven aangaande de vele open vragen met betrekking tot de liturgische deelname.


Conclusie


We moeten hopen dat de veertig jaar ervaring sinds de afkondiging van Sacrosanctum Concilium ons zal leiden van een naïeve onschuld naar een wijsheid gevormd door pastorale schranderheid. Het verschil tussen de twee, natuurlijk, is de kennis van goed en kwaad. Ervaring leert ons dat op dit gebied, dat zo noodzakelijk is voor het leven van de Kerk, een interdisciplinaire benadering veel vruchten voort kan brengen. Terwijl veel werk is verzet op het gebied van de liturgische theologie, is er niet genoeg gedaan op het gebied van de filosofie, epistemologie en culturele antropologie. Naast een verstandig pastoraal handelen in liturgische zaken, is er ook een hernieuwde theoretische studie nodig, serieus en diepgaand, van de open vragen die ik hier heb geprobeerd te schetsen. Dit moet deel uitmaken van een kritisch herlezen van de constituties en andere documenten van Vaticanum II in het licht van deze ontwikkelingen en inzichten en in het licht van de ervaring van de afgelopen veertig jaar.3




1. Nichols, Looking at the Liturgy, 57.
2. Hiervan wordt een nader en goed gedocumenteerd bewijs geleverd door Tracey Rowland (Culture and the Thomist Tradition, pp. 27-29, 168, n. 69 op p. 175) wanneer zij het dilemma dat is gecreëerd toen in het kielzog van Vaticanum II, en vanwege sommige aannames van de architecten van Sacrosanctum Concilium, de liturgische vormen werden gedomineerd door de postmoderne massacultuur.
3. Bron : Adoremus (Online Editie) - Vol. X, Nr. 1: Maart 2004 (www.adoremus.org)


zaterdag 17 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (3)


Francis Kardinaal George

De liturgische deelname vanuit filosofisch gezichtspunt

A. Wie is het persoonlijke subject van de liturgie?

De menselijke persoon als deelnemer aan de liturgie kan filosofisch vanuit drie gezichtspunten worden beschouwd. Ten eerste verwijst Sacrosanctum Concilium naar de individuele deelname aan de liturgie eenvoudig als mens. Het is duidelijk dat de tekst verwijst naar de mens op zichzelf, in een algemene zin. De onderzoeksgebieden hier zijn de antropologie en kenleer. De vragen zijn: wat is de natuur van de menselijke persoon en hoe kent hij? Deze onderwerpen had het Concilie niet expliciet op zijn agenda staan.

Ten tweede gebruikt Sacrosanctum Concilium ook de term fidelis [gelovigen], of de mens als een gelovige christen. De discipline hier is de theologische antropologie; de conciliaire constitutie Gaudium et Spes doet enkele eerste stappen maar het ontbreekt haar daar waar zij termen zoals “de moderne mens” en “de moderne wereld” gebruikt aan een duidelijk gedefinieerd interpretatie-kader, een gebrek dat een ongelukkig effect heeft gehad op de ontwikkeling van de liturgische vormen in de postmoderne massacultuur.1 Nu wordt de vraag meer specifiek: hoe kent de gelovige de goddelijke realiteit?

Ten derde hebben antropologen de uitdrukking homo liturgicus bedacht, omdat we het hebben over de mens zoals hij leeft en handelt in een liturgische context. Dit is een nieuwe categorie van filosofisch onderzoek, onbekend bij de concilievaders, die nog niet volledig in kaart is gebracht. De filosofische vraag is nu: hoe kent de gelovige mens de goddelijke realiteit wanneer hij deelneemt in de Liturgie?2

Deze vragen wijzen naar een groot en complex studiegebied, dat nodig moet worden onderzocht om beter in staat te zijn antwoorden te vinden op de vragen die de hedendaagse liturgische hervorming oproept. In deze voordracht kunnen we niet verder gaan dan een korte historisch schets van enkele van de belangrijkste thema’s op dit gebied van de filosofische antropologie en daarbij de vragen die zij oproepen aanstippen.

