maandag 10 november 2008

Rome

Het is al weer iets meer dan twee weken geleden dat ik terug ben uit Rome. Een heerlijke tijd was het daar. Er is – zeker voor een katholiek – altijd heel vele te zien, en te doen. De directe aanleiding was het 20-jarig bestaan van het Petrusbroederschap. Iets dat gevierd moest worden, en natuurlijk nergens anders dan in Rome, in de Santa Trinità dei Pellegrini, de parochiekerk van het Petrusbroederschap in Rome. Hetgeen van vrijdag 17 tot zondag 19 met vele plechtigheden werd gevierd. Hoogtepunt was de op zaterdag door Kardinaal Castrillón Hoyos opgedragen pontificale H. Mis. Daarnaast nog verschillende andere plechtigheden (H. Mis, vespers, lof), een dinner (in het vroegere Domus Pacis, nou dat is verandert, allemaal commercieel geworden, niet dat het daar nu echt beter van geworden is...) en een receptie op de Piazza Campo de Fiori. De kerk was afgeladen, met name tijdens de pontificale H. Mis op zaterdag, wat dus doorgaans betekende dat ik stond / knielde / op een tree naar een zijkapel zat. Geen probleem, jonge benen kunnen wel wat hebben :). De plechtigheden waren indrukwekkend en devoot; te vormden een geheel waarin ik opgenomen werd – werd meegedragen – in het opgaan naar het altaar Gods. (Foto's van de plechtigheden zijn hier te vinden) De Santa Trinità dei Pellegrini heb ik gedurende mijn verblijf in Rome nog wat vaker van binnen gezien. Iedere dag is er om 18:30 een stille H. Mis, waar ik regelmatig te vinden was. De kerk is ietwat restauratiebehoeftig maar zeker een juweeltje, en vlak door haar ligging vlak bij de Ponte Sisto en dus een goed begin van de avond, gevolgd door het gezellig vertoeven op een van de terrasjes van Trastevere waar het tegen schappelijke prijzen goed eten is, vooral in goed gezelschap. Nu waren er toevallig verschillende bekenden in Rome, sommigen, zoals een Iers echtpaar die we ooit in Nederland ontmoet hadden, ook vanwege het jubileum, andere, zoals een bekende priester uit Limburg, toevallig met een geheel andere reden in Rome, en weer andere, zoals de enkele leden van Juventutem Italia, omdat ze in Rome wonen. Naast eten, lekker eten – denk ijs, pizza, primi piatti, secundi piatti, contourni, dessert, anti pasta (zal later nog een post aan tips wijden) – ook heel veel afgelopen/gebeden en gezien, Sint Pieter, Sint Jan van Lateranen, Santa Maria Magiore, Piazza Navone, Trevi Fontein, Spaanse Trappen, Santa Maria ad Martyres, Sint Paulus buiten de muren, Tre Fontane, Sint Agnes buiten de muren, Sint Laurentius buiten de muren, Santa Maria in Trastevere en ga zo maar door. Kortom ik heb het naar mijn zin gehad en ben aan nieuwe schoenen toe. Het grappigste was nog het gezicht van de Duitser naast ons toen we hem vertelde wat Tripa alla Romana nu precies was, en wat hij dus de dag ervoor had gegeten. De saus vond hij nog best wel lekker, alleen het vlees vond hij al verdacht, maar hij had echt niet gedacht dat het pens was.

vrijdag 5 september 2008

Bootcamp: enkele gedachten bij de lezingen (3)

De lezing van pater Knudsen was voor mij min of meer gesneden koek. Maar ik geloof dat anderen er wel het een en ander van hebben opgestoken, en dat het een goede voorbereiding was op de twee H. Missen de pastoor Finigan tijdens het Bootcamp volgens de Buitengewone vorm van de Romeinse Ritus heeft opgedragen. Voor hen die graag nog het een en ander willen nalezen, kan ik een klein in het Nederlands vertaald boekje van pater Martin Ramm FSSP aanbevelen: “Ik zal opgaan naar het altaar van God; De Heilige Mis en haar riten verklaard” (een boekje dat overigs ook grotendeels op de Gewone vorm van toepassing is). De vraag aan het eind, hoe de Gewone vorm van de Romeinse Ritus de Buitengewone vorm kan beïnvloeden vond ik wel interessant. Opvallend was dat vooral principes naar voren werden gebracht, maar niet de manier waarop die principes in de Gewone vorm waren geïmplementeerd.

donderdag 4 september 2008

Bootcamp: enkele gedachten bij de lezingen (2)

Bij het herlezen van de laatste twee hoofdstukken van Prediker – in verschillende bijbelvertalingen (Canisius, Staten en Tanakh) – wordt ik nogmaals getroffen door de schoonheid en doeltreffendheid van deze tekst. “If one watches the wind, he will never sow; and if one observes the coulds, he will never reap.” Soms moet je niet te veel afvragen of de tijd rijp is, maar gewoon zaaien. God wegen zijn immers ondoorgrondelijk, “so you cannot forsee the actions of God”. Maar wanneer je niets doet, zal er zeker niets gebeuren. Lijkt een beetje op het bootcamp, wat ben ik blij dat een aantal studenten en een hermiet zo gek waren om gewoon te doen. Of zoals ze het zelf zeggen: “... there was nothing for us in our country ... So we just got up and did it ourselves.”
Dan vers hoofdstuk 11: 9 “Geniet dus, jongeling, van uw jeugd, uw hart zij vrolijk in uw jonge jaren; volg de lusten van uw hart, en begeerten van uw ogen. Maar bedenk daarbij, dat over dit alles God u eens verantwoording vraagt.” De jeugd is een mooie tijd, koester haar, maak haar vruchtbaar. 
“The sum of the matter, when all is said and done: Revere God and observe His commandments! For this applies to all mankind: that God will call every creature to account for everyting unknown, be it good or bad.” (12: 13-14)
morgen meer...

dinsdag 2 september 2008

Bootcamp: enkele gedachten bij de lezingen (1)

Het bootcamp is langzaam aan het bezinken, en daar waar eerst de vermoeidheid (en de vage glimlach) de overhand hadden, beginnen nu langzaam de lezingen weer voor de geest te komen. Eigenlijk had ik aantekeningen moeten maken, maar ik was nooit zo een schrijver, tijdens de colleges maakte ik al zeer sporadisch aantekeningen, en nog sporadischer keek ik er daarna überhaupt nog naar. Maar nu heb ik toch echt spijt dat ik niets heb neergepend. Maar goed op basis van wat ik mij nog kan herinneren, en dat wat door het verslag van broeder Hugo weer naar boven komt enkele gedachten over en voortbouwend op de verschillende voordrachten. Allereerst de lezing van rector Wagemaker. Wat mij hier het meest van bijgebleven is, is het katholieke en/en tegenover het of/of. Als voorbeeld kwam min of meer de protestantse dubbele predestinatieleer naar voren, waarbij om het kort door de bocht te formuleren de protestant (van het zwaardere – in mijn ogen betere – soort) gelooft dat door God de ene mens uitverkoren wordt tot eeuwige zaligheid en de andere niet, terwijl de mens hier zelf niets aan kan doen. Een heikel punt binnen het protestantisme waar velen mee worstelen – en dat vaak minder benauwend wordt beleeft dan buitenstaanders denken. Dit werd als een of/of optie gesteld tegenover het katholieke en wij worden door de Genade alleen gered en wij moeten wel de Genade laten werken. Hoewel het calvinistische of/of, wanneer je het goed beschouwd, wel degelijk als een en/en is op te vatten – en de goddelijke barmhartigheid en de uitverkiezen – is het een zeer illustratief voorbeeld. Het katholieke en/en moet natuurlijk niet tot in het absurde worden doorgevoerd waarbij een loutere these en anti-these tegenover elkaar worden uitgespeeld. Het is goed te beseffen dat in het ondermaanse loutere thesen en anti-thesen zowat alleen in laboratoriumomstandigheden voorkomen en dat wij buiten het laboratorium vaker met complexe stelsel van thesen te maken hebben. Dit gedeelte van de lezing deed mij denken aan de voordracht van bisschop Rifan (Campos, SSJV) bij de tweejaarlijkse vergadering van de Internationale Federatie Una Voce in Rome:
I am writing some points in order to show to our people the point of union. There are four points. 1. Unity: Unity is necessary, unity in doctrine, unity in our relations with the Magisterium of the Church, 2. The second point: In dubiis libertas: in the things that are not necessary – liberty, freedom, 3. Third point – Charity: in omnibus caritas. We must respect others. A Jesuit never thinks like a Dominican but both are Catholics. We must not be fighting among ourselves because we disagree about some things. 4. And the fourth point is humility – humilitas: Humility is the sign of being Catholic. Do not think that we are the saviour of the Church, that we are the main force of the Church. The main function of our group is to serve the Church. We will not save the Church – the Church will save us, and we are only showing our service, our Catholic spirit, to the Church in order to help the reform of the Church. Pope John Paul II said that the Church does not need reformers, the Church needs saints. Reformers are Luther and Calvin; the saints are St Teresa, St John of the Cross, St. Ignatius Loyola, St Francis Xavier. They were not saints because they were reformers, they were reformers because they were saints. Our work here is seeking for the sanctity of the Church.
Dankzij broeder Hugo werd ik weer herinnerd aan de laatste twee hoofdstukken van Prediker die rector Wagemaker ons voorhield. Een heerlijke tekst. Maar daarover morgen (of overmorgen, want morgen ben ik jarig) meer...

zondag 13 juli 2008

Priesterbroederschap quo vadis?

