zaterdag 25 oktober 2014

De hoop op opstanding en de voorstellingen van het hiernamaals in de vroege Kerk (3)

Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz

Bezwaren van de heidenen en antwoorden van de apologeten

Voor christenen was deze correspondentie van vraag en antwoord, van zoektocht en vervulling, redelijk. Was ze dat ook voor de ongelovigen? “Op geen punt wordt zo heftig, zo verbitterd, zo volhardend, zo agressief het christelijk geloof weersproken als in de opstanding van het vlees”, klaagde Augustinus1. Reeds Paulus had zoals bekend in zijn rede op de Areopaag de spot van de inwoners van Athene op dit punt van zijn verkondiging leren kennen: “Daarover willen wij u een andere keer horen...” (Handelingen 17,32). Dit artikel van het christelijk Credo was onverenigbaar met de antieke voorstelling van een onsterfelijke ziel, die alleen voor een bepaalde tijd in het lichaam zou terugkeren, totdat zij uiteindelijk weer van de last van het lichaam zou worden bevrijd. Sōma   sēma, het lichaam – een kerker, luide een bekend platonisch woordspel. Er gold dus het devies “al het lijfelijke is te ontvluchten.”2 Het moet dan ook absurd voorkomen dat de christenen van God verwachten dat hij de minderwaardige materie in de eeuwigheid zou bewaren.3 Celsus verachtte deze overtuiging als “een hoop, die welhaast voor wormen passend is. Want welke menselijk ziel zou er nu nog naar een verweesd lichaam verlangen?”4 Om een lijfelijke opstanding ad absurdum te voeren, hadden heidense critici bijvoorbeeld het probleem van het kannibalisme opgeworpen, in wiens lichaam zou dan het verteerde mensenvlees weer opstaan. Ook werd het geval van een schipbreukeling geconstrueerd, die door de vissen werd opgegeten, die weer werden gevangen en verteerd. Vervolgens werd ook deze visser gedood en door honden opgegeten, die vervolgens dood gingen en weer door raven en gieren werden opgegeten. Hoe zou hier nog een identiteit van het opgestane lichaam voorstelbaar zijn? Het apologetische argument van de almacht van God, die ook verstrooide of opgeloste elementen van het lichaam weer zou kunnen verenigen, overtuigde de heidense denkers amper, omdat ook God niet tegen de orde van de natuur zou kunnen handelen.5
 
Paulus op de Areopaag (1515, Raphael, bron: Wikimedia Commons)
De apologeten waren zich er ten zeerste van bewust dat de verdediging van de christelijke opstandingsleer tot de moeilijkste opgave van de geloofsbezinning behoorde.6 Ten eerste werd het begrip van de goddelijk almacht verduidelijkt, die hoewel niets onmogelijks en onlogisch vermocht, echter wel de normale mogelijkheden van de natuur zou kunnen overstijgen. Zo liet zich de menselijke natuur door God tot een hogere zijnsvorm verheffen.7 Origenes verdedigde de vergeestelijkte gestalte van het opgestane lichaam tegenover een al te materialistische voorstelling.8 Athenagoras9 voerde in zijn geschrift “De resurrectione” het systematische bewijs dat eerst met de opstanding van het lichaam het heil van de mensen volkomen gerealiseerd zou zijn, omdat deze zich niet op de ziel laat reduceren, maar vanuit haar wezen als vereniging van lichaam en ziel bestaat. De meest uiteenlopende uit de natuur ontleende analogieën – zoals het binnentreden van de mens in het zijn, het ontwaken uit de slaap, het vergaan en weer opbloeien van een zaadje, het einde en het nieuwe begin van de jaargangen en van de dag, de opgang van de zon en de nieuwe maan – dienden als filosofische argumenten om de opstandingsgedachte het karakter van het tegennatuurlijke te ontnemen.10 Echter precies deze afhankelijkheid van de in de stoïsche kosmologie ontvouwde “wetmatigheid van het terugkeren” was niet zonder gevaar. “Aldus moet men”, zo concludeerden veel heidenen, “telkens weer sterven en altijd weer opstaan?”11 Als reactie op de stoïsche voorstelling van een eeuwig terugkeren benadrukte de christelijke apologeten de eenmaligheid van het opstandingsgebeuren. Maximus Confessor12 bekritiseerde het heidense idee van opeenvolgende geboorten als “het onsterfelijk maken van de dood.”13 Augustinus riep met het oog op het cyclische geschieddenken van de heidenen triomferend uit: circuitus illi iam explosi sunt   “die kringloop heeft nu een einde gevonden.”14 Andere apologeten zetten zich in om de christelijke positie af te grenzen van de platonische herbelichamingsleer (Metempsychosis / Metensomatosis). Volgens deze leer zou de menselijke ziel na zijn dood het lichaam van hetzij een ander mens of van een ander dier binnengaan. Maar aan de andere kant werd hier juist vanuit filosofische vooronderstellingen ook gewezen op de mogelijkheid van een lichamelijke opstanding. Het lukte Augustinus zeer goed de christelijke opstandingsleer als synthese te presenteren van dat wat de platonische en de porphyriaanse posities aan waarheid bevatten. Tegenover Porphyrius,15 die een onthechting van de ziel van al het lichamelijke bepleitte, had Plato daarin gelijk dat de ziel naar een herbelichaming streeft. Porphyrius had echter aan de platonische reïncarnatieleer terecht bekritiseerd dat er voor de ziel een definitieve bevrijding van de vergankelijkheid zou moeten zijn.16 Waar geluk wil eeuwigheid. “Want hoe kon dat een ware eeuwigheid zijn”, vraagt Augustinus, “wanneer op deze eeuwigheid niet kan worden vertrouwd?”17 Op deze manier kon de denkmogelijkheid van een lichamelijke opstanding vanuit filosofische uitgangspunten worden bewezen, haar werkelijkheid werd bevestigd door de autoriteit van de Heilige Schrift. Tot zover het debat van het christendom met de bezwaren en tegenposities van de filosofie.
 
Omdat de christelijke eschatologie een nieuw bewustzijn van de eenmaligheid van het menselijke bestaan schiep, het bij elkaar horen van lichaam en ziel verdedigde en het voorbestaan van de persoonlijke identiteit verzekerde, werd een tot dan toe onbekende waardering van de individualiteit van de mensen bereikt. De christelijke opstandingsleer was een indrukwekkend alternatief voor de onsterfelijkheids- en reïncarnatievoorstellingen van de filosofie van die tijd. Dit temeer omdat de mens om dit doel te bereiken niet op zijn eigen krachten werd teruggeworpen, maar van God zelf de mogelijkheid hiertoe ontvangt.
 
Echter van nog een andere kant werden de eschatologische opvattingen van de vroege christenen ter discussie gesteld. Tertulianus18 bekende aan het eind van de tweede eeuw dat de christelijke voorstelling van gerecht, de hel en het paradijs heel veel weg hadden van de motieven van de heidense gedichten, zo veel zelfs dat deze doorgaans alleen nog maar tot hilariteit konden leiden19. Inderdaad hadden antieke auteurs van de eerste eeuwen voor en na christus ervoor gezorgd dat niemand meer in de oude folkloristische fabels van de onderwereld geloofde20. Geen oude vrouw is zo zwakzinnig, zei Cicero21, dat zij nog bang is voor “de Acherontische diepe regionen van Orcus, het bleke, door duisternis omringde rijk van de dood”22. Dat er manes zijn – geesten van de overlevende –, schreef de romeinse satiricus Juvenalis23, en onderaardse rijken, zwarte kikkers in de Stygiaanse afgrond, en dat zo vele duizenden in een bootje over het water worden gezet, dat geloven zelfs van de kinderen alleen de allerkleinste, die nog geen toegangsgeld voor de badhuizen moeten betalen24. In zijn geschrift “over het bijgeloof” rekende Plutarchus25 tot deze hersenspinsels de voorstellingen van de diepe poorten van Hades, van vuurstromen, van een duisternis waar boemannen verschijnen en zielige geluiden zich laten horen, van rechters en beulen, van met duizenden kwalen gevulde ravijnen en afgronden.
 