1. Paulinische antropologie

De brieven van St. Paulus tonen ons een verfijnde antropologie, hoewel zij moeilijk in een systeem te vatten is. Hij spreekt over verschillende constitutieve elementen van de menselijke persoon zoals soma (lichaam), sarx (vlees), psyche (ziel), pneuma (geest, levensadem), nous (intellect, verstand), en kardia (hart). Hoe kent de christen vanuit deze polyvalente aspecten de wereld om hem heen? Hoe begrijpt hij het goddelijke?

2. Patrististieke antropologie

In de patristieke ascetische theologie vinden we vaak een beschrijving van de ziel als driedelig: de logikon of het rationele deel, de thumikon of het strevende deel, en de epithumikon of het begerende deel. Hoe reageert de mens, op deze manier begrepen, op de uiterlijke wereld? Hoe begrijpt hij de realiteit, toch alleen door middel van rede, emotie en zintuiglijke waarneming? Hier vinden we een klassieke synthese die door alle eeuwen heen een constant referentiepunt zal blijven.

3. Thomistische antropologie

Toen St. Thomas de specifieke vermogens van de ziel (Summa Theologiae I, q.78, a.1) behandelde nam hij de drievoudige distinctie uit de traditie (de ziel beschreven als rationeel, zintuiglijk en plantaardig) en ontwikkelde hij haar met een buitengewone fijnzinnigheid en inzicht. Ondanks het gevaar van een grove vereenvoudiging kunnen we zeggen dat het plantaardige gedeelte datgene bevat wat tot voeding, groei en nakomelingschap bijdraagt; het zintuiglijke gedeelte omvat zowel de vijf uitwendige zintuigen als ook de vijf inwendige zintuigen (sensus communis, verbeelding, voorstellingsvermogen, zintuiglijk geheugen en de schattingszin); en het intellectuele deel omvat aspecten als geheugen, inzicht en wil.

Het zou de moeite waard zijn om deze goed geordende redenering uit te werken en haar voor niet-specialisten uit te leggen. We vinden hier namelijk een zeer verfijnde analyse van hoe de mens kent, hoe hij waarneemt; zowel met betrekking tot de innerlijke realiteit als ook de exterieure wereld waarin hij leeft. Dit soort filosofisch redeneren zou zeer nuttig kunnen zijn bij de begripsvorming van hoe de homo liturgicus de natuurlijke en bovennatuurlijke realiteiten gewaarwordt.3

4. Antropologie van de Verlichting

In overeenkomst met haar typische kenleer, benadrukt het rationalistische uitgangspunt van de Verlichting, dat alleen de rede bron van kennis is, alsook de uiterste toetsingsnorm van de waarheid. Openbaring als een specifieke bron van kennis wordt ontkend. Menselijke vermogens naast de rede, zoals de zintuiglijke waarneming, verbeeldingskracht en intuïtie worden gebagatelliseerd. Hoewel de afwijzing van het vooroordeel, de onwetendheid en het bijgeloof als positieve elementen van dit rationalistisch denken kunnen worden beschouwd, zullen haar logische consequenties uiteindelijk tot een verregaande secularisatie leiden, zoals wij haar vandaag de dag in de westerse wereld meemaken.

Een gematigde Verlichtingspositie zou aan de eredienst nog wel een rol in het menselijke leven geven, omdat de religie, volgens deze visie, het onderricht van de morele deugd tot doel heeft. Dus religieuze instructie, niet het aanbidden van God, werd gezien als het centrale punt van de kerkelijke eredienst. De liturgie loopt dus het risico te worden gereduceerd tot een pedagogisch hulpmiddel.