Hieronder volgt een ruwe vertaling uit het Duits van een artikel van Pater Recktenwald op kath-info.de “Het priesterbroederschap ziet de onderhandelingen met Rome als onderhandelingen met een potentiële politieke coalitiepartner. In de Kerk echter is men gehoorzaamheid aan de Heilige Stoel verplicht” Een analyse van Pater Engelbert Recktenwald Linz (kath.net/kath-info.de) - “Onze tegenstanders hebben nergens meer schrik van dan voor een terugkeer van het Priesterbroederschap van de Heilige Pius X tot de volledige kerkelijk gemeenschap met een navolger van Petrus, wiens gehechtheid aan de liturgische traditie van de Kerk zij delen”, schreef Kurt Bantle, Dr. Rudolf Kaschewsky en Dr. Helmut Rückriegel (het bestuur van UNA VOCE Deutschalnd e.V.) in een vurige oproep ten aan zien van het Motu Proprio Summorum Pontificum aan hun “Vrienden”, het Priesterbroederschap Sint Pius X, in de UNA VOCE Korrespondenz 1/2008 Maar het Piusbroederschap ziet dit anders. Zij wenst van rome niet erkent te worden en als een gemeenschap van pauselijk recht gevestigd te worden, zolang Rome niet aan alle voorwaarden van het Piusbroederschap voldoet. Daaronder vallen het opheffen van de excommunicatie van de wederrechtelijk geweide bisschoppen en de “bekering”van Rome tot de Traditie. De betekent: Het priesterbroederschap ziet de onderhandelingen met Rome als onderhandelingen met een potentiële politieke coalitiepartner. Daar is het iedere partij vrij om een coalitie aan te gaan of niet. In de Kerk echter is men gehoorzaamheid aan de Heilige Stoel verplicht. “Zich aan de Romeinse Paus te onderwerpen, is voor alle mensen beslist noodzakelijk”, zo luidt de leer, zoals zij door Bonifatius VIII in de Bulle Unam Sanctam wordt geleerd en die de Piusbroederschap beweert te erkennen. De gehoorzaamheid aan de Paus heeft alleen daar haar grenzen, waar hij iets verwerpelijks zou bevelen. De voorwaarden die Rome aan het Piusbroederschap stelt, bevatten – zowel momenteel als in het verleden – zoals zij zelf toegeven, niets verwerpelijks. Daarmee is voor iedereen, die aan het overgeleverde geloof vasthoud, duidelijk dat: een weigering zich aan Rome te onderwerpen, kan niet gerechtvaardigd worden. De Piusbroederschap is van mening dat de tijd voor een verzoening nog niet rijp is. Dat is de verraderlijke taal van diegene, die een vereniging met Rome als een soort vrije coalitieonderhandeling ziet. Maar misschien heeft het Piusbroederschap toch zwaarwegende argumenten voor hun houding? Bekijken wij de rondzendbrief van de generaaloverste Bernard Fellay van 14 april 2008, waarin hij zijn afwijzende houding motiveert. Hij is overigens dezelfde generaaloverste, die in het jaar 2000 op een interviewvraag van 30Giorni heeft geantwoord, dat hij uit kinderlijke gehoorzaamheid aan het Hoofd van de Kerk zou terugkeren, wanneer de Paus hem zou roepen. De naïeve aanname, dat voor goede munt aan te kunnen hemen, heeft toentertijd Kardinaal Castrillon Hoyos de hoop op een snelle overeenkomst met het Piusbroederschap gegeven. In de bovengenoemde rondzendbrief verklaart bisschop Fellay dat het grondprincipe van het Piusbroederschap het bewaren van het geloof zou zijn. Dat zou natuurlijk alleen dan een argument zijn wanneer het onmogelijk zou zijn het geloof te bewaren als men in eenheid met Rome is. Bedoelt Fellay dit werkelijk? Dat volgt niet eenduidig uit zijn tekst. Fellay voert de veranderingen op, die na het II Vaticanum de visie van de Kerk op zichzelf, op de wereld, op de staat en op de andere religies bepaald hebben. Hij spreekt over de revolutie van 1789, die de Kerk binnengedrongen zou zijn. Om Paus Benedictus XVI op deze revolutie vast te pinnen, komt hij met een citaat uit 1984, dat luidt: “De opdracht van de 60er jaren bestond erin, zich de beste waarden, die in twee eeuwen liberale cultuur tot uitdrukking komen, toe te eigenen. Dit zijn inderdaad waarden, die, zelfs, wanneer zij niet binnen de Kerk gerijpt zijn, daarin van haar visie op de wereld gereinigd en gecorrigeerd hun plaats zouden kunnen vinden. Dat is verwerkelijkt.” Dit citaat zou aantonen, dat er – afgezien van de vrijgave van de overgeleefde liturgie – niets veranderd zou zijn: zo alsof de Paus niet juist een grote nadruk op een “hermeneutiek van de continuïteit” in de concilieïnterpretatie zou leggen, om iedere breuk van de kerkelijk leertraditie de grond te ontnemen. Fellay beschuldigd Rome ervan ieder negatief oordeel over andere religies te vermijden: zo alsof de Paus nooit de Regensburger Rede gehouden zou hebben, die de woede van de moslimwereld ontketende. Evenzo negeert hij de facto de met het oog op een geloofsgetrouwe ecclesiologie gegeven verklaring, die Rome over het “subsistit” heeft gegeven, dus over de formulering, dat de Kerk van Christus in de katholieke Kerk subsisteerd. De klassieke beschuldiging luidt, dat met deze formulering de identiteit en de enigheid van de Katholieke Kerk als de Kerk van Christus afgezwakt werd. Iedere katholiek, die deze naam verdient, verheugd zich over verklaringen, die een heterodoxe uitleggingen de grond ontnemen. Echter hoe reageert Fellay? Hij schrijft: “De Kerk is niet de katholieke Kerk, zij bestaat in haar (sussistit in). Kan men ook beweren, zij bestaat alleen in haar, zo is toch vast te stellen, dat men daarmee een werken van de Heilige Geest buiten deze Kerk van Christus, buiten de Katholiek Kerk beweert.” Fellay loochent dus een werken van de Heilige Geest buiten de Kerk. Dat is niet meer katholiek. De stelling, dat er buiten de Kerk geen genade zou zijn, werd door Paus Clemens XI veroordeeld. Ieder genade gaat echter op het werken van de Heilige Geest terug. Van het oorspronkelijke verwijt aan het subsistit blijft dus niet veel meer over. Men krijgt de indruk dat Fellay aan een interpretatie van het Concilie in het licht van de traditie geen interesse heeft. Verraderlijk is zijn stellingnamen ten aanzien van de romeinse verklaringen: “De recente verklaring van de geloofscongregatie met betrekking tot het woord subsistit is in deze betrekking zeer verhelderend. Er wordt beweerd dat de Kerk geen nieuwigheden zou kunnen leren; daarbij leert deze verklaring de op het Concilie ingevoerde nieuwigheid ...” Fellay doet dus, alsof de verklaring die nieuwigheid, dus een afwijking van het eerdere Geloof, bekrachtigd, en negeert dat zij precies het tegenovergestelde doet. En zo een priesterbroederschap eist theologische onderhandelingen! Daar kan Rome als tegen windmolens vechten. Fellay negeert alles wat Ratzinger zowel als kardinaal als ook als Paus onvermoeid voor het zuiverhouden van het geloof heeft gedaan, om aan zijn diagnose te kunnen vasthouden, dat men vandaag alleen in gevecht tegen de van Rome gegeven koers het geloof zou kunnen bewaren. Het is moeilijk het niet met Guido Horst eens te zijn wanneer hij voor kort in de Tagespost schreef: “Maar de Pius-Broeders hebben zich al lang uit deze oorlog [tussen gezond traditionalisme en naconciliair modernism] naar het reik van het absurde teruggetrokken.” Maar zelfs wanneer Rome niet van koers was gewijzigd, dan was dat geen reden om een verzoening met Rome te weigeren. Het gedrag van aartsbisschop Marcel Lefebvre onder Paulus VI en in de beginjaren van het pontificaat van Johannes Paulus II is in strijd met de tegenwoordige houding van de Piusbroederschap. “Laat u ons het experiment van de Traditie doen! “, was zijn verzoek, die hij steeds weer tot de Paus richtte. Nu zou Rome dit expirment willen toestaan, echter de Piusbroederschap wil hier niets meer van weten. Zij wil de tijd afwachten waarin de Traditie geen experiment meer is. Toen aartsbisschop Lefebvre de verzoening met Rome van 5 mei 1988 liet ploffen, was dit niet om theologische redenen, maar om een psychologische, zoals hij zelf nadrukkelijk vaststelde: Hij had geen vertrouwen, omdat hij de toezeggingen van Rome (toestemming voor de overgeleverde liturgie, canonieke oprichting en erkenning van het priesterbroederschap) als een val zag. Ondertussen kan er geen twijfel meer aan bestaan dat de uitgestrekte hand van de Heilige Stoel geen val is, maar geheel en al in de context staat van een serieuze poging van een echte liturgische en geloofsvernieuwing staat. Dus ook de reden uit het jaar 1988 gaat vandaag niet meer op. De indruk wordt gewekt dat Fellay niet, zoals in het interview beweert, naar de paus toeloopt, maar van hem wegloopt, en dit steeds sneller, hoe meer deze hem tegemoet komt. Daarmee doet hij dat wat zijn tegenstanders willen. In dit punt heeft de UNA VOCE de spijker op de kop getroffen. Men zou ook een woord van Talleyrands op het Piusbroederschap kunnen toepassen: Hun afwijzende houding is niet alleen zonde, maar ook een fout.