Ongetwijfeld golden deze kritische uitingen alleen voor de overdreven grove voorstellingen van het hiernamaals. Verder mag niet worden vergeten dat verlichte denkers zoals de geciteerde schrijvers vaak maar al te gemakkelijk geneigd waren alleen de in haar eigen kringen heersende meningen als de redelijkerwijs enig mogelijke en bijgevolg algemeen aanvaarde te beschouwen. Bovendien werden al heel snel door de christelijke theologen de Bijbelse beelden die over het hiernamaals spaken, zodanig geïnterpreteerd dat al te letterlijk-naïeve voorstellingen uitgesloten werden. Had bijvoorbeeld de heidense polemicus Celsus aan het einde van de tweede eeuw nog de spot ermee gedreven dat naar zijn mening de christenen zich het wereldgericht zo voorstelden alsof God “net als een kok vuur maakt om de gehele overige mensheid met uitzondering van de christenen daarin te braden”26, zo corrigeerde Origenes in zijn apologetische repliek “contra Celsum” soortgelijke misverstanden door een ter zake kundige hermeneutiek van de bijbelse symboliek. Belangrijke afbeeldingen van Tartarus of de Hel zijn uit vroegchristelijke tijd niet behouden gebleven. De vroegste getuigen hiervan stammen pas uit de 8e en 9e eeuw27.
 
Sint Johannes Chrysostomus (Hagia Sophia in Constantinopel, bron Wikimedia Commons)
Bisschop Johannes Chrysostomus28 verwachtte overigens van zijn gelovigen uitdrukkelijk een apologetische competentie aangaande de christelijke eschatologie. Met betrekking tot het woord van de eerste brief van Petrus “Weest altijd tot verantwoording bereid aan iedereen, die u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft.” (1 Petr. 3,15) vraag hij “Wat echter, wanneer een heiden vraagt wat eigenlijk de opstanding is? En wanneer in dit lichaam, waarom dan het bederf? Wat zult gij hierop zeggen?” Net zoals de artsen en handwerkers hun kunst en vakmanschap verstaan en daarover uitleg kunnen geven, moeten ook de christenen in staat zijn, van hun hoop een redelijke rekenschap te geven.29
 

1 Enarrationes in Psalmos 88, s. 2,5. Over het volgende zie: M. Fiedrowicz, Apologie im frühen Christentum. Die Kontroverse um den christlichen Wahrheitanspruch in den ersten Jahrhunderten, Paderborn 32006, 269 271; M. Fiedrowicz, Christen und Heiden. Quellentexte zu ihrer Auseinandersetzung in der Antike, Darmstadt, 2004, 517-530.
2 Porphrius, geciteerd door Augustinus, de civitate Dei 10, 29.
3 Zie: Origenes, contra Celsum 5, 14; 8, 49.
4 Origenes, contra Celsum 5, 14.
5 Zie: Fiedrowicz, Apologie, 269.
6 Zie: Fiedrowicz, Apologie, 270f.
7 Zie: Origenes, contra Celsum 5, 23; Augustinus, de civitate Dei 22, 25.
8 Zie: Origenes, contra Celsum 5,18 19; 7,3.
9 Noot vertaler: circa 133 tot 190 na Chr.
10 Zie: E. Ahlborn, Naturvorgänge als Auferstehungsgleichnis bei Seneca, Tertullian und Minucius Felix: Wiener Studien 103 (1990) 123 137.
11 Tertullianus, apologeticum 48, 10.
12N oot vertaler: 580 tot 662 na Chr.
13 Maximus Confessor, epistula 7. Zie: H. De Lubac, Glauben aus der Liebe, Einsiedeln 1970, 124; C. Schönborn, Existenz im übergang, Eindsiedeln o.J., 100 122.
14 De civitate Dei 12, 21. Zie: Lubac, Glauben, 125; Schönborn, Existenz, 121.
15 Noot vertaler: circa 234 tot 305 na Chr.
16 De civitate Dei 22, 27.
17 De civitate Dei 12, 14.
18 Noot vertaler: circa 160 tot 230 na Chr.
19 Zie: Apologeticum 47, 11 13.
20 Zie: Friedländer, Sittengeschichte III, 316.
21 Noot vertaler: 106 tot 43 voor Chr.
22 Tusculanae Disputationes 1, 48.
23 Noot vertaler: circa 60 tot 140 na Chr.
24 Saturae 2, 149 150.
25 Noot vertaler: circa 46 tot 120 na Chr.
26 Origenes, contra Celsum 5, 14.
27 Zie: Lexikon der christlichen Ikonographie, Freiburg i. Br. 1970, 2, 314 (B. Brenk, Hölle)
28 Noot vertaler: circa 345 tot 407 na Chr.
29 Homilia 17, 3 4 in Joannem.

zaterdag 18 oktober 2014

De hoop op opstanding en de voorstellingen van het hiernamaals in de vroege Kerk (2)

Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz

Het nieuwe van de christelijke opstandingsboodschap

Verrijzenis van Christus (16e eeuw, olie op hout, omgeving
van Christoph Schwarz, bron: Wikimedia Commons)
Maar neen, Christus is van de doden verrezen, als Eersteling onder hen, die ontslapen zijn”, schreef Paulus aan de Korintiërs (1 Kor. 15, 20). Anders als bij zo vele mysteriegodsdiensten, die eveneens van gestorven en opgestane goden spraken, gaat het hier niet om een louter symbool, om de gepersonifiseerde uitdrukking van een terugkeer van de natuur naar de werkende krachten van het voorjaar na een verlammende winter. Veelmeer gaat het volgens het geloof van de christen om een historische gebeurtenis, waarvan getuigen zijn, die met de opgestane gegeten en gedronken hadden en die zich voor de waarheid van hun boodschap zelfs lieten doden.

Reeds Origenes1 weerlegde begin van de derde eeuw de later ook door de godsdienstcritici van de verlichting geponeerde bewering, dat de apostelen “bedrogen bedriegers” zouden zijn geweest. Door een charlatan, Jezus geheten, zouden de apostelen drie jaar lang zijn bedrogen. Door de dood van Jezus gedesavoueerd, zouden de apostelen, om hun vergissing te verbergen, na de executie de boodschap hebben verspreid dat Hij opgestaan zou zijn en aan hen verschenen. Wie zou voor zo een leugen zijn leven op het spel zetten, zoals de apostelen gedaan hadden, die zich voor hun getuigenis zelfs lieten doden, vroeg Origenes.2 De bereidheid tot het martelaarschap van de eerste leerlingen en christenen werd tot een belangrijk apologetisch argument voor de juistheid van de opstandingsboodschap.

Waar de Christenen hun vertrouwen aan ontlenen, is de opstanding van de doden. Door haar zijn wij gelovigen geworden”, constateerde rond 200 na Christus de Noord-Afrikaanse kerkelijke schrijver Tertullianus.3, 4 Met deze woorden zinspeelt hij erop hoe voor veel mensen uit de Oudheid de christelijke opstandingsboodschap een belangrijk algemeen bekend motief voor hun bekering tot het christendom was.5

Hoe sterk de vroegchristelijk hoop op opstanding in de verrijzenis van Christus was gegrondvest en in de opgestane de garantie en wegbereider van de eigen opstanding zag, toont zeer mooi het overlijdensgebed, dat Gregorius van Nyssa6 zijn zuster Macrina in de mond legt:

Heer, Gij hebt ons de angst voor de dood weggenomen. Gij hebt het einde van het aardse leven tot begin van het ware leven gemaakt. Gij laat het lichaam een tijdlang in slaap rusten en wekt haar weer door bazuingeschal tot het laatste gericht.

Gij geeft ons lichaam, door Uw handen uit aarde gevormd, de aarde tot zorg, en wat U haar gaf, vordert U weer terug en verandert in onsterfelijke heerlijkheid wat aan ons sterfelijk en mismaakt is. Gij hebt ons aan de vloek en de zonde ontrukt, omdat Gij beide voor ons geworden bent.