Er zijn momenteel studies in Duitsland4 en Engeland5 die argumenteren dat de wortels van de twintigste-eeuwse liturgische beweging, en daarom ook van de postconciliaire liturgische hervorming, liggen in de Verlichting, met al de daarbij behorende positieve en negatieve consequenties. Deze studies verdienen serieuze aandacht. Voor ons is zowel de vraag naar de hoedanigheid van de wisselwerking tussen de wereld en de mens, begrepen op deze rationalistische manier, alsook de vraag hoe deze mens de bovennatuurlijke realiteiten begrijpt, van belang.

5. Romantische antropologie

Het is niet verrassend dat de buitengewone kracht van de Verlichtingsgedachte een net zo grote en tegenovergestelde reactie heeft veroorzaakt. Het romantische antwoord benadrukte al die dingen die het rationalisme ontkende: zintuiglijke ervaring, verbeeldingskracht, intuïtie, gevoel. Deze nadruk op de ervaring werd het handelsmerk van een nieuwe beweging binnen de kunst en literatuur. In het leven van de Kerk waren de positieve aspecten van deze beweging dat de Middeleeuwen werden herontdekt alsook de opkomst van het opnieuw centraal stellen van God en een diepgaande theologie van de Kerk als het Mystieke Lichaam van Christus. De romantiek is echter niet zonder zijn negatieve gevolgen zoals vroomheid zonder dogma, subjectivisme, een overdreven nadruk op gevoel, en een soort van vergoddelijking van de “kosmische natuur”. Hoe kent de mens? Het romantische antwoord zou kunnen zijn: “Hij voelt”.

6. De hedendaagse periode

De hedendaagse periode schijnt de erfgenaam van deze dichotomie tussen de Verlichting en de Romantische bewegingen te zijn. De overheersende visie is nog steeds rationalistisch, maar de kracht van de romantische reactie is opmerkelijk. Het is ironisch dat de Heilige Vader, in zijn encycliek Fides et Ratio, de rede zelf tegenover een massieve beweging van populaire spiritualistische New-Age-cultuur moest verdedigen. Op het gebied van de liturgie komt dezelfde dichotomie op een veelvoud van manieren naar voren. De realiteit is complex, verschillend van plaats tot plaats, maar de liturgische polarisatie tussen een rationalistisch en een romanistisch standpunt is alomtegenwoordig, en maar weinig mensen beschikken over de noodzakelijke middelen om de huidige impasse te doorbreken.6

Een eigenaardige gedachte die overal in de lucht die we inademen lijkt te zitten, een idee geboren uit de evolutie-theorie en de ervaring van wetenschappelijke vooruitgang in de 19e en 20e eeuw, is de gedachte dat de mens altijd vooruitgaat, en almaar beter wordt. De mythe van de menselijke vooruitgang neemt de plek in van de heilsgeschiedenis. Er wordt gezegd dat de moderne mens meer gevorderd is dan haar voorvaders, en daarom kan zij niet worden begrepen vanuit de categorieën uit het verleden. Natuurlijk is het waar dat de technologische veranderingen de manier waarop we leven hebben gerevolutioneerd, maar is het ook waar dat de menselijke natuur is veranderd? Op dit terrein kan Sacrosanctum Concilium in haar frequente verwijzing naar de noodzakelijkheid om de liturgische structuren en vormen aan te passen aan de noden van onze tijd (SC 1), aan eigentijdse noden en omstandigheden (SC 4), een dubbelzinnig indruk geven. Het is ook noodzakelijk een antwoord te vinden op zowel de vraag hoe de mens zich moet aanpassen aan de eisen van de liturgie, alsook de vraag hoe de liturgie zich aanpast aan de eisen van de moderne mens.