zaterdag 31 mei 2008

The Mass and the World

Het onderstaande schreef ik als reactie in Puella's blog.

On the one hand the Church has always had a missionary stance, which includes talking to those outside, and, in order to be understood, use their tongue and symbols. For example we see Saint Paul referring to the altar of the unknown deity. So in this respect – the answer to the call of Christ Himself to go and teach all the nations – a certain openness to the world, in order to communicate the Gospel, can, and perhaps even should, be exercised.

However with regard to its worship, its Liturgy: the H. Mass, the early Christians, and in fact the majority of Christianity up till the Second Vatican Council (as a point in time, not necessarily seen causally) – and certainly with respect to our eastern brothers, whether uniated or not, even up till today – have kept this holy event guarded and outside the realm of the world. Those who weren't baptised, even those who were preparing to enter the Church, had to leave before the offertory – when only the ecclesia secreta remained. When the Church became more established, even the state religion, it kept its liturgy, especially the holiest part, the Canon, set apart – by using a liturgical language, physically dividing the sanctuary from the nave (by communion rails, rood screen or iconostace), and in the Roman Liturgy the silent Canon. It is holy, and everything holy should be veiled – kept save.

I think it is a grave mistake – even an dangerous one – to use our Liturgy as a missionary tool by opening it up to the world. Of course it can be, and has been, the cause of conversion, but not by its openness but by its complete otherness – revealing our Lord by veiling. On the other hand, the modern tongue, modern music, the modern imaginary, can be used to reach out to the word, to proclaim the liberating Gospel. However not in the Mass, the H. Mass is in this respect a bridge to far!

(This doesn't necessarily say that no heart can be touched in a 'youth' Mass – since it being a Mass already sanctifies. But in this case I tend to say 'in spite of'' the 'worldliness'.)

vrijdag 18 april 2008

De Waarde van het Offer in ons Christelijk Bestaan

Op het feest van Maria-Lichtmis (op 2 februari 1970), na het aanbieden van de kaarsen door zijn huisgenoten, hield Paus Paulus VI de volgende toespraak in de Sixtijnse Kapel.

Godsbesef en offergedachte

Geestelijk groot was uw gebaar, groot ook onze ontroering bij het aanvaarden van uw offergave. Zij herinnert ons levendig aan het geheim, dat wij vandaag herdenken: de opdracht van Jezus in de tempel, d.w.z. de offerande van zijn leven, menselijk en goddelijk, aan God de Vader, tot vervulling van de messiaanse zending, die werd toevertrouwd aan Hem, die in de geschiedenis van de wereld en in het lot der mensen is geworden tot 'een teken van tegenspraak' (Luc. 2, 34).

Bedenken wij wel dat eenzelfde offergedachte met betrekking tot ons eigen leven hier tot uitdrukking komt. Ja, wij willen van ons leven een offergave, een offerande maken. Dit is de betekenis en de waarde, die wij aan ons bestaan willen geven. Het is juist door de offergedachte dat de Godsgedachte zich alle eeuwen van de mensheid door heeft staande weten te houden in de wijsheid van het menselijk en christelijk geweten.

Wij zijn gesprekspartners van God

Het is alsof eenieder van u, voor mij als getuige, zojuist tot de Heer heeft gezegd: Aan U behoort mijn leven. Door U, mijn God, werd het mij gegeven, aan U, o God, geef ik het terug.

De gave van het bestaan zelf immers, dat wij ontvingen, is reeds een uitdrukking van zijn hoogste liefde voor ons. Omdat Hij ons beminde, heeft Hij ons geschapen; en deze daad bevat in zich, als wij goed luisteren, deze stille maar dringende vraag: Ik heb u het leven geschonken om in U een bewuste gesprekspartner voor mijn aanschijn te hebben; welnu, hou jij van Mij?

Wij hebben het geluk gehad, deze goddelijke vraag op te vangen, waarin het diepe waarom van ons bestaan ligt samengevat. En eerst bedeesd, maar daarna wellicht moedig of zelfs onstuimig, hebben wij ons antwoord durven geven: Ja, Heer, mijn leven moet mijn liefdes-antwoord zijn op Uw liefde. Alles wat ik bezit, heb ik van U ontvangen; aan U schenk ik het terug.

Het moderne antropocentrisme verblindt

Dit opofferen van zichzelf kent vele graden en talloze concrete toepassingen. Maar in de grond der zaak vormt deze offerhouding de spil van onze christelijke levenswijsheid; en zij moet in onze dagen meer dan ooit opnieuw doordacht en doorleefd worden. Immers, een levensopvatting die de mens in het middelpunt stelt, misleidt en verblindt de moderne mens; en omdat deze levensopvatting werkt als een fel oplichtende en duizelingwekkende orkaan, sleurt zij ook enkele rijen van de pelgrimerende Kerk in haar vaart mee.

Deze laatsten worden geheel en al opgeslorpt door de verheerlijking van de menselijke realiteit; want deze wordt als volledig onafhankelijk opgevat, zodat de mens wordt gezien als oorsprong en einddoel van zichzelf. Zodoende verliezen zulke mensen de zin voor de hoge en levende realiteit van God, die tegelijk èn als de Geheel-Andere eindeloos verheven boven zijn schepping staat èn blijvend daarin aanwezig is. Daarmee verliezen zij stilaan ook de zin voor het geloof als objectieve waarheid, evenals de zin voor het heilige en voor de werkelijke gebeurtenis van het heil.

Gij kent de afgronden van religieuze leegte, die de ingebeelde zekerheid van deze hedendaagse kritische mentaliteit langs onze levensweg staat uit te graven. Gij kent de schrikwekkende mogelijkheid van deze kritische stellingname, die het Woord Gods (in de H. Schrift) eerst verschraalt en daarna geheel in rook doet opgaan; dat Woord Gods, dat toch levend aanwezig is in het altijd trouwe en altijd nieuwe onderricht van de katholieke Kerk.

Van symbool naar volle realiteit

In dit licht gezien, verschijnt deze offerritus des te passender, des te reëler, des te bemoedigender. Hij is een teken dat onze persoonlijke geloofsovertuiging geheel en al samenvalt met het geloof van de katholieke Kerk.

Deze offerande is weliswaar slechts een zinnebeeld; maar God geve dat dit symbool zich waar moge maken in de realiteit van ons christelijk bestaan. - Met onze apostolische zegen.

[Bron: Confrontatie, Mei 1970, No. 60, blz, 91-93]

donderdag 17 april 2008

'Leven volgens het Geloof' De Spil van de Concilie-Vernieuwing

Toespraak van Paulus VI op de algemene audiëntie van 7 januari 1970

Het Concilie moet doorwerken

Geliefde zonen en dochters! - Het schijnt ons passend, het thema van deze toespraak nogmaals te ontlenen aan de geest en de leer van het pas gehouden concilie. Dit concilie is een gebeurtenis, die niet werd afgesloten bij het besluiten van zijn werkzaamheden, als ware het een louter historisch gebeuren, dat met de tijd voorbij vliegt. Het is veeleer een eerste begin geweest van een kerkelijke vernieuwing, die successievelijk tot ontwikkeling moet komen en het leven van heel de kerkgemeenschap doordringen. Het heeft ons een geheel van onderrichtingen. Het heeft ons een geheel van onderrichtingen nagelaten die wij moeten leren kennen en toepassen. Het moet doorwerken in de reflecties van de Kerk, deze een nieuwe geest en een nieuw gedragspatroon schenken, het moet haar heiligen.

Wij weten allen wel dat het concilie een hele literatuur in het leven heeft geroepen, die nog steeds aangroeit. Maar vragen wij ons thans eens af: Wat heeft in verband met het concilie iedere gelovige persoonlijk te doen? Wat iedere kerkelijke gemeenschap?