Gij hebt de kop van de draak vertrapt, die de mens met zijn bek in de afgrond van de ongehoorzaamheid wilde meesleuren.

Gij hebt de poorten van de hel afgebroken. Gij hebt de vorst van de dood teniet gedaan en ons zo de weg naar de opstanding gebaand. Zij die u vrezen, gaf U een teken: Uw heilig Kruis, tot de overwinning van de vijand en tot bescherming van het leven.”7

De bevrijding van de dood, vanuit de godsdiensten van de oudheid bezien en door de mysteriecultussen beloofd, bezat dus een unieke garantie in de opstanding van Christus. Welke beelden, symbolen en begrippen gebruikten de christenen van de eerste eeuwen om dat “wat geen oog ooit gezien, geen oor ooit gehoord had” voorstelbaar te maken?

De Herder (Catacomben van
Priscilla, bron: Wikimedia Commons) 
De oudste christelijke beeldhouwwerken bevinden zich op sarcofagen uit de derde eeuw. Tot het beeldcanon behoren drie figuren: de herder, de biddende en de filosoof. De drie figuren geven antwoord op het ter discussie stellen van het mens-zijn door de dood.8 De betekenis van de eerste twee figuren, oersymbolen reeds in de catacombenschilderingen, is vrij duidelijk. In de goede herder en de zogenaamde orante, een biddende vrouwengestalte, belichaamt zich het idee van het ware paradijs dat de mensheid verloren is gegaan en door Christus terug is geschonken. De woorden van psalm 23 “De Heer is mijn herder..., al moet ik ook wandelen in het dal van de doodsschaduwen, ik ben niet bang voor onheil” vinden in Christus haar vervulling. Hij is het die de ziel van de gestorvenen in het paradijs terugvoert. De biddende vrouwengestalte is het kwintessens van het menselijk noodgebed om redding van de dood en verwijst ook naar het gebed dat de ziel op haar reis begeleidt en haar beschermt. “Uit het idee van de overwinning op de dood – concreet gesproken uit het geloof aan het herwonnen paradijs – is de christelijke kunst ontstaan.”9

De filosoof (waarschijnlijk sint Paulus,
bron Wikimedia Commons)
Welke betekenis echter heeft de filosoof in deze samenhang? Het reeds van heidense sarcofagen overgenomen motief – zinnebeeld van de “artistieke persoon (moesikos anēr)”, die zich door vorming en verfijning van zijn geest onsterfelijkheid heeft verdiend en zijn ziel veredelt, doordat hij haar aan de ketenen van de materie heeft ontrukt10 – wil zeggen: de christen is de ware filosoof, want hij heeft kennis van het geheim van de dood: wie in het aardse leven hopend en biddend de handen omhoog heft tot de reddende God, die wordt in zijn doodsuur door de goede herder thuisgehaald. De boekrol in de hand van de gestorvene bevat niet meer de wijsheid van Plato of de zielsveranderingsleer van Pythagoras,11 maar de ware filosofie van het evangelie. Dit boek schenkt de lezende de openbaring van het ware paradijs. “De inhoud van de ware filosofie is in twee symbolische figuren gevat: biddende mensheid – reddende god. In het midden tussen deze twee polen weet zich de christelijke filosoof. Het weten daarom is het geheim van zijn filosofie.”12

Dezelfde symbooltaal spreekt het kort voor 200 ontstane grafschrift van de Phrygische romepelgrim Abercius: “Ik ben jongeling van de heilige Herder, die zijn kudde weid op bergen en in dalen. Hij heeft mij... betrouwbare kennis geleerd.”13 Betrouwbare kennis, grámmata pistá, over dat, wat aan de andere kant van de drempel des doods de mensen te wachten staat. De geleerde benedictijn en latere kardinaal Pitra (19e eeuw) breidde deze uitdrukking op basis van Johannes 6, 69 (“Gij hebt woorden van eeuwig leven”) zelfs uit tot Grammata pistá: betrouwbare kennis van het leven.14 Deze onvergelijkbare zekerheid, die uit de literaire bronnen en de vroeg christelijke beeldhouwkunst spreekt, ontging ook de heidenen niet. In de dialoog “Octavius” van Minucius Felix (1e helft van de derde eeuw) was voor de Heiden Caecilius deze geloofszekerheid van de christenen zo geprononceerd, dat “men haast van mening kon zijn, zij hadden reeds een opstanding achter zich!”15 In het “handboek van de oud-christelijke epigrafie” schreef in 1917 Carl Maria Kaufmann: “Wie zich door de religieuze onzekerheid en troosteloosheid van de heidense grafschriften heen werkt, wie de gehele onsamenhangendheid en veelvormigheid van het latere mysteriewezen in het religieus syncretisme van de vroege keizertijd beziet, die ontmoet als een onvatbaar wonder het credo van de oervaders wanneer hij afdaalt in de necropolissen met hun gedenkmonumenten van de gelijktijdige christenheid. ... Niets klinkt waardiger, duidelijker, overtuigender als de monumentale taal van die stenen, waarin de dode of overlevende haar belijdenis en de zekere hoop optekenen liet...”16

Drie jongelingen in de vuuroven (Catacomben van Priscilla, bron: Wikimedia Commons)
Dit hier omschreven contrast tussen onzekerheid en zekerheid resulteert niet ten laatste daaruit, dat de christen, in het beeld van de filosoof afgebeeld, in zijn Boek niet alleen woorden, maar ook daden en gebeurtenissen vond, die zijn zekerheid rechtvaardigde. In het Oude Testament vond hij voorbeelden van verhoorde smeekgebeden. Het Nieuwe Testament stelde hem zekere garanties van goddelijke redding voor ogen. In de kunst weerspiegelt zich dit in een bijbelse uitbreiding van het thema. Reeds vroeger dan de beeldhouwkunst op de sarcofagen toont zich dit in de catacombeschilderingen. Naast de orante bevinden zich hier Daniël in de leeuwenkuil en de uit de buik van het zeemonster geredde Jona, evenals Noach in de ark, Susanna en de drie jongelingen in de vuuroven. Met al deze figuren wordt niets anders getoond dan dat wat de orante uitbeeld: de goddelijke verhoring van het noodgebed.

Noë in de Ark (catacombeschildering,
bron: Wikimedia Commons)
De christelijke beelden, zoals wij ze in de catacomben vinden, gaan grotendeels op het in de synagoge ontstane beeldcanon terug, echter geven haar een nieuwe verschijningsvorm. … De gebeurtenis van de redding zoals die van de jongelingen in de vuuroven en van Daniël in de leeuwenkuil laten de opstanding van Christus en onze eigen opstanding doorschijnen. … Zoals al deze beelden op een bepaalde manier opstandingsbeelden zijn, van de opstanding uit gelezen geschiedenis, zo zijn zij juist daarom ook beelden van hoop, die ons de zekerheid van de komende wereld, de laatste komst van Christus meedelen. … De geschiedenis wordt van de opstanding uit opnieuw belicht. En aldus als een weg van hoop begrepen, waarin de beelden ons betrekken. Op deze manier hebben de beeldwerken van vroege kerken over het algemeen een mysterie-karakter, sacramentele betekenis, en overstijgen het didactische element van de mededeling van de Bijbelse geschiedenis.”17

Deze mysteriebeelden geven ook vorm aan de liturgie. In de sterfgebeden van het Rituale Romanum, die op de oudste tijden teruggaan (vroegste bronnen uit de 8e eeuw), wordt gebeden (commendatio animae):

Bevrijd, o Heer, de ziel van uw dienaar, zoals gij Noë bevrijd hebt van de zondvloed...
Bevrijd, o Heer, de ziel van uw dienaar, zoals gij Daniël bevrijd hebt uit de leeuwenkuil.
Bevrijd, o Heer, de ziel van uw dienaar, zoals gij de drie jongeling bevrijd hebt uit de gloeiende vuuroven...
Bevrijd, o Heer, de ziel van uw dienaar, zoals gij Susanna bevrijd hebt van de valse aanklacht.”