B. Hoe neemt het persoonlijke subject deel aan de Liturgie?

Vanwege de polyvalente realiteit die de mens is, en de moeilijkheden die het uitdrukken van hoe de desbetreffende persoon kent met zich mee brengt, benaderen we de filosofische thematiek van hoe de menselijke persoon deelneemt in de liturgie met enige voorzichtigheid. Sacrosanctum Concilium schijnt een tweeledige benadering te ontwikkelen. Het belangrijkst is dat het Christelijke volk moet begrijpen dan zij in staat is om deel te nemen. Veel gebruikte woorden voor het begrijpen zijn intellegere en percipere. Om dit nog extra te benadrukken wordt sterk de nadruk gelegd op de catechese en instructie (cf. SC 35/3). Ons begrijpen van de liturgie moet toegankelijk of makkelijk (facile) zijn. (cf. SC 21, 50, 59, 79, etc.). Als we de hierboven behandelde drieledige antropologie toepassen, lijkt het erop dat de conciliaire tekst een rationeel begrip van ritus et preces benadrukt. Het aspect van intuïtie en verbeelding worden niet behandeld, ook niet het opnemen van deze realiteit door middel van de zintuiglijke ervaring. In alle eerlijkheid moeten we zeggen dat Sacrosanctum Concilium niet als doel heeft een volledige behandeling van de liturgische epistemologie te geven; de concilievaders konden zich ook niet hebben voorgesteld dat de pastorale situatie die in de daaropvolgende jaren zou ontstaan een veel genuanceerdere en verfijnde behandeling van dit onderwerp zou vereisen.

Door de liturgie gemakkelijker te begrijpen, zo wordt er geredeneerd, is de gelovige christen beter in staat er deel aan te nemen. Terwijl de conciliaire tekst zowel innerlijke als uiterlijke deelname noemt (SC 19), en verklaart dat stilte ook een vorm van deelname is (SC 30), ligt de nadruk op verbale antwoord en fysieke handelingen (SC 30), en in feite is de postconciliaire ervaring er een van een extreem verbale liturgie met een overvloed aan activiteit. Het fundamentelere begrip van deelname, niet in de externe, zichtbare, maar de sacramentele innerlijke en onzichtbare dimensie7 wordt in Sacrosanctum Consilium niet uitgewerkt. Daarom hebben we een breder begrip van de mens en een dieper begrip van de liturgische deelname nodig. De menselijke persoon begrijpt de liturgie door middel van de rede, zonder twijfel. Het beste en helderste intellect heeft ruimschoots materiaal voor reflectie in het rijke complex van waarheden die de Liturgie uitdrukt. Tegelijkertijd ervaart de menselijke persoon de liturgie door emotie en gevoel, door een esthetische waardering van schoonheid, door het intuïtief leggen van verbanden, door associaties die plaats vinden in het onderbewuste. Dit soort van menselijk kennen mag niet worden onderschat. En tenslotte, de mens ervaart de liturgie door de vijf zintuigen, dat is het menselijke fundament van het sacramentele systeem. Deze zintuiglijke ervaring heeft de capaciteit om de spirituele realiteiten te ontsluiten, zoals de beroemde tekst van Tertullianus zegt: “Het lichaam wordt gewassen, opdat de ziel van haar belemmeringen bevrijd wordt; het lichaam wordt gezalfd, opdat ook de ziel heilig wordt; het lichaam wordt getekend, opdat ook de ziel versterkt wordt.”8

Naast een hernieuwd filosofisch onderzoek van de menselijke natuur en hoe zij deelneemt in de liturgie, is een derde studiegebied uitermate belangrijk: dat van culturele antropologie.




