donderdag 20 oktober 2005

Het Aggiornamento

Dr. Ant. G.I. Erftemeijer

 

Wat paus Johannes XXIII voor ogen stond, toen hij in 1961 het Tweede Vaticaans Concilie aankondigde, duidde hij aan met het woord “aggiornamento”. Ik kan mij nog goed herinneren, dat de journalisten die in Nederland verslag moesten uitbrengen, met dit woord moeite hadden. Er was geen Nederlands equivalent voor en men poogde het te omschrijven met zo iets als: bij de tijd brengen, aanpassen aan de tijd.

Als ergens geen Nederlands woord voor bestaat, betekent dit,d at het begrip daarvoor  bij ons ontbreekt. Het Tweede Vaticaans Concilie zou dus iets teweeg brengen, waar wij nog niet over nagedacht hadden, althans niet zo duidelijk, dat wij het met een woord konden aanduiden. Het was voor ons, Nederlanders, uitermate belangrijk, dat ons duidelijk gemaakt werd, wat met dat woord “aggiornamento” bedoeld werd, want dat was de sleutel om te kunnen begrijpen, welke vernieuwing het Concilie in gang wilde zetten.

 

De bisschoppen bleven in gebreke om daarover voorlichting te geven, waarschijnlijk omdat zij zelf nog onvoldoende verwerkt hadden wat het inhield. Op de jongste Bijzondere Synode moesten de verzamelde bisschoppen dan ook vaststellen, dat de bedoeling van het Concilie onvoldoende was doorgedrongen bij de gelovigen en dat men de documenten van het Concilie nauwelijks kende. Men nam zich voor, aan de uitspraken van het Concilie meer bekendheid te geven en zich in te spannen om de vernieuwing die het Concilie bepleit had, door te voeren. De Synode maakte zich een nieuw slagwoord eigen: “herevangelisatie”. Maar ook dit zal begrepen moten worden tegen de achtergrond van het Concilie, dus van het “aggiornamento”. Het is niet ondenkbaar, dat vele bisschoppen dit laatste uit het oog verliezen, want waar de Kerk in de laatste twintig jaar na het Concilie in een ernstige crisis is geraakt, heeft men er al de handen vol aan om de voornaamste dingen weer echt te zetten. Zo heeft men b.v. besloten om een voor de gehele westerse wereld geldende catechismus op te stellen, om tenminste duidelijk te maken wat de Kerk leert en wat zij niet leert. Dat is in deze tijd weer nodig, maar op zichzelf is dat natuurlijk nog geen “aggiornamento”.

 

Wat het “aggiornamento” inhoudt, moet achteraf duidelijk te maken zijn aan de hand van de documenten van het Concilie. Maar in de afgelopen jaren is het verschillend geïnterpreteerd. Wat de Bijzondere Synode daarover vaststelde, kan ik met eigen woorden als volgt weergeven: er is een grote groep katholieken, die van meet af aan een eigen interpretatie gegeven heeft, welke tot ontsporingen aanleiding gaf. Een andere groep heeft die ontsporingen toegeschreven aan het Concilie zelf (men heeft hierbij kennelijk gedacht aan Mgr. Lefèbvre c.s., maar hem niet genoemd). Nog een andere groep verkeert in de mening, dat het Vaticaans Concilie onbelangrijk geweest is. Slechts een kleine groep verdiept zich in de documenten van het Concilie om er geleidelijk van overtuigd te raken,d at ze een aanzet hebben gegeven tot een belangrijke vernieuwing.

 

Met het “aggiornamento” hebben de kerkelijke leiders zeer zeker een verniwuing op het oog gehad, een of andere ingrijpende verbetering, die zij nodig achtten. Maar welke? Is er in de documenten van het Concilie een lijn te ontdekken? Is er een samenhang tussen de documenten? Gaat er een idee achter schuil, dat we met het woord “aggiornamento” kunnen aanduiden? Ja! Wij laten hier een beknopt overzicht van de voornaamste documenten volgen.

 

1. Constitutie over de liturgie:

-         De nadruk wordt erop gelged, dat de liturgie (vnl. van de H. Mis) iets is van heel de Kerk en voor heel de wereld.

-         Daarom beklemtoont zij, dat de deelname van het gelovige volk moet bevorderd worden.

-         Daarom staat zij toe, dat de volkstaal gebruikt wordt.

-         Daarom geeft zij ook opdracht de hele liturgie te herzien, zodat zij eenvoudiger, overzichtelijker en begrijpelijker wordt, bovendien de mensen meer laat profiteren van de rijkdommen aan schriftuurlijke teksten en ander heilige teksten en er ook meer speciale keuzes gemaakt kunnen worden.

 

2. Decreet over de media:

De pastorale bezorgdheid van de vaders gaat uit naar hen die de publieke opinie beïnvloeden of weergeven door journalistieke voorlichting. Deze bezorgdheid is er omwille van al die mensen, op wie media zich richten. En, merk op: die media zijn geen kerkelijke instituten, maar dingen van de wereld.