Dit is een zogenaamd paradigmengebed. Paradigma betekend voorbeeld. Het is een “manier van bidden die, in de wetenschap van de aan zichzelf trouw blijvende God, God aan bepaalde heilsdaden herinnert die Hij in het verleden heeft gesteld, om Hem te bidden iets soortgelijk ook in het heden te doen. Het in herinnering roepen van voorbeelden (paradigma's) van vroeger goddelijk heilshandelen rechtvaardigt het vertrouwen dat Diegene die gered heeft, ook nu redt.”18

De centrale nieuwtestamentische afbeelding was reeds in de oudste catacombeschilderingen de opstandig van Lazarus. Zij geeft uitdrukking aan de zekerheid van de opstanding van het lichaam. Anders dan bij alle vroegere verlossingssymbolen treedt nu Christus zelf als de redder van de dood op, wanneer hij het lijk van Lazarus uit zijn grafkamer naar buiten, naar het leven, roept. Precies in deze scene wordt Christus nu vaker zelf als filosoof afgebeeld. Men wilde niet tonen hoe Christus eruit gezien had, maar wie en wat hij is: de volkomen filosoof. Friedrich Gerke scheef in zijn boek “Christus in de laat-antieke beeldhouwkunst” zeer mooi en aanschouwelijk: Christus verschijnt in het gewaad van die Hem geroepen heeft.19 “De filosofie, de zoektocht naar de zin in het aangezicht van de dood, wordt nu voorgesteld als de vraag naar Christus. In de opwekking van Lazarus staat Hij daar als de filosoof die werkelijk antwoordt omdat Hij de dood verandert en zo ook het leven verandert.”20



1 Noot vertaler: 184/185 – 253/254 na Chr.
2 Zie Contra Celsum 1,31; 2,10.12.15f.56; 3,23.
3 Noot vertaler: circa 160 tot 230 na Chr.
4 De resurrectione 1,1.
5 Zie G. Bardy, Menschen werden Christen. Das Drama der Bekehrung in den ersten Jahrhunderten, Freiburg i. Br. 1988, 98, 154f.
6 Noot vertaler: circa 335 tot 395 na Chr.
7 Vita Macrinae 24. Zie ook: A. Hamann, Gebete der ersten Christen, Düsseldorf 1963, nr. 258.
8 Zie J. Ratzinger, Wesen und Auftrag der Theologie, Freiburg 1993, 11f; F. Gerke, Christus in der spätantiken Plastik, Mainz, 31948., 5f.
9 Gerke, Christus in der spätantiken Plastik, 5.
10 Zie: H.I. Marou, Geschichte der Erziehung im klassischen Altertum, München 1977, 195-197.
11 Noot vertaler: Pythagoras (circa 572 tot 500 voor Chr.) leerde de reïncarnatie van de ziel totdat zij onsterfelijk zou worden.
12 F. Gerke, Ideengeschichte der ältesten christlichen Kunst: Zeitschrift für Kirchengeschichte 59 (1940) 1 102, 58
13 Zie: C.M. Kaufmann, Handbuch der altchristlichen Epigraphik, Freiburg I. Br. 1917, 169-180.
14 Zie: Kaufmann, Epigraphik, 174 Anm. 1.
15 Octavius 11,2
16 Kaufmann, Epigraphik, 160.
17 J. Ratzinger, Der Geist der Liturgie, Freiburg i. Br. 62002, 100f.
18 A. Heinz, Paradigmengebet: LthK3 7, 1367
19 Gerke, Christus in der spätantiken Plastik, 8.
20 Ratzinger, Wesen und Auftrag der Theologie, 12.

vrijdag 10 oktober 2014

De hoop op opstanding en de voorstellingen van het hiernamaals in de vroege Kerk (1)

Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz1

Voorstellingen van het Hiernamaals in de heidense oudheid

Een mens wordt geboren – misschien wordt hij oud, misschien niet; misschien gaat hij trouwen, misschien niet; misschien krijgt hij kinderen, misschien niet; misschien wordt hij rijk, krijgt hij aanzien, macht en invloed, misschien niet; misschien zal hij gelukkig worden, misschien niet; telkens: misschien, misschien niet. Maar kunnen we ook zeggen: misschien zal hij sterven, misschien niet? Nee; bij alle onzekerheden, onduidelijkheden in ons leven geldt: alleen de dood is zeker – sola mors certa est.

St. Augustinus van Hippo en zijn moeder
St. Monica (1846, Ary Scheffer
bron: Wikimedia Commons) 
Hoewel deze woorden door de gelovige denker Augustinus geformuleerd zijn,2 kunnen zij toch ook niet door ongelovigen worden tegengesproken. Voordat we nu het christelijke antwoord op het onmiskenbare feit beschouwen, dat – nogmaals met Augustinus gesproken – “de tijd van dit leven niets anders is dan een wedloop naar de dood (cursus in mortem),”3 moet eerst de vraag worden gesteld hoe de voorchristelijke oudheid met deze zekerheid van de dood omging. Precies in deze vergelijking kan het bijzondere van de christelijke voorstelling van het hiernamaals en de opstanding duidelijk worden.
 
Het voortbestaan van de mens na de dood werd in de Grieks-Romeinse oudheid net zo vastbesloten bestreden en sceptisch betwijfelt als filosofisch gepostuleerd, blind geloofd en verwacht.4 Verdeeld waren de religieopvattingen van de filosofen. Materialistische denkers ontkenden een voortbestaan van de ziel. De stoïcijn Epictetus5 riep op tot gelatenheid: “Wat zegt gij, sterven? Nu moet niet op tragische wijze over deze zaak worden gesproken. Zeg zoals het is: Het ogenblik is nu gekomen dat de materie weer in de elementen, waaruit ze samengesteld was, opgelost moet worden.”6
 
De individuele eschatologie komt dus, modern geformuleerd, op een “kosmisch recyclen” neer.7 Een zich neerleggen bij de feitelijkheid van de vergankelijkheid eiste ook Marcus Aurelius,8 de stoïsche filosoof op de keizertroon: “Überhaupt moet men het mensenleven altijd als vergankelijk en nietig beschouwen: gisteren een slijmdruppel, morgen mummie of as. Doorwandel dus deze korte periode van de natuur overeenkomstig en beëindig haar met inwendige vrede, gelijk de olijf, die, rijp geworden, naar beneden valt, de aarde prijst die haar heeft voortgebracht en dankbaar diegene die de boom heeft geplant.”9 Epictetus stelde zijn vriend Menoeceus gerust: “Het gruwelijkste kwaad dus, de dood, gaat ons niets aan; want zolang wij bestaan, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, bestaan wij niet meer.”10
 
Het was dus de eliminatie van de doodsangst, niet van de dood, wat de filosofie hier probeerde na te streven. Anders is het bij de platonisten. In zijn geschrift Phaedo probeert Plato11 de onvergankelijkheid van de ziel ook wetenschappelijk te bewijzen. Echter de moeilijke argumentatie kon bijna niemand overtuigen, die niet al om andere redenen in de onsterfelijkheid van de ziel geloofde.12 Ook ontbrak het niet aan filosofische kritiek op het ontbreken van een strikte bewijsvoering. Aristoteles13 op zijn beurt leerde een voortduren van de denkende geest, maar geen persoonlijk en individueel voorbestaan. De meer folkloristische denkbeelden, waarin van de overledenen als van de zaligen werd gesproken, wees hij uitdrukkelijk af. Voor een hooggeplaatste officier, rusteloos onderzoeker en productieve literaat, zoals Plinius de Oudere,14 was het onvoorstelbaar wanneer schaduwachtige zielen al dat zouden kunnen voortzetten wat zijn leven levenswaard en voldaan gemaakt had. Voorstellingen van het hiernamaals waren in zijn ogen daarom alleen “zoethoudertjes voor kinderen en hersenschimmen van een sterfelijkheid zonder einde.”15
 