1. Cf. Tracey Rowland, Culture and the Thomist Tradition after Vatican II, Londen 2003, 18-21, 168
2. De consequenties van deze vraag, hoewel veel liturgisten er nog niet volledig rekening mee houden, zijn voor het eerst uitgewerkt door antropologen zoals Victor Turner die schrijft, “Wanneer ritueel meer is dan een afspiegeling van seculier sociaal leven, als het tot haar functie behoort waarheden deels te beschermen en deels uit te drukken, waarheden die de mens vrij van de verplichtingen van het dagelijkse leven maken, vrij om te mediteren en te bidden maar ook om te speculeren en te verzinnen, dan mag zijn repertoire van liturgische acties niet worden beperkt tot een directe reflectie van het eigentijdse wereldje” (Victor Turner, ‘Passages, Margins and Poverty: Symbols of Communitas’, in: Worship 46 (1972) p. 391). “Traditionele liturgie heeft, precies vanwege haar archaïsche kwaliteit, de kracht om, vanwege de in haar besloten opvattingen, die het wereldlijke leven tot inkeer kunnen brengen, te modificeren; het archaïsche is niet het verouderde”.
3. Cf. Jeremy Driscoll, ‘Deepening the Theological Dimensions of Liturgical Studies’, in: Communio [English edition] 23 (1996) 513-514. Dit artikel laat zien hoe pre-rationele instincten en ritmes het mogelijk maken om Gods Woord in menselijke woorden uit te drukken.
4. Waldemar Trapp. Vorgeschichte und Ursprung der liturgischen Bewegung: vorwiegend in Hinsicht auf das deutsche Sprachgebiet, Regensburg 1940.
5. Aidan Nichols. Looking at the Liturgy: A Critical View of its Contemporary Form, San Francisco 1996.
6. Een opmerkelijke uitzondering hierop vormt de paper gepresenteerd door Stratford Caldecott op de Liturgische Conferentie in Fontcombault van juli 2001, getiteld: ‘Liturgy and Trinity: Towards an Anthropology of the Liturgy’ in: Looking Again at the Question of the Liturgy with Cardinal Ratzinger, Farnborough 2003, 36-48.
7. Cf. de meesterlijke analyse van de theologie van Cyrillus van Jerusalem over de sacramentele participatie door Enrico Mazza, Mystagogy: A Theology of Liturgy in the Patristic Age, New York 1989, pp. 150-164.
8. Tertullianus, De Carnis Resurrectione 8.

zaterdag 10 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (2)

Francis Kardinaal George

De liturgische deelname vanuit theologisch gezichtspunt

 
A. Wie is het subject van de liturgie?
 
Sacrosanctum Concilium nr. 7 bouwt voort op Mediator Dei [Paus Pius XII’s encycliek over de liturgie van 1947], wanneer zij de liturgie definieert als de uitoefening van het priesterlijke ambt van Jezus Christus. Daarom neemt de hele Christus, Hoofd en leden, deel aan de liturgie. De tekst gaat verder en zegt dat de aardse Liturgie een deelname is in de hemelse (SC 8); deze verklaring vergroot de groep deelnemers aan de liturgie door er ook de hemelse heerschare van engelen en alle heiligen aan toe te voegen. Omdat het eerste deel van Sacrosanctum Concilium (de natuur van de liturgie en haar betekenis in het leven van de Kerk) opzettelijk kort is gehouden, worden deze belangrijke punten niet verder ontwikkeld. Aspecten van de liturgische theologie worden opnieuw behandeld in Lumen Gentium en Dei Verbum; bovendien is het terrein van de liturgische theologie in de afgelopen veertig jaar het onderwerp van ernstige reflectie geweest. De grootste magistrale ontwikkeling op dit gebied echter kan worden gevonden in de Catechismus van de Katholieke Kerk. Deze ontwikkeling is met zekerheid een ontwikkeling van de leer te noemen, omdat de behandeling van het onderwerp liturgie in de Catechismus een belangrijke stap vooruit neemt die tegelijkertijd ontwapenend simpel en wondervol diep is. De liturgie is Opus Trinitatis, het werk van de Heilige Drie-eenheid (CKK 1077).1
 
Terwijl Sacrosanctum Concilium de nadruk legt op het Christologische aspect van de Liturgie, mediteert de nieuwe Katechismus ook uitgebreid over de rol van de Vader en van de Heilige Geest. Het is het relatief lange stuk over de Heilige Geest (KKK 1091-1109) dat een opmerkelijke bijdrage levert aan een nieuw trinitair verstaan van de liturgie. Terwijl de Katechismus Sacrosanctum Concilium nr. 8 letterlijk citeert over de hemelse Liturgie (KKK 1090), gaat zij ook een stapje verder door negen paragrafen (KKK 1136-1144) aan de vraag “Wie celebreert de Liturgie?” te wijden.
 