Hier moeten wij in het bijzonder nagaan welke samenhangende gedragslijnen wij aan het concilie kunnen ontlenen, om zo tot een vernieuwing van ons concreet en persoonlijk geloofsleven te komen. Als wij recht op ons doel af willen gaan, moeten wij daarbij twee gevaarlijke dwaalwegen vermijden: het minachten van het verleden en het verwarren van kerkelijke traditie met eenvoudige gewoonte.

Het verleden niet minachten

De eerste ontsporing is te denken dat het concilie zo een volslagen nieuw tijd perk heeft ingeluid, dat men zich kan veroorloven om tegenover de traditie van de Kerk een houding van geringschatting, onverschilligheid of onverdraagzaamheid aan te nemen.

In velen leeft een geest van radicale onverdraagzaamheid tegenover het 'gisteren' van de Kerk. Personen, instellingen, gebruiken en leerstellingen, - alles wordt zonder pardon aan de kant gezet als het de stempel van het verleden draagt. De geest van kritiek in deze onbeteugelbare vernieuwers veroordeelt onverbiddelijk heel het kerkelijk 'systeem' van gisteren. Zij zien niets meer dan fouten en gebreken, ongeschiktheid en ondoelmatigheid in de uitingen van het kerkelijk leven van de vervlogen jaren.

Het gevolg is dat men tal van ernstige bezwaren tegen hun zienswijze kan inbrengen; met name dat zij geen oog hebben voor de historische betekenis van het leven der Kerk, wat toch een kostbare karaktertrek van onze beschaving is. Dat alles wordt vervangen door een gemakkelijke sympathie voor alles wat buiten de kerk te vinden is; de tegenstander wordt sympathiek en tot voorbeeld gesteld, de vriend daarentegen wekt hun afkeer op en wordt onduldbaar.

Als dit procedé geen matiging kent, voert het zelfs tot de overtuiging dat het geoorloofd is een Kerk te projecteren, die geheel en al verschilt van de onze vandaag. Het is een kerk, zeggen zij, die is uitgedacht voor de nieuwe tijden, zonder de knellende banden van de gehoorzaamheid, zonder enige beperking van de persoonlijke vrijheid, zonder enige vorm van religieuze verplichting.

Een dergelijke ontsproring is helaas mogelijk; maar het is te hopend at haar klaarblijkelijk overdrijvingen zelf al verraden dat zij een dwaling is. Ook is dit loslaten van de erkende historische werkelijkheid, die tot de instelling van de Kerk behoort, bepaald niet het 'aggiornamento', dat het Concilie beoogde.

Traditie en gewoonte

De tweede dwaalweg is gegeven, als men een kerkelijke traditie verwart met een gewoonte zonder meer. Deze ontsporing ontstaat dus ook als men meent, dat diegenen de ware vijanden van de Kerk zijn, die de uit het concilie voortvloeiende vernieuwingen aanvaarden en bevorderen. De vroegere gewoonten zeggen zij, moeten blijven. Zij zijn dus verdedigers van een vormenvastheid, die zich zelfs tot de eenvoudige kerkelijke gewoonten uitstrekt. Bij de verdediging hiervan gaan zij zelfs zo ver, dat zij hun wellicht goed bedoelde liefde voor de Kerk uiten in polemieken met de vrienden van eigen huize, als waren dezen, meer nog dan de eerste, ontrouwe en gevaarlijke lieden.

De stem van de herders

Maar welke is dan de juiste weg? Het is de weg, die het verantwoordelijk gezag van de herders der Kerk, en het onze, voor de gemeenschap aangeven. De stem van de herders zwijgt niet. De goeden beluisteren naar haar. Zij negeren haar niet, zij veronachtzamen haar niet.

Vertrouwend op de Heer, hebben wij de vaste overtuiging dat de Kerk haar deugdelijke kaders kan behouden en dat zij in dit kritieke uur haar zending van heil en vrede kan vervullen. Maar dan moet de stem van de herders wel vrij en duidelijk, krachtig en toch liefdevol blijven klinken, terwijl ook de gemeenschap van clerus en gelovigen de stem blijft aanhoren en volgen.

En waar voert deze weg dan heen? In de richting van de morele en geestelijke lijnen, die het concilie voor de kerk uitstippelt, want juist langs deze lijnen beweegt zich de herderlijke leiding.

Eenheid van leer en leven

Tenslotte willen wij nog heel kort enkele maatstaven aanduiden. Vooreerst is het volstrekt noodzakelijk dat er samenhang in ons leven bestaat. De christen moet opnieuw de eenheid van leer en leven in zich herstellen. Het is niet genoeg zich christen te noemen, men moet als christen leven. De authentieke christen ontleent de norm, de stijl en de kracht van zijn leven aan het geloof. Hij leeft niet slechts MET het geloof, maar VOLGENS het geloof (vgl. Rom. 1,17; Gal. 3,11). Dit is een basis-beginsel. Dit is de spil van de concilie-vernieuwing.

Ziehier nog twee andere belangrijke leefregels: Plaatsen wij Christus aan de top, in het centrum en aan de bron van ons leven, d.i. van ons denken en handelen. Hij moet zijn: de Meester, het voorbeeld en het brood van ons persoonlijk leven. Maken wij ons daarnaast de gemeenschapsgedachte van het christelijk leven eigen, ook naar zijn innerlijk en persoonlijk aspect, d.w.z. treden wij de orde van de liefde binnen. De liefde is het distinctief van hen, die Christus volgen; laten wij dit steeds indachtig zijn (vgl. Joh. 134,35).

Moge onze apostolische zegen deze korte aanwijzing in U tot wasdom brengen.

[Bron: Confrontatie, Mei 1970, No. 60; blz 82 – 84; vertaling p. Dr. A. Emmen ofm; vertaald uit 'L'Osservatore Rom. Sett.' van 8 mei 1970, p. 4]

woensdag 16 april 2008

De Kerk is een Bevrijdende Gehoorzaamheid

Toespraak van Paulus VI bij de algemene audiëntie van 28 januari 1970; uit 'L'Ossservatore Rom. Sett.' van 28 januari 1970, p. 3.

De Kerk staat centraal in ons leven

Geliefde zonen en dochters! - In deze jaren na het Concilie zijn wij op zoek naar onze morele levensstijl, naar de nieuwe kunst van onze geloofsactiviteit, naar de manier waarop wij onze christelijke belijdenis kunnen omzetten in de praktijk.

Wij merken daarbij een tweetal feiten op. Het eerste is dat Kerk en Kerktheologie een overheersende invloed op onze godsdienstige opvattingen moeten uitoefenen; en dat ons gedragspatroon en ons godsdienstig leven grotendeels moeten afhangen van de Kerkleer en van de opvattingen die wij ons over de Kerk vormen. De Kerk moet de nieuwe signatuur meedelen aan onze inlijving bij het christendom. Wat het Concilie ons geleerd heeft omtrent de kerk, doordringt de vorm van ons morele leven.

De mens centraal in de kerkleer van het Concilie

Op de tweede plaats valt het ons op, dat het Concilie de leer van de kerk over verschillende aspecten van het menselijk leven zozeer tot ontwikkeling heeft gebracht, dat de persoon daarin sterk naar voren treedt: in aanzien gestegen, vergroot, bevrijd en in zekere zin in het centrum van leer en praktijk van de christelijke godsdienst geplaatst. Het Concilie spreekt van 's mensen roeping, van zijn geweten, zijn vrijheid, zijn verantwoordelijkheid, zijn volmaaktheid.

De leer over de mens wordt door het Concilie zeker niet hogerop gevoerd en veredeld ten nadele van de theologie en de christologie, want aan deze gebieden ontleent zij juist haar licht en haar duurzaam karakter. Maar het is een feit dat de mens als een reus uit het Concilie te voorschijn treedt, in staat om zijn formaat en zijn krachten met succes te meten met die, welke het profaan humanisme van onze tijd toeschrijft aan zijn verafgode mensentype van de denker, van de werkende mens, de genietende mens, de lijdende mens in de moderne wereld.

De Kerk is gehoorzaamheid

Als dit ons – in een uiterst vereenvoudigde maar toch exacte samenvatting – het morele onderricht va n het Concilie toeschijnt, dan durven wij uw aandacht vragen voor deze formule: “De Kerk is gehoorzaamheid, bevrijdende gehoorzaamheid”. Een paradoxale formule, op het eerste gezicht weinig aantrekkelijk'; maar onderzoekt haar eens wat nader: een bevrijdende gehoorzaamheid.

Dat de kerk een gehoorzaamheid is in de algemene zin van het woord, is duidelijk. Wij weten dat de kerk een gemeenschap is; zij is een 'communio', zij is een georganiseerd en herderlijk bestuurd Volk. Dit alles nu impliceert een bijzondere adhesiebetuiging: gehoorzaamheid.