Galenus (Pierre Roche Vigneron,
bron Wikimedia Commons)
De verschillende denkers van de filosofische scholen kwamen dus tot totaal tegengesteld resultaten. Datgene wat door de ene zeer gerespecteerde leraar werd verdedigd, werd juist door een andere, niet minder beroemde, grote denker betwist. Deze situatie deed niet weinige het sceptische standpunt innemen: over het hiernamaals en een leven na de dood laat zich niets met zekerheid vaststellen en zeggen. Aldus de Griekse arts Galenus,16 de Latijnse redenaar Quintilianus17 en de Romeinse historicus Tacitus,18 om alleen enkele stemmen te noemen.19 Het besluiteloos zwalken van een heidense intellectueel tussen het natuurlijke verlangen naar een persoonlijk verder leven en de meedogenloze bezwaren van een twijfelend verstand spreekt uit de woorden van Seneca.20 Een brief van zijn vriend Lucilius, een aanhanger van het Epicurisme,21 had hem uit een mooie droom gerukt. Juist wilde hij zich aan de troostrijke gedachte van de eeuwigheid van de ziel wijden, toen hadden hem de kritische vragen van zijn correspondent weer aan het twijfelen gebracht. Toch wilde hij deze verleidelijke droom terugwinnen.22
 
Dit korte overzicht van de literaire getuigen toont dus een breed spectrum van reacties op het door Augustinus geconstateerde feit dat de tijd van dit leven alleen een naar-de-dood-toesnellen is. Eigenzinnigheid, berusting, scepsis, besluiteloosheid, verlangen naar een voortbestaan, het ontkennen van een verder leven en het willen bewijzen van het tegendeel stonden naast elkaar.
 
Bijna niet anders zijn de bevindingen van de archeologische getuigen. Bekend is de materialistisch-hedonistische boodschap van vele grafschriften:23 “Ik was eens niet en ben niet meer. Ik weet er niet vanaf, en het betreft mij niet.”“Ik was niets, ik ben niets. En jij, die leeft, eet, drink, maak grappen, kom.”“Jij, die dit leest, verheug je op je leven; want na de dood zijn er noch grappen noch gelach noch een andere vreugde.”“Wat ik gegeten en gedronken heb, heb ik met mij genomen, wat ik achterlaat, heb ik verloren.”
 

Sarcofaag uit Ostia Antica van C. Junius Euphodus en Metilla Acte met daarop een scene uit de mythe van Admetos en Alkestis. (161-170 na Chr.; bron Wikimedia Commons)

Ondanks het relatief grote aantal zijn zulke grafschriften in de minderheid bij diegene die geen twijfel aan het voorbestaan van de mensen verkondigen. Toch blijven, wat de bestaanswijze in het hiernamaals aangaat, ook deze uitspraken werkelijk vaag en niet bepaald echt optimistisch. Tot de getuigenissen van het geloof in de onsterfelijkheid en de hoop op een hoger wezen behoren ook talrijke picturale voorstellingen op grafurnen, sarcofagen en andere grafmonumenten.24 Mythische gestalten symboliseren overeenkomstige ideeën. Het lot van de goden en helden verzinnebeeld de overgang in een ander leven en de bovenaardse zaligheid of onzaligheid. Zeer graag werd de ontvoering van Proserpina25 en haar terugkeer uit het rijk van de schaduwen naar het rijk van het licht als versiering van sarcofagen gekozen, evenals de dood van Adonis,26 waarop eveneens een opstanding volgt. Het verhaal van Admetos en Alkestis27, van Protesilaus en Laodamia28 spreken de hoop uit van een weerzien na de dood en verwijzen naar het voorbestaan van de echtelijke liefde in het hiernamaals. Naar de vreugde van de zaligheid verwijzen de dansen en de orgiën (bacchanalia) van de volgelingen van Bacchus, het bonte gewoel van de bacchanten, mainaden, satyren, pan-figuren en centauren, wiens overvloed op sarcofagen en urnen volgens Goethe de dood overwint: “De as daar binnen lijkt zich in de stille regionen nog steeds in het leven te verheugen.”29
 
Sarcofaag met scenes van de ontvoering van Proserpina door Pluto (circa 2e eeuw na Chr.; bron Wikimedia Commons)

Deze archeologische getuigen weerspiegelen voornamelijk de opvattingen van de beter bedeelden, dus doorgaans ook de hoger opgeleiden. Ook bij de onderste lagen waren deze mythische voorstellingen van de onderwereld wijd verbreid. Volgens Lucianus30 stelde de grote massa van de eenvoudige mensen zich het hiernamaals precies zo voor, zoals de dichters het afschilderden. Zij beschouwden het hiernamaals als een immens, donker, door Pluto en Proserpina beheerst dodenrijk, met een door Cerberus, de Hellehond, bewaakte diamanten deur, met de Lethe, de rivier van de vergetelheid, en tenslotte de rechters van de doden. De rechters die de goeden in het Elysium zenden, en de slechten daarentegen overleveren aan de Furiën om op iedere mogelijke manier te worden gemarteld, terwijl de overgrote schare van hen die noch goed noch kwaad waren, als schaduwen op de Asphodelusweide ronddwalen, om zich door grafgiften en dodenoffers te laten voeden31.

Niet te vergeten zijn ten slotte de mysteriereligies, die allemaal aan hun aanhangers onsterfelijkheid beloofden.32 “Eeuwig herborene” heten zij, die in de cultus van Cybele33 de doop met stierenbloed hadden ontvangen, net zoals de ingewijden in de cultussen van Isis34 en Mithras.35
 
Zo veelzijdig, zo tegenstrijdig, zo kritisch, zo lichtgelovig, zo afwijzend, zo vol verwachting presenteerde zich de antieke wereld in haar voorstellingen van het hiernamaals.36 Een heidense tijdgenoot van de apostel Paulus, de reeds geciteerde romeinse filosoof Seneca, constateerde in zijn latere geschriften dat het twijfelachtig is of er een ander leven is, of de ziel blijft voortbestaan, of de dood alleen een overgang is of het einde. Daarover zullen wij alleen dan zekerheid verkrijgen, wanneer een gestorvene opnieuw op zou staan.37 Precies dit was het, wat een nieuwe religie aan de de oude wereld, wat het Christendom aan de antieken wilde verkondigen.