Ten eerste zijn er de celebranten van de hemelse liturgie: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: de personen van de Drie-eenheid zijn de primaire actoren in de liturgie. Dan komen de hemelse machten, heel de schepping, bijbelse heiligen, de martelaren, de heilige Moeder van God en de grote menigte van de uitverkorenen. De aardse liturgie bestaat niet op zichzelf, maar in relatie tot de hemelse Liturgie. De celebranten van de sacramentele liturgie omvat het gehele Lichaam van Christus uitgestrekt door de tijd en ruimte, dan de locale vierende gemeenschap, zodanig hiërarchisch geordend dat iedereen de hem toekomende rol heeft. Duidelijkheid over wie, vanuit een theologisch gezichtspunt, deelneemt aan de liturgie is cruciaal. In de postconciliaire periode heeft een beperkt begrip van het “Volk van God” vaak tot een beperkt, horizontaal begrip van de deelname aan de liturgie geleid. Daarom is het zeer belangrijk dat deze wonderlijke complete visie op de liturgie, het aardse verenigd met het hemelse, beter bekent en vervolgens zich eigen gemaakt en geleefd wordt.


B. Theologisch: hoe neemt de aardse liturgie deel aan de hemelse Liturgie?

De vraag van de deelname is misschien wel het alles overheersende thema van Sacrosanctum Concilium. De tekst verwijst keer op keer naar een deelname die is: sciens, actuosa, fructuosa, conscia, plena, pia, facilis, interna, externa, etc. Maar hoe vindt deze deelname plaats?2 Hierin is het conciliaire document erg terughoudend. Ook op dit punt hebben de laatste veertig jaar voorbeelden van deelname gegeven die uiteenlopen van het sublieme tot het belachelijke.
 
Het is weer de Catechismus die op dit punt een belangrijke vooruitgang boekt. De Kerk neemt deel in de Liturgie door synergie. Dit idee komt voort uit de vruchtbare synthese van pater Jean Corbon, wiens inzichten uit zijn boek The Wellspring of Worship3 in de Katechismus terug te vinden zijn. Deelname is het gemeenschappelijke werk of synergie tussen goddelijk initiatief en menselijk antwoord. De handelende persoon die de deelname mogelijk maakt is de Heilige Geest. “Wanneer de Heilige Geest in ons het geloofsantwoord ontmoet dat Hij opgewekt heeft, komt er een werkelijke samenwerking tot stand. Hierdoor wordt de liturgie het gemeenschappelijk werk van de heilige Geest en de Kerk.” (KKK 1091). De Heilige Geest bereidt de gelovigen voor op de ontvangst van Christus (KKK 1093-1098), gedenkt het mysterie van Christus (KKK 1099-1103), actualiseert het mysterie van Christus (KKK 1104-1107) en bewerkstelligt een gemeenschap die vooruitloopt op de volledige gemeenschap met de Heilige Drie-eenheid (KKK 1107-1109). In wezen wordt de meest intieme samenwerking, of synergie, van de Heilige Geest en de Kerk bereikt in de Liturgie (KKK 1108). Zonder voortdurende verwijzing naar de Heilige Geest, kan de Heilige Eucharistie gemakkelijk worden gezien als een opnieuw opvoeren van het Laatste Avondmaal, een soort van herdenkingsmaal, in plaats van de representatie in onbloedige, symbolische vorm van het Kalvarie-offer. In het Leerambt van de Kerk – vooral in Sacrosanctum Concilium en de Katechismus van de Katholieke Kerk – is het liturgische onderwerp duidelijk afgeleid van een theologisch gezichtspunt, en wordt de vraag van deelname op zijn diepste theologische niveau prachtig geïllustreerd. Veel moet nog worden gedaan om deze leer effectiever over te brengen en om haar eigen te maken, maar de leer is op zichzelf duidelijk. Wat minder duidelijk is, zijn haar filosofische fundamenten. In deze rubriek willen we de natuur van de menselijke persoon die de liturgie viert beschouwen.
 