Dit op het horizontale vlak, zoals men dat thans uitdrukt. Maar dit geldt nog veel meer op het verticale vlak. De Kerk is teken, sacrament, de brug tussen God en de mensheid. Tussen God, die het licht van zijn openbaring op de mensheid projecteert. Deze mensheid treedt door middel van het geloof in de kegel van het licht, herwint het genadeleven, verwerft een nieuw levensbeginsel en wordt geroepen en geholpen om een bovennatuurlijke levensvorm te verwerkelijken.

Gods 'fiat' wacht op ons 'fiat'

Nu is de kerk, waarin dit alles door Christus' bemiddeling plaats vindt, een welomlijnde betrekking met God. De wil van God, zijn nieuwe heilswil t.a.v. de mens, die liefde is, wordt niettemin een veeleisende betrekking. Aan het goddelijk 'fiat', dat de heilseconomie herstelt, moet het 'fiat' van de mens, die in deze veredelende heilseconomie wenst binnen te treden, beantwoorden.

Maria leert het ons: 'Mij geschiedde naar uw woord' (Lc. 1, 38). Ook Jezus leert het ons: 'Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Rijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemel is' (Mt. 7, 21).

De wil van de Vader volbrengen is de voorwaarde, de norm. De gehoorzaamheid is dus de fundamentele deugt, waarop onze verhoudingen tot Christus en tot God steunen. De Kerk herstelt deze betrekkingen en opent ons de lippen om het kerngebed van het Evangelie tot het onze te maken: 'Uw wil geschiede'.

De eigen aard van het gezag in de Kerk

Voor de bewijsvoering dat de gehoorzaamheid de grondwet van de Kerk is, kunnen ontelbare Schriftuurteksten worden aangehaald, ook als men de gehoorzaamheid opvat als bijzondere deugd, d.w.z. als onderwerping van mensen aan andere mensen, bij de uitoefening van het gezag.

Want als in iedere gemeenschap, bestaat er ook in de Kerk gezag, een gezag dat onontbeerlijk is. Bovendien vertoont het deze tweevoudige eigen karaktertrek: de eerste is dat het gezag in de Kerk niet ontstaat vanuit de basis, noch ook per se uit het aantal, maar voortvloeit uit de oorspronkelijke en onveranderlijke instelling van Christus, zoals allen weten.

De tweede karaktertrek is dat het gezag van de Kerk niet alleen betrekking heeft op de uiterlijke daden van hem die haar leiding aanvaardt, maar in zekere zin ook op sommige, niet onbelangrijke, innerlijke daden, zoals b.v. op de geloofsregel, die luidt: De adhesiebetuiging aan het geloof is vrij, maar daarna wordt de norm van dat geloof zelf bindend. Van deze norm nu treedt de kerk op als waarborg en beschermster. (Over gehoorzaamheid en vrijheid bij St. Paulus, zie 2 Kor. 10, 5-6; Gal. 4, 31; 5, 13).

'Bevrijdende gehoorzaamheid' is geen tegenspraak

Doch hier rijst de vraag: Hoe is deze dubbelzinnige uitdrukking te verstaan: gehoorzaamheid en vrijheid? wat is de betekenis van deze woorden?

Hier zou eigenlijk een uurtje exegese nodig zijn, maar voor het ogenblik kunnen wij volstaan met er op te wijzen dat de formule: 'De Kerk is bevrijdende gehoorzaamheid' geen tegenspraak insluit.

Zoals het zich aansluiten bij een bepaalde orde het vrij-zijn van een andere orde meebrengt – en bij de mens gaat het om het vrij-zijn van wanorde, zelfs van een wanorde van ernstige en noodlottige aard, – zo eist het toebehoren tot de kerkorde inderdaad een bewuste en krachtige adhesiebetuiging; maar deze bevrijdt ons dan tegelijkertijd van de zwaarste boeien die denkbaar zijn: die van onwetendheid omtrent God en onze bestemming, van zonde en eenzaamheid, van verval en dood.

Het is een bevrijding, die de mens tot intensieve, vrije en verantwoordelijke activiteit van al zijn vermogens stimuleert: van zijn verstand en wil, maar ook van iedere gave van zijn psyche en van zijn vermogen tot zelfvorming; en daarom ook van zijn geschiktheid om zichzelf te realiseren in de sfeer van goedheid en rechtvaardigheid, van liefde en kunst.

Er is alles aan gelegen goed te begrijpen wat de Kerk is en wat voor leiding zij ons wil geven; wat een voorrecht het is haar kinderen te zijn, maar ook wat het van ons vergt haar trouw te blijven.

De gevaren van vermoeidheid van geest

De grote bekoring voor onze generatie is die van vermoeidheid t.a.v. de waarheid, die ons om niets in de schoot werd geworpen. Velen die de belangrijkheid en het nut van de veranderingen op positiefwetenschappelijk en sociaal gebied beseffen, verliezen hun vertrouwen in het speculatieve denken, in de traditie en het leerambt van de Kerk.

Zij mistrouwen de katholieke leer en denken zich van haar dogmatisch karakter te kunnen bevrijden. zij wensen geen definities meer die voor allen en voor altijd bindend zijn.

Terwijl zij de waarheid, die zij bezitten, niet meer waarderen, maken zij zich wijs een andere waarheid te vinden door de termen van de door de kerk bepaalde leer te veranderen. Of zij geven aan die termen een willekeurige nieuwe verklaring; en wel met vertoon van veel eruditie en van nog meer psychologische onverdraagzaamheid.

Zij dromen er misschien van een nieuw Kerktype te modelleren, dat beantwoordt aan hun bedoelingen. Deze zijn soms edel en verheven, maar hun type correspondeert niet meer aan de oorspronkelijke Kerk, zoals Christus haar gewild heeft en zoals zij door de ervaring van eeuwen tot ontwikkeling en rijpheid is gekomen.

Dan gebeurt het dat de gehoorzaamheid vermindert, en met haar de vrijheid, zo kenmerkend voor de christen, die gelooft in de kerk en voor haar werkt. Maar terwijl die vrijheid vermindert, wordt zij ongemerkt vervangen door volgzaamheid jegens andere vormen van gezag, die drukkend kunnen worden en in tegenspraak zij met de ware vrijheid van de zonen der Kerk.

Newman, de grote Newman, spreekt ons op het einde van zijn bekend werk 'Apologie van zijn leven' over de vrede, die hij vond bij zijn toetreden tot de katholieke Kerk. Een voorbeeld om te onthouden.

Mogen onze apostolische zegen in U allen de trouw aan de kerk versterken.

[Bron: Confrontatie, Mei 1970, No. 59, blz.121-124, vertaling P. Dr. A. Emmen OFM]

dinsdag 15 april 2008

“Op kerstdag van het jaar 428 sprak Nestorius vanaf de kansel voor een enorme menigte, opgekomen om het moederschap van Maria te vieren, deze godslasterlijke woorden: 'Maria heeft geen God gebaard; haar zoon was slechts een mens en het werktuig der godheid'. Bij die woorden voer een huivering van ontsteltenis door de menigte; de wijsgeer Eusebius, 'n gewone leek, zich tot tolk makend van de algemene verontwaardiging, stond op te midden der menigte en verhief zijn stem tegen deze goddeloosheid... Wanneer de herder zich in de wolfshuid hult moet de kudde zich zelf verdedigen. De normale gang van zaken is natuurlijk dat de bisschoppen het gelovige volk onderrichten en dat de onderdanen in de orde van het geloof geen oordeel vellen over de overheid. Maar er bestaan in de geloofsschat waarheden en dingen die zo wezenlijk zijn, dat iedere christen, ze noodzakelijk moet kennen en bewaren... Een verraad als dat van Nestorius komt zelden voor in de kerk; wat wel voorkomt is dat herders om deze of gene reden het stilzwijgen bewaren in omstandigheden waar de godsdienst op het spel staat. De rasechte gelovigen zijn zij die in zulke gevallen alleen bij hun doopsel te rade gaan om te weten wat zij moeten doen...”

[Dom Guéranger, 'Het Liturgisch jaar', deel II, uitgave Gooi en Sticht, 1954, blz. 624]

Het Geloof, Beginsel van Eenheid en Liefde

Gedurende de algemene audiëntie van woensdag 8 april j.l. hield Paulus VI de volgende toespraak: *)

De Kerk is uit het Paasmysterie geboren

Op dit ogenblik van geestelijke communicatie kiezen wij nogmaals de kerk als thema. Dit is het thema van one tijd. Dit is het thema van het Concilie. Dit is het thema, dat zich voor alle andere opdringt aan de geest van hen, die in gedachten verzonken deze basiliek binnentreden.

Dit thema is zo breed en ingewikkeld, dat het ons begripsvermogen schijnt te overweldigen; maar het wordt betrekkelijk eenvoudig, als wij één van zijn talrijke aspecten beschouwen en hierop onze aandacht vestigen.

Wij zijn vandaag nog onder de indruk van de Paasplechtigheden, die ons overtuigd hebben van een geheimvolle maar heel precieze waarheid: uit het Paasmysterie wordt de Kerk geboren. Met andere woorden: de kerk is de vrucht , zij het nog steeds in ontwikkeling, van de Verlossing.