 
1 Voordracht gehouden op 11 augustus 2012 op de 16e Schönenberger Sommerakademie over het thema “Eindtijd en laatste dingen – wat staat de mensen in de toekomst te wachten?”
Professor Fiedrowicz is professor kerkgeschiedenis van de oudheid, patristiek en christelijke archeologie aan de theologische faculteit Trier.
2 Zie: Sermo 97,3
3 De civitate Dei 13,10. Soortgelijk bij Basilius von Cäsarea: quod rebus mundanis adhaerendum non sit (Waarschuwing voor de wereldliefde) 2 3 (vertaling: Texte der Kirchenväter IV, München 1954, 392 394).
4 Zie: L. Friedländer, Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms III, Leipzig 101923 (ND 1979), 301-330
5 Noot vertaler: circa 50 tot 130 na Chr.
6 Dissertationes 4, 7, 15.
7 H. J. Klauck, Die religiöse Umwelt des Urchristentums II, Stuttgart 1996, 95.
8 Noot vertaler: 121 tot 180 na Chr.
9 Meditationes 4, 48.
10 Epistula ad Menoeceum 125.
11 Noot vertaler: circa 427 tot 347 voor Chr.
12 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 306.
13 Noot vertaler: 384 tot 322 voor Chr.
14 Noot vertaler: circa 27 tot 79 na Chr.
15 Naturalis historia 7, 188-191
16 Noot vertaler: circa 129 tot 200/216 na Chr.
17 Noot vertaler: circa 35 tot 100 na Chr.
18 Noot vertaler: circa 56 tot 117 na Chr.
19 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
20 Noot vertaler: circa 4 voor Chr. Tot 65 na Chr.
21 Noot vertaler: Filosofische stroming ontstaan bij Epicurus (341 tot 270 voor Chr.). Volgens deze leer gaat het in de filosofie om het persoonlijk geluk, het hoogste goed in het menselijk leven. Centraal hierbij staat het vermijden van pijn en verdriet. Hiertoe behoort ook de bevrijding van de angsten, met name voor de goden en voor de dood. “De dood gaat ons niets aan”, is een uitspraak van Epicurus, om aan te geven dat het leven belangrijk is om te leven.
22 Zie Epistula 102,2; zie ook Friedländer, Sittengeschichte II, 312.
23 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 303; C.M. Kaufmann, Die Jenseitshoffnungen der Griechen und Römer nach den Sepulkralinschriften, Freiburg 1897; M. Obryk, Unsterblichkeitsglaube in den griechischen Versinschriften (Untersuchungen zur antiken Literatur und Geschichte 108), Berlin/New York 2012.
24 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 303f.
25 Noot vertaler: Dochter van Ceres (godin van de landbouw en gewassen) en Jupiter (god van de hemel en het onweer). Werd volgens de legende door Pluto (god van de onderwereld) op Sicilië ontvoerd om haar te trouwen en met haar in de onderwereld te leven. Haar moeder Ceres ging naar haar op zoek, maar vond haar niet. In haar wanhoop stopte zij de groei van de vruchten en groenten en veroorzaakte een hongersnood op Sicilië. Zij weigerde terug te keren naar de berg Olympus en begon over de aarde te zwerven, bij iedere stap een woestijn veroorzakend. Ongerust stuurde Jupiter Mercurius naar Pluto om hem te bevelen Proserpina los te laten. Pluto gehoorzaamde, maar voordat hij haar liet gaan dwong hij haar drie granaatappelzaden te eten, want zij die het voedsel van de dood hebben gegeten, kunnen niet terugkeren naar de wereld van de levenden. Dit betekent dat zij gedurende drie maanden van ieder jaar bij hem moest leven, en de rest van het jaar bij haar moeder kon blijven. Dit verhaal illustreert zonder twijfel het veranderen van de seizoenen: wanneer Ceres haar dochter verwelkomt in het voorjaar, bloeit de aarde, en wanneer Proserpina weer moet terugkeren naar haar man wordt het winter.
26 Noot vertaler: Adonis stierf tijdens de jacht toen hij door een wild zwijn werd aangevallen en vertrapt. Zijn geliefde, Aphrodite, door verdriet overmeesterd, smeekt Zeus Adonis los te maken uit de omhelzing van de dood, of haar toe te staan zijn lot in de onderwereld te delen. Zeus besloot daarop Adonis uit de onderwereld terug te roepen. Maar Hades, die in de onderwereld het zeggenschap over Adonis had, weigerde hem te laten gaan. Uiteindelijk werd tussen Zeus en Hades een regeling getroffen. Adonis mocht de ene helft van het jaar op aarde doorbrengen, maar moest voor de andere helft terugkeren naar het Elysium (verblijfplaats van de gelukzaligen in de onderwereld). Aan het begin van de lente verliet Adonis de onderwereld om zich bij Aphrodite te voegen. Overal waar hij zijn voetstappen zette, ontloken de bloemen en floten de vogels. Iedere herfst moest hij weer terugkeren naar de onderwereld, en huilde de natuur om zijn vertrek.
27 Noot vertaler: Admetos was koning van Pherai in Thessalië, deelnemer aan de Calydonische jacht, de tocht der Argonauten en gunsteling van Apollo. Alkestis was een dochter van Pelias, koning van Iolkos. Pelias had verordineerd dat diegene die een wagen kon berijden, die met een leeuw en een everzwijn bespannen was, zijn dochter Alkestis mocht trouwen. Met de hulp van Apollo gelukte het Admetos om deze taak te volbrengen. Toen het levenseinde van Admetos naderde en een dodelijke ziekte hem sloeg, wist Apollo de schrikgodinnen, de Moiren, ertoe over te halen de levensdraad van zijn vriend, als die afgesponnen was, te verlengen. Voorwaarde was echter wel dat iemand van diens naaste bloedverwanten vrijwillig voor hem zou sterven. In eerste instantie wilde niemand aan deze eis voldoen. Zijn echtgenoot Alkestis besloot uiteindelijk zich voor haar gemaal op te offeren, en ging naar het schimmenrijk; de ziekte genas terstond. Admetos echter, toen hij van de dood van zijn gemalin vernam, wilde in zijn wanhoop niet langer meer leven. Herakles, die toevallig op bezoek kwam, wilde zijn vriend helpen. Hij betrad het graf van Alkenstis en ontrukte in een worstelstrijd met Thanatos Alkenstis aan Hades en gaf haar terug aan Admetos.
28 Noot vertaler: Protesilaus was een held in de Iliad en leider van de Philaceanen. Laodamia was zijn vrouw. Nadat Protesialus was gedood in de Trojaanse Oorlog, werd hem, omdat hij nog maar net was getrouwd, toegestaan voor drie uur terug te keren naar zijn vrouw, waarna hij naar de onderwereld zou gaan. Hierna pleegde Laodamia zelfmoord door zich neer te steken, omdat zij niet zonder hem kon leven.
29 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 314.
30 Noot vertaler: circa 120 tot 180 na Chr.
31 Zie De luctu 2 10; Zie ook Friedländer, Sittengeschichte III, 316, 318.
32 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 312.
33 Noot vertaler: Cybele was van oorsprong een Frygische godin. Zij was de Magna Mater (Moedergodin of Grote Moeder), en werd vereerd als vruchtbaarheidsgodin. In het voorjaar werd Cybele vereerd met een driedaags festival rond de thema's tristia (dood/rouw) en hilaria (wedergeboorte/vreugde). Bij deze feesten gingen ontmande 'priesteressen' de uitgelaten festiviteiten voor in ceremonies met veel drank, drugs en wilde muziek, waarbij zij, en veel van de fanatieke volgelingen, zich met messen sneden.
34 Noot vertaler: Isis is een van de belangrijkste godinnen van de Egyptische mythologie. Zij was een Moedergodin en symbool van de vruchtbaarheid. Isis verleende onsterfelijkheid aan hen die in haar mysteriecultus werden ingewijd. Haar eredienst ging met veel prachtige rituelen en muziek gepaard. De Isiscultus was veel rustiger dan de cultus van Cybele.
35 Noot vertaler: Het mithraïsme was een officiële godsdienst in het Romeinse Rijk. Aanhangers vereerden de god Mithras (mogelijk gebaseerd op de Oud-Perzische god Mithra). Het was een geheimzinnige, geritualiseerde cultus, waarvan alleen mannen lid mochten worden. Na een initiatierite werden ze ingewijd in de geheimen van het geloof.
36 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
37 Zie Friedländer: Historische Zeitschrift 85 (1900) 247-249

dinsdag 3 december 2013

Vaticanum II - Grondhouding (1)

Wat mij het meest opvalt bij het lezen van wat er zoal over het Tweede Vaticaans Concilie wordt geschreven - naast dat de verschillende kanten van het spectrum zo af en toe de neiging hebben elkaar op meer of minder subtiele wijze voor rotte vis uit te maken - zijn de naar onze democratische maatstaven opvallende stemverhoudingen waarmee de documenten van het concilie uiteindelijk, vaak na een lang een soms ook moeizaam vormingsproces, worden goedgekeurd. Uitslagen zoals bijvoorbeeld 2147 voor en 4 tegen (Sacrosanctum Concilium), of in het slechtste geval 1980 voor en 164 tegen (Inter mirifica). Ik denk dat onze minister president bij dergelijke  stemverhoudingen van zijn stoel zal vallen, evenals de minister van financiën die zo een groot 'parlement' moet betalen. Nu zou je kunnen zeggen dat het allemaal vooropgezet spel is, en de bisschoppen alleen als ja-knikkers fungeerden, maar dat is als je het verloop van het concilie beschouwd zeker niet het geval.
 