1. Father Jeremy Driscoll verduidelijkt dit door op te merken dat de Christen die deel neemt in de Liturgie “een persoon is die kan participeren in de gemeenschap van de Goddelijke Personen”, inderdaad die “hiervoor is geschapen naar beeld en gelijkenis van de Goddelijke Personen” (Jeremy Driscoll, ‘Liturgy and Fundamental Theology’, in Ecclesia Orans 9 (1991/1), p. 79.
2. In tegenstelling tot populaire, en soms ook academische, misverstanden is actieve deelname in de Liturgie niet op de eerste plaats het uitspreken, lezen of deelnemen in de riten. Het is op de eerste plaats, essentieel en elementair de devotie van geest, hart en wil, door de riten opgewekt en in levend contact met Christus gebracht. Het Latijnse woord “devotio” betekent wijding aan God (O. Casel, The Mystery of Christian Worship, p. 36). Om vruchtbaar te zijn in het leven van een individu te zijn, moet de liturgie een subjectieve dimensie hebben; zij die aan haar deelnemen moeten door hun devotie met de act van Jezus de Priester meewerken alsook haar inwendig accepteren (cf. Pius XII, Mediator Dei, nrs. 28-29; KKK 2563).
3.Jean Corbon, The Wellspring of Worship, New York 1988.

zaterdag 3 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (1)

Francis Kardinaal George
 
Naar aanleiding van de veertigste verjaardag van Sacrosanctum Concilium vond er op 4 december 2003 een conferentie gesponsord door de Congregatie voor de Eredienst plaats. Francis kardinaal George van Chicago gaf de openingstoespraak op deze conferentie. Kardinaal George, hoofd van de liturgiecommissie van de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten, is een lid van de Congregatie voor de Eredienst en vertegenwoordigt de Amerikaanse bisschoppen in de International Commission on English in the Liturgy, die de Engelstalige liturgische teksten opstelt. Zijn toespraak richt zich op de filosofische achtergronden en fundamenten van de postconciliaire liturgische hervorming.
 

Inleiding

De veertigste verjaardag van het conciliedocument Sacrosanctum Concilium was de aanleiding voor een hele reeks bijeenkomsten, discussies en symposia. Dit document is voor ons nog steeds zeer interessant, temeer vanwege de centrale en cruciale rol die de liturgie in het kerkelijke leven speelt. Het onderwerp is echter zeer breed en daarom moeilijk in een presentatie van veertig minuten samen te vatten. Andere op het terrein van de liturgie zeer competente bisschoppen hebben dit onderwerp al behandeld: Ik denk hier in het bijzonder aan bisschop Tena Garriga, hulpbisschop van Barcelona, die in het jaar 2000 in deze aula in de context van de vieringen van het Heilige Jaar een meesterlijke toespraak over Sacrosanctum Concilium gaf.1 Nog recentelijk gaf ook kardinaal Angelo Sodano in een brief aan de deelnemers aan de Italiaanse Nationale Liturgische Week (Augustus 25-29, 2003) een overzicht van Sacrosanctum Concilium, waarbij hij een aantal gebieden opsomde die nog nader onderzocht dienden te worden, met name het verband tussen:
  1. Creativiteit en trouw;
  2. Spirituele aanbidding en leven;
  3. Catechese en de viering van de Geheimen;
  4. Voorgaan in de Liturgie en de rol van de congregatie;
  5. Vorming in het seminarie en de daaropvolgende doorgaande vorming van de priesters2.
 