Het is aan allen welbekend hoe deze gedachte haar zinnebeeld heeft gevonden in het water en het bloed, die vloeiden uit de zijde van Christus, die na zijn dood op het kruis door de lans werd geopend (vgl. Joh. 19,34). “Dat bloed en dat water, zegt St. Augustinus, verzinnebeelden de geboorte van de Kerk; want uit Christus' zijde vloeiden haar sacramenten voort”(Sermo V”, 3; en “In Johannem”, 15,IV, 8; P.L.38,55; en 35,1513). Christus is de stichter van de kerk, Hij is het Hoofd (vgl. Kol. 1,22).

De geboorte van de christen

Dit punt is duidelijk. Maar thans interesseert ons een bijzondere vraag: Wanneer wordt de christen geboren? En hoe zijn wij in de kerk geboren en bij haar ingelijfd, d.w.z. tot één lichaam geworden met Christus?

Ook dit punt is U wel bekend: men wordt in de Kerk geboren en men wordt christen – deze twee dingen vallen samen en zijn onafscheidelijk verbonden – door het doopsel. Maar het doopsel stelt een belangrijke voorwaarde, zo belangrijk, dat zij binnentreedt in de wezensbepaling zelf van de christen: het geloof. De christen is een gelovige, een gelovende mens.

Deze onontbeerlijke voorwaarde, dit vitaal beginsel van het nieuwe, bovennatuurlijke bestaan van de christen, werd duidelijk in het licht gesteld door de liturgie van het doopsel. Deze liturgie begon in dialoogvorm, met de vraag aan de catechumeen, of aan peter en meter, die van de ene kant het te dopen kind en van de andere de kerkelijke gemeenschap vertegenwoordigden: “Wat verlangt gij van de Kerk van God?” En het antwoord luidde: “Het Geloof”.

Het geloof als levensbeginsel

Het geloof is de sleutel van de hoofddeur. Het is de ingang. het is de eerste stap. Het is de eerste daad, vereist van de mens, die tot het rijk van God wenst te behoren. het is het eerste begin, dat naar de volheid van het eeuwig leven voert.

De alleroudste Kerk droeg er bijzonder zorg voor, deze eerste eis van het geloof in duidelijke woorden uit te drukken. Zo lezen wij bij de evangelist St. Jan: “Wie gelooft in de Zoon (van God, d.w.z. in Jezus Christus), heeft het eeuwig leven. Maar wie weigert te geloven in de Zoon (van God), zal het leven niet zien” (Joh.3,36). En St. Paulus vat zijn leer op dit punt in deze uitspraak samen: “Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden” (Rom. 10,9).

De Kerk draagster van de apostolische boodschap

Maar geven wij goed acht: de ware oorzaak van het heil is Christus zelf; of liever de Heilige Geest, dien Jezus, het Woord van God, die als mens werd opgenomen in de glorie van de Vader, naar de mensen en naar zijn Kerk zendt (Joh.16,7). Hij is het beginsel van ons nieuw leven, het genadeleven. Hij is de ingever van het geloof zelf. Maar het goddelijk heilsplan verbindt aan dit geloof bepaalde voorwaarden, waarvan er twee van kapitaal belang zijn. De ene voorwaarde is inwendig, namelijk onze vrije toestemming t.a.v. het geloof; de andere komt van buiten af, zij is de apostolische verkondiging van Gods Woord, van de goddelijke waarheid, waaraan wij geloof schenken. Deze apostolische verkondiging staat gelijk met het onvervalste onderricht van de Kerk.

De moderne geloofsproblemen

Hier moeten wij herinneren aan de talrijke problemen, waarvoor de moderne mens zich met betrekking tot het geloof gesteld ziet. Wat een ontzaglijke verwikkelingen! Allen hebben wij er althans enige kennis van.

Het geloof lijkt op de dag van vandaag moeilijk, zo niet onmogelijk geworden te zijn. De oude tegenstelling tussen geloof en rede schijnt voor sommigen weer op te leven en zich slechts als onverzoenlijk te laten omschrijven.

De moderne zielkunde voert verder een nieuwe reeks van bezwaren aan, die de weg naar het geloof en de vorming van de gelovige, ernstig bemoeilijken.

Daarbij komt dan de weerklank van de mode-ideeën, zowel op speculatief, als op praktisch en sociaal gebied. Deze weerklank is zo groot, dat hij in vele geesten – althans in bepaalde milieus en in bepaalde momenten van het leven – erin slaagt de tweevoudige taak van het geloof, namelijk ons te verlichten en ons zekerheid te verschaffen, te vervangen. De menselijke ideeën slepen de geesten mee, de publieke mening speelt de baas over hen.

Bovendien ontbreken ook dezulken niet, die het geloof verwisselen met persoonlijke geestelijke ervaringen. In een innerlijke dialoog sprekend met zichzelf, menen zij dat het voldoende is een eigen geloof te bezitten. Ze zijn tevreden met dit op eigen houtje uitgewerkte geloofsbesef, ook al blijft dit hardnekkig zwijgen over de hoogste levensvragen, zoals die omtrent de bestemming van de mens en omtrent de geheimen van de schepping. Hierin trachten zij te berusten met een stoïcijnse of een bezorgde grootmoedigheid. Dan zijn er weer anderen, die zich niet geheel en al los willen maken van de christelijke godsdienst en daarom op het geloof een selectie toepassen. In enkele geloofswaarheden zeggen zij te geloven, terwijl zij de overige laten vallen; en wel omdat deze hun onaanvaardbaar, onbegrijpelijk of overtollig toeschijnen. Zij stellen zich tevreden met een geloof,dat zij aan hun eigen verstand aanpassen. Maar anderen voeren deze maatstaf van selectie en autonomie in het beoordelen der geloofswaarheden nog verder door. Zij gaan over tot dat soort van vrij onderzoek, dat aan een ieder toestaat naar eigen believen te geloven. maar dit standpunt ontneemt aan het geloof zijn karakter van objectieve duurzaamheid en berooft het aldus van zijn koninklijk voorrecht het beginsel te zijn van de eenheid en liefde.

Het verband tussen geloof en Kerk

Gelukkig ontbreekt het niet aan goede geschriften op dit gebied; zij vormen zelfs een uitgebreide literatuur. Daarin kan eenieder, die wil, wenken en onderrichtingen vinden om de paden van het geloof te ontdekken. Deze staan ook vandaag nog – en thans wellicht méér dan ooit – voor de mensen van onze tijd open.

Dit is niet het geschikte ogenblik om ons verder in dit woud van problemen op te houden. Wel gaat het ons thans ter harte, u te herinneren aan het belang van de samenhang tussen kerk en geloof. Het geloof is, zoals wij allen weten, het vrije antwoord – ja, vrij en zonder voorbehoud – aan God die spreekt, aan God die zich openbaart. “Aan de openbarende God, zegt het Concilie, zijn wij de 'gehoorzaamheid van het geloof' verschuldigd (vgl. Rom.16,26; ; 1,5; 2 Kor.10,5-6). In dit geloof geeft de mens zich in zijn geheel en in vrijheid over aan God” (“Dei Verbum”, n. 5).

Deze daad lijkt op het eerste gezicht onlogisch en moeilijk. Maar als wij alleen naar de waarheid verlangen en de Geest een onuitsprekelijke getuigenis aflegt in ons hart (vgl. Joh.15,26), dan is het in werkelijkheid een daad vol licht en opbeuring. Deze daad wil niet anders dan authentiek en volwaardig zijn; zij verlangt ook aanstonds naar mededeling en gemeenschap.

Trachten wij de waarde van het geloof te beseffen

Aldus wordt de Kerk geboren. De kerk is de broederschap van de leerlingen van Christus (vgl. Joh.6,45). De Kerk is de samenleving van de gelovende mensen. De Kerk is de gemeenschap, ja de “communio”, van de ware gelovigen.

Dit geloof is de vitale vooronderstelling tot de inlijving bij het Mystieke Lichaam van Christus, dat de Kerk is. Het integrale en volkomen geloof in de geopenbaarde leer is de gelukkige en kenmerkende waarborg dat wij behoren tot de enige en ware kerk van Christus.

Hebben wij het opperste geluk dit geloof te bezitten, het geloof van de Heer, het geloof van de Apostelen, het geloof van de kerk, “moeder en leermeesteres”? Het feit dat wij ons hier bevinden, is een teken dat de Heer ons deze, zijn eerste en onvergelijkelijke gave geschonken heeft. Worden wij ons op dit ogenblik bewust van zijn onschatbare en broze waarde!

Vragen wij Hem dat wij deze schat steeds mogen bewaren, evenals St. Paulus van zichzelf getuigde: “Ik heb het geloof bewaard” (2 Tim.4,7). Vragen wij Hem ook dat wij, zoals St. Petrus de zijnen vermaande, altijd “sterk in het geloof” mogen zijn (1 Pet.5,9).

Met onze apostolische zegen.