 

3. Lumen Gentium, over de Kerk:

Opmerkelijk in deze schitterende constitutie is de aandacht voor de Kerk in haar geheel: als mystiek lichaam en als volk Gods. Daarom ook (vergeleken bij vroeger) meer aandacht voor de leek als volwaardig lid van de Kerk en, evenals de pri8ester en de kloosterling, geroepen tot heiligheid.

Ook opmerkelijk is, dat die Kerk geplaatst wordt in de totaliteit van heel de menselijke geschiedenis, in de wereld van nu en tot heil van heel de mensheid.

 

4. Decreet over de oosterse katholieke kerken:

De vaders betrekken ook de kerken met oosterse riten in hun zorgen, schenken aandacht aan gemengde huwelijke, aan de contacten tussen mensen van de ene en van de andere ritus en treffen regelingen daarvoor. In het bijzonder ook ten aanzien van de contacten met “de broeders van de gescheiden kerken”; ze staan zelfs toe, dat katholieken deelnemen aan de liturgie van afgescheiden kerken (als die geldig zijn en als er een geldige reden voor is). Zij sporen allen aan, elkaar met broederlijke liefde te beminnen en ervoor te bidden, dat alleen tot volle gemeenschap komen.

 

5. Decreet over de oecumenische beweging:

Aandacht en liefdevolle zorg voor de niet-katholieke christenen.

 

6. Decreet over de bisschoppen:

Aandacht voor de mystieke eenheid van alle bisschoppen,d ie allen delen in hetzelfde priesterschap; daarom met elkaar en met de paus samenwerken en gemeenschap vormen (collegialiteit), want allen (en iedere bisschop afzonderlijk) zijn er voor heel de Kerk en voor heel de wereld.

 

7. Decreet over het religieuze leven:

Aandacht voor alle mensen die een of andere kerkelijke goedgekeurde leefregel volgen. De vaders sporen hen allen aan, hun religieuze leven te vernieuwen, enerzijds door terug te keren naar de oorspronkelijke inspiratie van hun instellingen, anderzijds door zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Voor dit laatste moeten zij goed op de hoogte zijn van hun eigen tijd. Ook moeten ze deelnemen aan het leven van heel de Kerk. Een uitdrukkelijke verklaring voorts, dat religieuzen geen priester hoeven te zijn om een volwaardig religieus leven te kunnen leiden.

 

8. Een verklaring over de christelijke opvoeding:

Daarin neemt ook de aandacht voor het onderwijs een belangrijke plaats in.

 

9. Een verklaring over de houding van de Kerk ten opzicht van de niet-christelijke godsdiensten:

Geen uitspraken om te veroordelen, maar om het werk van Gods genade, voor zover die aanwezig is, te eerbiedigen en om allen tot de eenheid te brengen, waartoe zij geroepen zijn. Meer dan voorheen wordt aandacht geschonken aan de aanwezige waarden, en meer aan wat ons met elkaar verbindt dan aan wat ons gescheiden houdt. In deze verklaring zeggen de vaders, dat men de joden niet als een door God verworpen volk mag beschouwen. Zij veroordelen hier antisemitisme en zelfs alle discriminatie, ook vanwege de godsdienst.

 

10. Decreet over het lekenapostolaat:

Een uitvoerige uiteenzetting van de roeping van de leek. Evenals in Lumen Gentium gaan de vaders er hier vanuit, dat de specifieke taak van de leek ligt in de wereld.

 

11. De verklaring over de godsdienstvrijheid:

Verklaarden voorgaande pausen, dat ieder mens verplicht is de ene ware godsdienst aan te hangen, nu laten de vaders weten, dat dit niet betekent, dat men daartoe dwang zou mogen uitoefenen, maar dat men in de samenleving elkaars vrijheid moet eerbiedigen.

 

12. Gaudium et spes: over de Kerk in de wereld van deze tijd.

De meest opmerkelijke en meest besproken constitutie van het Concilie.

 