Er blijft echter nog een ander aspect van de liturgische hervorming dat een nadere studie nodig heeft: het antropologische aspect. Ik denk dat het goed is wanneer ik in deze voordracht de hoofdvragen schets die als gevolg van de liturgiehervorming op het filosofische en antropologische gebied spelen. Hiermee hoop ik een aanleiding te geven tot een meer wetenschappelijk en diepgaand interdisciplinair onderzoek. Deze aanpak zal ook veel pastorale vragen aan het licht brengen die uit de liturgische verandering zijn voortgekomen. Zelf ben ik van mening dat de liturgische vernieuwing na het concilie werd opgevat als een programma of beweging voor verandering, zonder dat er goed werd nagedacht over wat er zou gebeuren wanneer het symbool-systeem van een gemeenschap wordt ontwricht. De liturgische kalender is bijvoorbeeld de plek waar tijd en eeuwigheid elkaar ontmoeten, wanneer onze ervaring van de tijd zichzelf overstijgt door contact met de Schepper van tijd en geschiedenis.
 
Het veranderen van de liturgische kalender betekent het veranderen van de manier waarop wij in relatie staan tot God. Omdat de tijd ook het denken voor belichaamde geesten bepaalt, wiens verstand steeds een beroep doet op een zintuiglijk beeld, zullen de leer van het geloof van de Kerk, het denken van de Kerk, ook anders worden beschouwd wanneer de liturgische tijd wordt veranderd. In de pastoraal is aan iedere bisschop wel eens gevraagd: “Sinds bepaalde heiligen geen deel meer uitmaken van de kerkelijke kalender waarom kan de Kerk haar leer over de seksuele moraal, over de wijding van vrouwen en andere moeilijke doctrines niet aanpassen?”
 
Een verandering in ruimte, architectuur en de plaatsing van de altaren en andere liturgische voorwerpen heeft een gelijksoortig effect, net zoals een verandering van de taal die ons denken en evalueren draagt en conditioneert. Een verandering van de Liturgie verandert de context van het kerkelijke leven. Recentelijk merkte ik naar aanleiding van het invoeren van de door de nieuwe Algemene Instructie van het Romeinse Missaal (derde editio typica) vereiste veranderingen op dat deze veranderingen “klein” waren. Een leek uit het aartsbisdom Chicago corrigeerde mij: “Kardinaal, er bestaan geen kleine veranderingen in de liturgie”. Zij had het bij het juiste eind.
 
Ik stel mijn vragen om de aannames die bij de liturgische verandering een rol speelden te verduidelijken en om zo de liturgische vernieuwing met een zelfbewuste aandacht voor zowel de pastorale context alsook voor de liturgische theorie een stap vooruit te brengen. Deze vragen worden niet gesteld om de vernieuwing zelf in vraag te stellen maar om de opdracht die zij voor de Kerk vormt en haar effecten in de Kerk te versterken. Deze voordracht zal worden geleid door twee vragen: ten eerste “wie is het subject van de liturgie?” en ten tweede “hoe neemt het subject deel aan de liturgie?”. Ik zal deze vragen vanuit drie min of meer verschillende hoeken benaderen: theologisch, filosofisch en antropologisch, waarbij ik me telkens zal afvragen wat nog moet worden onderzocht.
 

1. Tena Garriga, Pere, ‘La sacra liturgia fonte e culmine della vita ecclesiale’, in: Il Concilio Vaticano II: Recezione e attualità alla luce del Giubileo, Roma 2000, 46-65.
2. Angelo Sodano. "For the celebration of Italian National Liturgy Week" in: L'Osservatore Romano, English edition 39 (September 24, 2003) 4.