Karl Rahner zegt, in een op 12 december 1965 te München, ter gelegenheid van het afsluiten van het conclie, gehouden lezing het volgende over dit fenomeen: " Das eigentlich geistesgeschichtlich Erstaunliche und Wunderbare an diesem Konzil in Freiheit aber besteht darin, daß es ihm gelang, in dieser Freiheit zu einer gemeinsamen Aussage und einem gemeinsamen Entschluß zu kommen. [...] Natürlich ist - da und dort - solche Einheit in Freiheit mühsam errungen und gewonnen auch durch Offenlassen von Fragen oder mit etwas, das auf den ersten Blick - wie ein slechter Kompromiß aussehen mag. Aber es ist eben doch wahre Einheit in echter Freiheit verwirklicht worden."  [Karl Rahner, Das Konzil - ein neuer Beginn, Herder, Freiburg im Breisgau 2012, blz. 27-28]
 
Blijkbaar was het de wens van het concilie als geheel om als geheel te onderwijzen, te besturen en te heiligen. Dit vormt volgens mij een belangrijke hermeneutische sleutel - een hermeneutische uitdaging. Tevens noopt dit mij - meer dan tweeduizend bisschoppen die gezamelijk met de paus de drie munera uitoefenen - tot een grondhouding bij iedere benadering van het concilie, de grondhouding van de leerling gezeten aan de voeten van zijn leraar, luisterend naar dat wat, in dit geval de concilievaders als geheel, leren. Natuurlijk mag een leerling kritische vragen stellen - de rondvliegende vis van hierboven geeft daar genoeg aanleiding toe -, maar altijd vanuit de juiste grondhouding, gezeten aan de voeten van zijn leraar.

dinsdag 2 juli 2013

Een gedachte bij het lezen van "Vom Geist der Liturgie"

"Ein Gebet aber, das für den Alltag und für die Gesamtheit bestimmt ist, muss massvoll bleiben. Setzt es stark angespannte, unausgeglichene Gefühle voraus, so schliesst es eine doppelte Gefahr in sich. Entweder es wird vom Betenden ernst genommen: dann muss es sich zu Empfindungen zwingen, die er überhaubt nicht, oder jetzt nicht hat. Das kann sein geistliches Fühlen unnatürlich, unwahr machen. Oder aber die Natur hilft sich, nimmt die Sätze in einem kühleren Sinn, als sie dastehen, und dann ist das Wort entwertet." [Romano Guardini, Vom Geist der Liturgie, Grünewald/Schöningh, 21e druk, blz. 23]

Het bovenstaande overwegende vraag ik mij af in welke mate opwekkingsliederen en dergelijke geschikt zijn voor de liturgie.

dinsdag 16 april 2013

De heiligheid van de liturgie naar het getuigenis van de kerkvaders

Mgr. Athanasius Schneider ORC (Astana, Kazachstan)
Verkorte versie van een voordracht

Aanbidding in Geest en Waarheid

Vanaf de apostolische tijd tot aan vandaag de dag is onze de Moeder de Heilige Kerk met grote zorg erop bedacht aan God een dusdanige cultische verering te doen toekomen die Zijn grote Heiligheid waardig is. Daarom bidt de Kerk tot God de Vader door Jezus Christus in de Heilige Geest, zoals men in de woorden van Jezus tot de Samaritaanse vrouw kan zien: “God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten in Geest en Waarheid aanbidden”. Alleen in de Heilige Geest kan men Jezus waarlijk als de Heer, dat is als God, aanbidden. Daarom zegt de heilige Paulus: “Niemand kan zeggen 'Jezus is de Heer', dan alleen door de Heilige Geest”. De eerste bede in het Gebed des Heren luidt: “Uw Naam worde geheiligd”. Dus, wanneer iemand God “in Geest en waarheid” wil aanbidden, moet hij zich ervan bewust zijn dat God de Allerheiligste is en dat de biddende daarom ook in zijn uitwendige houding eerbiedig moet zijn.

In zijn hogepriesterlijk gebed spreekt Jezus tot zijn Vader met de woorden “Heilige Vader”. En Hij bidt tot de Vader “verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke”. Onze Heer Jezus Christus is de ware aanbidder van de Vader. Zijn woorden en Zijn voorbeeld zijn de eigenlijke basis voor het juiste begrip van de hervorming van de liturgie. De Kerk van de Apostelen en de Vaders van de eerste eeuwen heeft de ware geest van de liturgie, zoals zij door onze Goddelijke Meester Jezus Christus verwerkelijkt werd, getrouw ontvangen en in de daad omgezet. De Kerk moet haar liturgische praxis altijd aan de geest en aan de norm van de Heilige Kerkvaders meten, in het bijzonder in perioden van liturgische crisis. Niemand kan in aller ernst ontkennen dat de Kerk in onze tijd een diepe crisis van de liturgie doormaakt, die in het bijzonder het geheim van de heilige Eucharistie treft.

Lees verder (pdf)

zaterdag 12 maart 2011

Gueranger: Het Mysterie van de Vastentijd

We kunnen er zeker van zijn dat een seizoen zo heilig als de Veertigdagentijd rijk is aan mysteries. De Kerk heeft het, ter voorbereiding van de grootste van al haar Feesten, tot een tijd van inkeer en boetedoening gemaakt. Zij heeft er daarom alles in gelegd dat het geloof van haar kinderen zou kunnen aanwakkeren, om hen te bemoedigen tot de zware taak van de boetedoening voor hun zonden. Tijdens Septuagesima hadden we het aantal zeventig. Dit deed ons denken aan die zeventig jaren van ballingschap in Babylon waarna Gods uitverkoren volk, gezuiverd van afgoderij, kon terugkeren naar Jeruzalem en het Pascha vieren. Het is nu het nummer veertig dat de Kerk ons voorhoudt: een nummer dat, zoals de Heilige Hiëronymus opmerkt, staat voor straf en kwelling [In Ezechiël, hoofdstuk xxix] Laten we niet vergeten de veertig dagen en veertig nachten van de zondvloed (Gen. VII. 12). Gezonden door God in Zijn toorn toen hij berouw had dat hij mensen had gemaakt. Hij vernietigde het hele menselijke ras met uitzondering van één familie. Bedenken wij hoe het Hebreeuwse volk, als straf voor hun ondankbaarheid, veertig jaar in de woestijn zwierf voordat ze werden toegelaten tot het Beloofde Land. Laten we luisteren naar onze God die de profeet Ezechiël beveelt om veertig dagen op zijn rechterzij te liggen, als een beeld van de belegering die de vernietiging over Jeruzalem zou gaan brengen. [ Ezech. iv. 6]. Er zijn twee figuren in het Oude Testament die in hun eigen personen, de twee manifestaties van God uitbeelden: Mozes, die de wet typeert; en Elias, die het beeld is van de Profeten. Beide zijn toegestaan tot God te naderen - de eerste op de Sinaï [Exod. xxiv. 18], de tweede op Horeb [3 Koningen, xix. 8] - maar eerste hebben beiden zich voor moeten bereiden op de grote gunst door een verzoenende vasten van veertig dagen. Met deze mysterieuze feiten voor ons, kunnen begrijpen we waarom de Zoon van God, die mens geworden voor onze redding en die zichzelf wilde onderwerpen aan de pijn van het vasten, koos voor het aantal van veertig dagen. De Veertigdagentijd nadert ons met alles wat de geest kan imponeren: met haar plechtige karakter en met haar kracht om vrede met God te sluiten en onze zielen de zuiveren. Laat ons daarom verder kijken dan de kleine wereld die ons omringt en zien hoe het hele Christelijke universum is. Juist in deze tijd door het opofferen van deze veertig dagen van boete als een offer van verzoening aan de gekwetste Majesteit van God. En laat ons hopen dat, zoals bij Nineve, hij genadig accepteert het zoenoffer van dit jaar en ons onze zonden vergeeft.
[Vertaald uit het Engels, bron: New Liturgical Movement]

zondag 5 december 2010

“Anglicanorum Coetibus” in uitvoering

Zo dat was me een week wel. Eerst drie drukke dagen op het werk, een overladen ledenvergadering van de RKJ (we zijn echt modern katholiek, een vergadercultuur van hier tot Tokio :p) en vervolgens een lekker lang weekend, de donderdag en vrijdag vrij. Niet echt om te luieren, maar wel om te genieten. De “13. Kölner Liturgische Tagung” in Herzogenrath met als thema “Priester und Meßopfer” stond op het programma: 100% genieten.