Dit vluchtige overzicht van 12 (van de 16) documenten laat zien, dat ze alle voortkomen uit een en dezelfde intentie, nl. een pastorale intentie om zich niet zozeer bezig te houden met zaken die voornamelijk voor priesters en theologen van belang zijn, als wel met de wereld, waarin de Kerk gezonden is om het Evangelie te verkondigen en genade uit te delen. Het tijdperk waarin de idealen en de spiritualiteit van priesters en kloosterlingen al te zeer domineerden, is voorbij. De Kerk is er zich van bewust geworden, dat ze ongemerkt bij het cultiveren van priesterschap en kloosterleven de wereld van de gewone mensen aan haar aandacht had laten ontsnappen. De Kerk was te eenzijdig een klerikale aangelegenheid geworden,w aardoor het apostolaat in de wereld te weinig waardering kreeg. De wereld, vooral de wereld van de arbeid en die van de kunst en de wetenschap, was steeds meer van de Kerk vervreemd geraakt. Er was een kloof ontstaan tussen de Kerk en de profane geseculariseerde wereld. Het was tot dan toe zondag geweest in de Kerk, maar het werd nu tijd, dat men meer aandacht ging schenken aan de zes overige dagen, de werkdagen, de doordeweekse dagen. Wat bereikt was in hiërarchie, liturgie en theologie, was prachtig, maar alles dreigde weer verloren te gaan, als het de wereld niet kon heiligen. Er moest meer zorg besteed worden aan de heiliging van het dagelijkse leven van de gewone mensen, aan de kerstening van de cultuur en de maatschappij, aan de heiliging van de arbeid. Paus Johannes begon te spreken over een “cultuur van de liefde” en Johannes Pualus II over de “waardigheid van de mens” en over het ideaal van de vrede op aarde. Het Evangelie opnieuw bij de mensen te brengen in hun leven van alledag, de bezinning op de zending van de Kerk hier en nu in deze tijd in deze wereld vroeg meer aandacht.

Zo moet men, denk ik, ook het gebaar van paus Johannes XXIII verstaan, dat hij maakte, toen hij ondervraagd werd over zijn bedoelingen met het concilie. Hij opende toen demonstratief een raam. Sommigen hebben dit zo uitgelegd, dat hij wilde zeggen: “We moeten frisse lucht binnen laten, en die komt van buiten”. Eerder denk ik dat hij bedoelde: “Wij moeten naar buiten kijken, naar de wereld die wij moeten evangeliseren”. Ik weet niet wat voor een raam het was dat hij opende, maar als het een glas-in-lood raam was, zoals die in dergelijke verblijven wel voorkomen, was het tekenen het duidelijkste. Er is niets mooiers denkbaar dan een glas-in-lood raam, maar het moet niet aangebracht worden op een plaats, waar het het noodzakelijke uitzicht op de wereld zou belemmeren. Een glas-in-lood raam mag niet verhinderen, dat wij zien, hoe zonde broeders honger lijden of vergaan van ellende. De Kerk schiet haar doel voorbij, als ze zo zeer bezig is met de verfraaiing van haar bouwwerk, dat ze de nood van de wereld niet meer opmerkt. Als er geen tekenen en worndeneren meer zoijn om de prediking te begeleiden, loopt de Kerk gevaar geen gehoor meer te vinden. De levenswijze van de katholieken zelf moet het welsprekende teken zijn van de waarheid van het Evangelie, dat de priesters prediken; anders blijven de priesters roependen in een woestijn.

Daarom wilden de vaders een vernieuwing in de Kerk op gang brengen, waardoor alle leden, en in het bijzonder de leken, zich weer bewust zouden worden van hun roeping om de wereld te heiligen.

Daarvoor had Johannes XXIII het woord “aggiornamento” bedacht. Letterlijk vernederlandst moet dit luiden: “verdagelijksing”. Dit betekent dus niet zozeer een “aanpassing” aan de tijdsomstandigheden, alswel een “toepassing” op het elven van alledag. Wat betekent het Evangelie voor de melkboer end e slager, voor de moeder die met twee kinderen naar de school fietst, voor de bankdirecteur en de handelsman, de politicus en de politieagent? Hoe moet de katholiek de hedendaagse wetenschap en de technische ontwikkeling met zijn geloof overeenbrengen, en wat heeft de kunstenaar als katholiek te zeggen?

Dit en al dat soort problemen zijn urgent geworden, omdat de wereld zich seculariseert en verheidenst, terwijl de Kerk toch door onze Heer Jezus Christus de wereld ingezonden is om haar te heiligen. De Kerk diende zich te “verdagelijksen”, zich bezig te houden met de heiliging van het dagelijkse leven van alle mensen, hun denken end oen, hun huwelijksleven, hun arbeid, hun maatschappelijk leven. Wat St. Paulus bedoelde, toen hij schreef: “Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, wat ge ook doet, doet alles ter ere Gods”, dat moest opnieuw onder de aandacht gebracht worden. De betekenis daarvan moest dieper in allen doordringen.

Een immense opgave, waarvoor de vaders de Kerk gesteld hebben, en waarvan steeds duidelijker wordt, dat die voornamelijk een oproep tot de leken inhoudt. Want het zijn juist de leken, die uiteindelijk geroepen zijn om de profane aspecten van de wereld te heiligen.

Velen hebben wel spontaan begrepen, dat het concilie o.a. een opdracht inhield om maatschappelijk en politiek actief te zijn, maar ze begrepen helaas niet altijd goed, dat het niet zozeer ging om de activiteit op zich, als wel om de heiliging van die activiteit. De bezinning hierop en de aansporing daartoe is de roeping van onze tijd. Zij stelt een ingrijpende vernieuwing zowel in de Kerk als in heel de wereld in het vooruitzicht.

 

[uit: Nieuwsbrief van de RKPN, 13e Jaargang Nr. 2 / Mei-Juli 1986]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten