donderdag 3 november 2005

Clemens van Alexandrië: Stromateis I, 5, 28-30,2

V. 28, 1. Zo was dan voor de verschijning van de Heer voor de Grieken de wijsbegeerte noodzakelijk tot gerechtigheid, maar nu wordt zij nuttig tot godvrezendheid, omdat zij een zekere voorbereiding is voor hen die het geloof door bewijsvoering oogsten; naardien (de H. Schrift) zegt: “Uw voet stootte zich niet”[1], als gij het voortreffelijke, ’t zij het van de Grieken is of van ons, terugbrengt tot de Voorzienigheid. 2. God toch is oorzaak van al het voortreffelijke, evenwel van het ene krachtens wegwijzing, zoals in het Oude en het Nieuwe Verbond, doch van het andere krachtens gevolgtrekking, zoals in de wijsbegeerte. 3. Wellicht is zij reeds toen bij wijze van wegwijzing aan de Grieken gegeven, eer de Heer ook de Grieken riep. Immers ook zij heeft het Griekse (volk) tot Christus opgevoed, gelijk de wet de Hebreeën[2]. De wijsbegeerte bereidt derhalve voor, daar zij bij voorbaat de weg baant voor wie het Christus volmaakt wordt. 4. Salomo bij voorbeeld zegt: “Ommuur de wijsheid en zij zal u verhogen; met een krans van weelderigheid zal zij u beschutten”[3], want als gij haar door middel van wijsbegeerte en juiste aanwending[4] met een omheining bijzonder stevig gemaakt hebt, dan hebt gij haar tevens ontoegankelijk gehouden voor de sofisten.

29, 1. Enkelvoudig derhalve is de weg der waarheid, maar in hem lopen de verdere stromen van elders al in een eeuwige rivier uit[5]. 2. Op goddelijke wijze dan ook is gezegd: “Luister, mijn zoon, en neem mijne woorden aan”, heet het, “opdat uw levenswegen menigvuldig mogen zijn; woorden van wijsheid immers leer ik u, opdat voor u de bronnen niet falen”[6], die uit de aarde zelve opwellen. 3. Natuurlijk somt hij niet menigvuldige heilswegen van een enkele rechtvaardige op, maar hij voegt er nog vele andere wegen van menigvuldige rechtvaardigen aan toe, die hij ongeveer aldus aanduidt: “De wegen der rechtvaardigen voorts blinken in het licht”[7].

De geboden en de voorstudies zouden ook als wegen en aanleidingen des levens kunnen worden gemerkt. 4. “Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmalen heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijk een klokhen de kiekens”[8], (zegt de Heer) – Jeruzalem nu wordt “gezicht van de vrede” vertolkt[9]. Zo geeft hij dan op profetische wijze te kennen, dat wie vredelievend hebben uitgezien, op velerlei wijzen tot roeping worden opgevoerd. – Hoe dan? – 5. Hij heeft wel gewild, maar niet gekund. – Hoe dikwijls dan en waar? – Twee malen; door middel van de profeten en door de (persoonlijk) tegenwoordigheid. – De uitdrukking “hoe menigmalen” duidt derhalve de veelvormige wijsheid aan, en krachtens elke afzonderlijke manier van hoedanigheid en hoegrootheid redt zij in elk geval dezen en genen voor tijd en voor eeuwigheid, “want de geest des Heren heeft de bewoonde (wereld) vervuld”[10]

6. En mocht iemand geweld plegen en beweren, dat (de vrouw in) “Hecht u niet aan een slechte vrouw, want honig druppelt van de lippen ener hoererende vrouw”[11] de Griekse cultuur is, dan luistere hij ook naar het volgende. “Die voor een tijd de keel smeert”[12], heet het, maar de wijsbegeerte streelt niet. 7. Wie duidt dan (de Schrift) aan als iemand die gehoereerd heeft? – Woordelijk voegt zij er aan toe: “De voeten der dwaasheid leiden degenen die haar aanwenden na de dood naar Hades, doch hare sporen worden niet geschraagd”[13]. – Doe uw weg dan verre van de dwaze genieting, “sta niet aan de deuren harer huizen, opdat gij uw leven niet aan anderen prijsgeeft”[14]. En dan getuigt zij nog: 8. “Dan zal het u in de grijsheid tot een bekommering zijn, als wanneer het vlees van uw lichaam wegteert”[15]. Immers dat is het eind van de dwaze genieting.

Dit een en ander nu haar betreffende.

8. Wanneer (de Schrift) voorts zegt: “Wees niet menigvuldig bij een vreemde (vrouw)”[16], dan vermaant zij de wereldse cultuur wel te gebruiken, doch er niet in te vertoeven, noch te blijven steken. Wat namelijk bij de passende gelegenheden aan elke generatie afzonderlijk op doeltreffende wijze geschonken is, leidt op tot het woord des Heren. 10. Sommigen immers, die reeds verlokt zijn door de minnedranken der dienstmaagden, hebben de meesteres-wijsbegeerte geringgeschat, en sommigen hunner zijn vergrijsd in muziek, anderen in geometrie, weer anderen in letterkunde, doch de meeste in retorica.

30. 1. Maar gelijk de encyclopedische wetenschappen elkaar ontmoeten in de wijsbegeerte, haar meesteres, zo werkt ook de wijsbegeerte mee tot het verwerven van wijsheid. De wijsbegeerte toch is het zich toeleggen op, de wijsheid, daarentegen de wetenschap van goddelijke en menselijke (dingen) en van hun oorzaken. Derhalve is de wijsheid de meerdere der wijsbegeerte, tegelijk deze van de voorstudies. 2. Immers, indien de wijsbegeerte heerschappij belooft over de tong en de maag en de (dingen) onder de maag, en om haarszelfs wille verkieselijk is, zij zou te meer eerwaardig en oppermachtig zijn, als zij ter wille van de eer en de kennis Gods beoefend werd.

 



[1] Spr. 3: 23

[2] Vergl. Gal. 3:24

[3] Vergl. Spr. 4: 8, 9

[4] Vergl. Philo, de agric. 15 s.

[5] Vergl. Hesiod. Op. 737

[6] Spr. 4:10, 11, 21.

[7] Spr. 4: 18

[8] Verg. Matth. 23: 37; Luc. 13: 34

[9] Verg. Philo, de somn. II 250

[10] Wijsh. v. nSal. 1: 7

[11] Spr. 5: 3

[12] ib.

[13] vs. 5

[14] Verg. vs. 8, 8

[15] Verg. vs. 11

[16] vs. 20

Geen opmerkingen:

Een reactie posten