*) Uit 'L'Osservatore Rom. Sett.' van 9 april, p. 1.

[Bron: Confrontatie, Juni/Juli 1970 - No. 61/62, blz. 14-17, vertaling. P. Dr. A. Emmen OFM]

maandag 14 april 2008

Het Kerkelijk Leerambt Zekerheid voor de Gelovige

Gedurende de algemene audiëntie van woensdag 15 april 1970 hield Paulus VI de volgende toespraak over het geloof, de tweede over dit onderwerp: *)

Hoe komt men tot het geloof?

In de vorige algemene audiëntie hebben wij ons onderhoud over de Kerk hervat. Het is een actueel onderwerp en geschikt voor deze plaats; een verheven onderwerp, in deze tijd en in deze basiliek spontaner en fascinerende dan enig ander.

De vorige keer hebben wij ons afgevraagd hoe de kerk ontstaat. En wij hebben geantwoord: uit het geloof, eerste innerlijk beginsel en eerste subjectieve voorwaarde.

Zonder dit geloof kan het Doopsel, dat de ware sacramentele en kerkelijke geboorte is van het individu in de Heilige Geest, zijn herscheppende werking niet voortbrengen. Dit effect maakt dan o.a. van dat zelfde geloof een bovennatuurlijke deugd van de christenen. Doch thans stellen wij ons de vraag: Hoe komt men tot het geloof? Dat wil zeggen: niet slechts tot een godsdienstig gevoel, tot een vage kennis van God en het Evangelie, maar tot een adhesie van geest en hart aan het Woord van God, aan de door Christus geopenbaarde en door de kerk voorgehouden waarheid.

Het geloof door de prediking”

De vraag is even gemakkelijk als belangrijk. St. Paulus stelde haar het eerste en voegde er ook aanstonds het antwoord aan toe. In zijn “Brief aan de Romeinen” vroeg hij zich af: “Hoe zullen zij (de mensen) geloven in Iemand, over wie zij nooit hebben horen spreken? En hoe kunnen zij over Hem spreken zonder dat iemand Hem verkondigt? En hoe zullen zij Hem verkondigen, als zij niet gezonden zijn?” (Rom. 10, 14-15)

De Apostel voegt er dan zelf aan toe: “Het geloof hangt af van de prediking, en de prediking van het woord van Christus” (v. 17). Maar de prediking eist op haar beurt een opdracht, een ambtsbevestiging, een zending. Men begrijpt dus de zin en het belang van de evangelie-verkondiging, van de pastorale werkzaamheid, van de missionaire activiteit.

Dit zijn begrippen, waarmee eenieder in onze tijd vertrouwd is; maar zij bezitten niettemin met betrekking tot de altijddurende geboorte van de ledematen der kerk hun grootsheid en eigen functie. De Kerk wordt geboren, niet uit zich als zodanig, maar uit de lerende kerk. Of liever: zij wordt geboren uit Christus. Hij is het immers, die zijn Apostelen uitzendt met het doel door middel van zijn woord en zijn genade de mensen te redden. Zij zijn, zoals zij zelf zeggen, de eerste en directe ooggetuigen: “Wij zegen en getuigen” (1 Joh. 1,2)

Men geve dus wel acht: het kanaal, waardoor de waarheid van het geloof ons toevloeit, is de Apostel; hij is de gezagvolle man, die zowel door zijn persoonlijke ervaring als door zijn aanstelling door Christus tot geloofsverkondiger zijn gevolmachtigde is. Na de Apostel volgt dan de ononderbroken keten van hen, die – nu niet meer onmiddellijk, maar middellijk – hetzelfde getuigenis verspreiden over de aarde en doorgeven in de geschiedenis van de kerk (zie St. Augustinus, P.L.35, 1979v.).

Vandaar dat het heilsplan van Christus met betrekking tot de verkondiging van zijn Evangelie twee wezenlijke trekken vertoont: de zorgvuldige, tekstuele getrouwheid van de boodschap; en de kenmerkende, eigen opdracht, die aan de apostolische opeenvolging verleend werd om deze boodschap te bewaren, voort te planten, te verdedigen en uiteen te zetten, in één woord: haar te onderwijzen.

Belang van het Leergezag

Dit betekent dat de Kerk in zichzelf een orgaan bezit, dat haar onderricht, dat haar de onvervalste uitdrukkingskracht van het Woord Gods garandeert: het hiërarchisch leergezag, de verwekker van het Godsvolk. (Van dit volk maakt ook het leergezag deel uit, maar met een gezagvolle, providentiële taak, zoals het oog t.a.v. het hele lichaam).

St. Paulus plaatste zijn verwekkende en levengevende taak van leraar boven die van alle andere stemmen van de christelijke of profane beschaving, toen hij aan de Korinthiër schreef: “Al hebt gij ook tienduizend leermeesters in Christus, vele vaders hebt gij niet: ik heb u door het Evangelie in Jezus Christus verwekt” (1 Kor. 4,15).

Zo schreef deze Apostel ook aan de Galaten: “Voor u moet ik opnieuw barensweeën lijden, totdat Christus in u gevormd is” (Gal. 4,19). En als om de oorzakelijke werking – zij het slechts als Christus' dienaar – van zijn taak als leermeester te onderstrepen, noemt hij zijn partners in de dialoog hier niet “broeders”, zoals gewoonlijk maar “mijn veelgeliefde kinderen”, “mijn kindertjes” (aldaar).

Tussen Christus en de christenen voegt zich dus een docerend gezag in: het hiërarchisch leerambt.

Discussies rond het Leergezag

Nu is deze invoeging, dit gezag, het doelwit geweest van ernstige en zelfs revolutionaire contestaties, en is dit nog altijddurend

Op het eerste gezicht zou men deze rechtmatig noemen. Immers, “op het gebied van de godsdienst schijnt het begrip zelf van 'gezag' uitgesloten, omdat de godsdienst de band is van het geweten met zijn bron en zijn einddoel... Dit geldt des te meer waar het gaat over de godsdienst van Jezus, die de Wet en haar verplichtingen hervormd heeft; die iedere persoon, ook de Samaritaanse, oproept tot een eredienst 'in geest en waarheid', die de ware aanbidding is” (Guitton; vgl. Joh. 4,23v.)

Dit is het punt, dat de protestante hervorming bewerkt heeft. Zij deed dit door het leergezag van de Kerk uit te sluiten, iedere volgeling van Christus in direct contact te brengen met de “Schrift alléén” en aan eenieder het “vrije onderzoek” ervan over te laten. Maar is het Christus' wil geweest dat zijn openbaring aldus aan de gelovigen werd medegedeeld? Was er geen gevaar dat de waarheid van de H. Schrift haar eensluidende betekenis zou verliezen en versplinteren in duizend en een verschillende en tegenstrijdige vertolkingen?

Wat is er gebeurd met de eenheid van het geloof, dat de christenen juist moest verbroederen in deze samenvatting: “Eén God, één geloof, één doopsel” (Eph.4,5)? De pijnlijke geschiedenis van de verdeling der christenen in zoveel fracties, die nog steeds van elkander geschieden zijn, bewijst het.

Hoe zal de edele oecumenische poging van onze dagen alle christenen weer kunnen samenbrengen in het ene mystieke lichaam van Christus, zodat “wij allen tot de eenheid van het geloof zijn gekomen”, zoals de Apostel ons in het geheugen roept (Eph.4,13)?

Ook zouden wij hieraan kunnen herinneren: Zelfs al zou de H. Schrift voldoende zijn om het christendom voort te brengen, vanwaar komt deze H. Schrift, tenzij van een mondeling apostolisch leergezag, dat haar voorafging en voorlegde, haar erkende en bewaarde?

De leer van het Concilie

Bovendien moet men erop letten dat Christus geen abstracte godsdienst heeft gesticht of alleen maar een school van religieuze gedachten. Hij heeft een gezelschap van Apostelen, van leraren gesticht, met de opdracht zijn boodschap te verspreiden. Aldus moesten zij het bestaan geven aan een gemeenschap van gelovende mensen, aan zijn Kerk, waaraan Hij de Geest van waarheid heeft beloofd en ook medegedeeld (vgl. Joh. 16,13). Ook heeft Hij verzekerd dat geen enkele vijandige macht de overhand over haar zou kunnen krijgen. (vgl. Mt.16,18).

Het Concilie heeft ons een duidelijke en organische leer over deze basis-vragen nagelaten. Daarom zullen wij er goed aan doen deze te bestuderen om onze gedachten op dit gebied eventueel te herzien; in het bijzonder op het meest omstreden punt, het kerkelijk leergezag (zie “Dei Verbum”, nn. 5-10).

Een van de grote bekoringen op het gebied van religieuze cultuur is vandaag, ook onder de katholieken, deze: de volgzaamheid jegens het leerambt van de Kerk en de leerstellige verplichting, die zij meebrengt, van zich af te schudden.

Men tracht daarbij de woordelijke uitdrukking van een bepaalde leer te vervangen, om vervolgens de waarde van de termen te veranderen. Op deze wijze verzwakt men de objectieve betekenis van het leerpunt en heft deze soms geheel op. Men stelt daardoor interpretaties in de plaats, die – erudiet misschien – in ieder geval willekeurig zijn en geschikt om in te bouwen in de stromingen van de hedendaagse culturele meningen. Zij zijn echter niet altijd geschikt tot het bewaren van de oorspronkelijke betekenis der openbaring, zoals deze door de Kerk uitgelegd en met gezag onderwezen wordt.

Rechten en limieten van het geweten

Het grote argument om zich van het kerkelijk leergezag te ontdoen, is de vrijheid van de wetenschap en die van het geweten. De eerstgenoemde vrijheid wordt inderdaad door de Kerk erkend, mits zij werkelijk binnen het domein blijft van de wetenschap, d.w.z. van de waarheid.

Ook aan de vrijheid van geweten kent de kerk haar rechten toe en zelfs een prioriteit. Maar dan moet het gaan over het vellen van een zedelijk oordeel van het geweten aangaande de afzonderlijke en onmiddellijk te stellen daad. In dat geval wordt het geweten “de naaste regel tot handelen” genoemd.

Maar deze naaste regel kan en mag niet afzien van een hogere en meer algemene regel, die de wet heet; zoals het oog niet kan afzien van het licht, dat de weg verlicht (vgl. St. Alfonsus). Het geweten alleen is niet voldoende om ons de nodige kennis te verschaffen, noch omtrent de werkelijkheid van de dingen, noch omtrent de zedelijke waarde van onze handelingen.

Dan nog dit: op het gebied van het geloof, d.w.z. van de geopenbaarde waarheden, kan – behoudens heel bijzondere mystieke charisma's – het geweten alleen de geest van de gelovige niet van de waarheid op de hoogte stellen. Het objectieve geloof is namelijk geen persoonlijke mening, maar een bestendige en delicate leer, die (zoals gezegd) gegrond is in het strenge getuigenis van een gekwalificeerd orgaan, het kerkelijk leerambt.

Dit leerambt is beslist geen willekeurige, maar een nauwgezette vertolker en overdrager van het geloof. Dit vaderschap van het kerkelijk leergezag t.a.v. ons geloof is zo waarachtig, dat St. Augustinus – om hem nog eenmaal aan te halen – schreef: “Ik zou niet in het Evangelie geloven, als het gezag van de kerk mij daartoe niet bewoog” (zie P.L.42,176; “Lumen Gent.”, n. 25). Van deze uitspraak hoort men een echo in dit woord van een hedendaagse theoloog: “De kostbaarste gave, die het geweten van de gelovige van het kerkelijk leergezag ontvangt, is een onfeilbare zekerheid in de fundamentele vraagstukken van het zedelijk leven”.

God geve dat de heilzame ervaring van deze zekerheid u geworde bij uw bezoek hier aan het graf van de Apostel Simon, door Christus' voorspelling tot Petrus geworden, in wiens naam wij u allen de apostolische zegen geven.

*) Uit 'L'Osservatore Rom. Sett.' van 16 april, p. 4. Voor het eerste gedeelte zie hetzelfde Blad, 9 april, p.1.

[Bron: Confrontatie, Juni/Juli 1970 - No. 61/62, blz. 18-22; vertaling P. Dr. A. Emmen OFM]

zaterdag 2 februari 2008

Over de handcommunie (I)

De Katholieke Kerk is bij monde van Memorale Domini (29 mei 1969) – en dit standpunt is naar ik weet nog niet officieel gewijzigd – van mening dat de tongcommunie de norm is, en dat deze vorm van communiceren beter de waardigheid van de communie verzekerd. Het verzekerd onder andere ook een waardig omgaan met de partikels.

Hetzelfde document vervolgt dat zij enkele vragen over het al dan niet toelaten van de handcommunie aan alle bisschoppen heeft voorgelegd, en dat de meerderheid haar niet wil invoeren.

En vervolgt: “Daarom, rekening houdend met de opmerkingen en het advies van degene die "de Heilige Geest heeft aangesteld om te heersen over de Kerken, gezien de ernst van de zaak en de kracht van de naar voren gebrachte antwoorden, heeft de Heilige Vader besloten de bestaande manier van het uitreiken van de Heilige Communie aan de gelovigen (d.i. de tongcommunie) niet te veranderen.”

Dan krijgt het document plots een zeer vreemde wending:

"Waar een tegenovergesteld gebruik, dat van het plaatsen van de heilige communie in de hand, overheerst, legt de Heilige Stoel - wensend om hen te helpen met hun tegenwoordig vaak moeilijke taak - bij de conferenties de taak van het zorgvuldig afwegen van de speciale omstandigheid, hierbij zorg dragend om elk risico voor gebrek van respect of van verkeerde meningen met betrekking tot de Gezegende Eucharistie te ontwijken, en elk ander slecht effect te voorkomen. "

In deze gevallen geldt:

  • geheime stemming met 2/3 meerderheid voor.
  • beslissing naar Rome sturen, met een gedetailleerde argumentatie.
  • Heilige Stoel onderzoekt aanvraag en geeft wel/geen toestemming.

We zien vervolgens iets heel merkwaardigs gebeuren. Hoewel officieel alleen daar waar de handcommunie, waarvan wij op basis van het bovengenoemde document, waarin slechts sprake is van een klein aantal bisschoppenconferenties en enkele bisschoppen die om de handcommunie vragen, mogen aannemen dat zij niet wijdverbreid was, overheerst, zij onder bepaalde voorwaarden mocht en mag worden toegelaten, is deze vorm van communiceren vrijwel overal de “norm” geworden. Dit ondanks het feit dat de Heilige Stoel de bisschoppen oproept om aan de norm, dat is de tongcommunie, zorgvuldig te gehoorzamen. Wat er vervolgens is gebeurt, is dat op steeds meer plaatsen deze oproep van de Paus werd genegeerd en de handcommunie, tegen de geldende wet in, ingang vond, waarna er beweert werd dat zij overheerst, en toestemming in Rome werd gezocht, die daarna ook werd verleend (ook wanneer, zoals onlangs in Polen, men niet over een overheersend gebruik kan spreken). Het gevolg hiervan is een ondermijning van het gezag van Rome, want het signaal dat hier van uitgaat is, doe maar wat je wilt, Rome past zich wel aan! Dit heeft alleen bijgedragen aan de algehele chaos en wetteloosheid.

Veelal wordt ter verdediging van de handcommunie, zeker tijdens de invoering, gezegd dat zij een oud gebruik is dat weer in ere wordt hersteld. Hierbij wordt vaak ook verwezen naar Memorale Domini, waarin de volgende zin te vinden is: “Het is zeker waar dat het oude gebruik ooit de handcommunie toestond.”. Maar uit wat hierop volgt blijkt dat een verwijzing naar deze zin in Memorale Domini niet ongenuanceerd ter verdediging van de handcommunie kan worden gebruikt: “Echter de voorschriften van de Kerk en de kerkvaders maken overvloedig duidelijk dat de grootste eerbied werd getoond voor het Gezegende Sacramenten en dat mensen handelden met de grootste voorzichtigheid.” en even verderop “Later, met een dieper begrip voor de waarheid van het Eucharistische Mysterie, ontstond het gebruik van de tongcommunie.”.

Nu is de vraag waarom en hoe geeft de tongcommunie blijk van een dieper begrip voor de waarheid van het Eucharistische Mysterie. Het schrijven geeft hier antwoord op door naar een aantal zaken te wijzen: “het is een uitdrukking van grotere eerbied”, “het is een uitdrukking van nederigheid”, “het maakt deel uit van de voorbereiding van een vruchtbaarder ontvangst van de H. Communie”, “uit deze eerbied blijkt dat dit geen delen van 'gewoon brood en wijn' is”, “het voorkomt profanicering” en “het verzekerd een gepaste zorgvuldigheid aangaande de partikeltjes van de geconsacreerde hostie, zoals de Kerk altijd heeft aanbevolen”.

Dit dieper begrip voor de waarheid van het Eucharistische Mysterie bestond onder meer uit het besef dat de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaante van brood en wijn niet afhankelijk is van ons herkennen. Ook al herkennen wij Hem niet, hij is er toch. Zijn aanwezigheid is objectief, en niet subjectief! Niet afhankelijk van of wij nu communiceren of niet. God is niet van ons afhankelijk, hij is er niet omdat wij in hem geloven. Uit dit besef is de praktijk van de aanbidding voortgekomen maar ook het zeer voorzichtig omgaan met de Heilige Gaven, daarbij behoren een eerbiedwaardige communiegang waarbij zorg wordt gedragen dat geen deeltje verloren gaat. Zeker in een tijd waarin dwaalleraren het hebben over “kruimeltjesneurose” of over “het witte gevaar” is een benadrukking van deze waarheid zowel door het promoten van de aanbidding als door de manier waarop wij Hem ontvangen van levensbelang voor de Kerk, en daartoe is de tongcommunie de meest geëigende wijze.