Eén van de sprekers waarvoor ik in het bijzonder naar deze conferentie ben gegaan is de Rt. Rev. John C. Broadhurst Sth AKC DD, de Anglicaanse bisschop van Fulham. Deze bisschop is sinds 14 jaar bisschop van Fulham, een assistent-bisschop (soort hulpbisschop) van de aartsbisschop van London. Hij heeft samen met twee andere bisschoppen de zorg voor de “Traditionalistische” Anglicanen binnen de Church of England. Dit omvat zo een 60 parochies en 100 priesters. Deze gemeenschap staat nu op het punt om als gemeenschap tot de Katholieke Kerk toe te treden.

De lezing was interessant en humorvol. De vertaling werd en passant fantastisch verzorgd door een priester met een enorme bos wit haar (wiens naam ik vergeten ben... ). Hij wist hetgeen gezegd werd – en dat waren soms behoorlijk lange stukken betoog – telkens goed in het Duits samen te vatten, waarbij hij af en toe de neiging had zelf iets toe te voegen. Hetgeen tot opmerkingen leidde in de trant van “You are going ahead of me, I didn't mention women-priests, neither did I mention homosexuality” of “I didn't mention Westwood”. We kregen dus niet één maar twee lezingen voor de prijs van één! Hieronder volgt op basis van mijn aantekeningen aan samenvatting van de lezing.

De bisschop begon met zichzelf voor te stellen, hetgeen ik hierboven reeds heb samengevat. Hierop is nog aan te vullen dat hij getrouwd is met Judi, vader van vier kinderen en opa (aantal kleinkinderen weet ik niet meer). Vervolgens gaat het verder met het omschrijven van het Anglicanisme. De anglicanen zijn altijd een beetje schizofreen geweest: zowel katholiek als hervormd – waarbij op het ene moment het katholieke deel de overhand had en op het andere moment het hervormde. Het katholieke deel is eigenlijk vanaf en mede onder invloed van de Oxford beweging, waarbinnen kardinaal Newman een belangrijk figuur was, in opkomst geweest. Tot ongeveer 20 jaar geleden was er een sterke katholieke tendens binnen de Anglicaanse Kerk. Deze tendens heeft momenteel plaats gemaakt voor een sterk liberale stroming, waardoor de anglo-katholieke stroming steeds meer onder druk is komen te staan. Dit is de reden dat steeds meer behoudende anglicanen zich steeds minder thuis voelen in de Church of England.

Bisschop Broadhurst benadrukt echter dat deze negatieve ervaringen binnen de Church of England, dit geïrriteerd zijn door de gang van zaken, niet de reden mag zijn om katholiek te worden. Je kunt alleen katholiek worden wanneer je ook werkelijk geloofd: “you can only be reconsiled with the Holy Father because you believed”. Dit geloof is niet iets dat van vandaag op morgen ontstaat, maar iets wat al een langere geschiedenis kent. De laatste 40 jaar zijn er al gesprekken met Rome bezig en is dit geloof als het ware al gegroeid. Dit is ook te zien in de beweging binnen de behoudende tak van de Anglicanen. Daar waar 30 jaar geleden hoofdzakelijk een conservatieve variant van het Book of Common Prayers werd gebruikt, wordt nu doorgaans het Romeins Missaal en het Romeins Brevier gebruikt.

Het dilemma waar deze groep Anglicanen mee worstelden, was dat tot voor kort men wel als individu katholiek kon worden maar niet als groep. Echter het ging hier om complete gemeenschappen ging die in zijn geheel, als gelovende en vierende entiteit, wilden overgaan. De vraag die de anglicanen aan Rome stelden was: “hoe kunnen wij katholiek worden”. In gesprekken, reeds in de tachtiger jaren, werd dit dilemma aan kardinaal Ratzinger – de huidige paus – voorgelegd, die er toen der tijd al veel begrip voor toonde. Met de apostolische constitutie “Anglicanorum Coetibus” heeft Paus Benedictus de mogelijkheid aan de anglicanen die dat wensen geboden om als gemeenschap toe te treden tot de Katholieke Kerk.

De “traditionalistische” anglicanen zijn in feite in bijna alles al katholiek. Op dit moment zijn zaken die nog aandacht vragen met name het kerkrecht. Dit omdat het kerkrecht van de Church of England in feite nog pre-reformatorisch is. Het Katholieke Kerkrecht heeft in de afgelopen eeuw echter een enorme ontwikkeling ondergaan, dat zijn weerslag vindt in het kerkelijk wetboek (1918 en later 1984). Een ander aandachtspunt, vooral bij de leken, is het goed uitleggen wat de Onfeilbaarheid van de Kerk is. Hierover bestaan nog veel misverstanden.

Een van de punten van aandacht was de time-table. De anglicanen hadden het liefst een korte, de katholieke bisschoppen een lange. De Paus heeft de moedige stap genomen door voor de korte te kiezen. Als eerste gaan de Anglicaanse gemeenschappen in Engeland over. De vijf bisschoppen (drie actieve en twee gepensioneerde) leggen eind december hun ambt in de Anglicaanse Kerk neer, op 1 of 2 januari worden ze in de Katholieke Kerk opgenomen om in februari tot priester gewijd te worden. Ze zullen niet tot bisschop worden gewijd omdat ze getrouwd zijn, en de katholieke kerk vanwege de oude overlevering aan de celibataire bisschop wil vasthouden. De gelovigen zullen met Aswoensdag de Anglicaanse Kerk verlaten en worden in de Goede Week in de Katholieke Kerk opgenomen. Waarschijnlijk zullen de priesters met Pinksteren tot Priester worden gewijd. Er is voor gekozen de priesters niet los van hun gemeenschap om te scholen, maar dat te doen door cursussen terwijl zij midden in hun gemeenschap blijven staan. De anglicanen in Australië, Amerika en Canada zullen kort daarop volgen. Dit betekent heel veel werk voor Rome. Vooral omdat voor iedereen de geloofsbrieven moeten worden gecontroleerd, en niet alleen van de gemeenschappen in Engeland, maar ook die van de rest van wereld. Met name voor de priesters is dit van belang; om ongelukken achteraf te voorkomen.

Daar waar het om de andere grote groep anglicanen gaat, de TAC (Traditional Anglican Communion), die in feite het eerst officieel (2007) om hereniging verzocht heeft, is het verhaal iets gecompliceerder. Deze heeft zich ongeveer veertig jaar geleden afgescheiden van de Church of England. Met name de opleiding van de jongere priesters, zeker in de meer afgelegen streken, is hierdoor niet zoals gewenst. Een kort tijdspad zoals bij de Anglicanen die nog tot de Church of England behoren is daarom lastiger.

Dit is een dappere stap, zeker omdat er voor de gemeenschappen nog veel onzekerheden zijn. Zo is vaak nog onbekend of ze de kerkgebouwen kunnen blijven gebruiken. Hetgeen, omdat er een sterk gevoel voor “Sanctity of Place” als heel belangrijk wordt ondervonden. Op de ene locatie zal de locale Anglicaanse Bisschop coöperatief zijn, en de kerk beschikbaar blijven stellen, op andere plaatsen maken ze er nog liever een moskee van. Daarnaast zullen de bisschoppen en priesters hun salaris verliezen, hetgeen grote financiële onzekerheden met zich mee brengt. Nu zal je kunnen zeggen, wat doen jullie moeilijk, dat moet je er maar voor over hebben. Maar het gaat hier veelal om getrouwde mannen met een gezin. Zo een beslissing maken is makkelijker wanneer je alleen bent, dan wanneer je een gezin hebt die je moet onderhouden.

Laten wij deze hele operatie met dankbaar gebed ondersteunen!

zondag 28 november 2010

Historia domus meae

Het heeft lang geduurd, maar eindelijk is het zover. Onlangs ben ik in mijn huisje – nou ja appartement is denk ik een beter woord, maar huisje bekt nu eenmaal beter – getrokken. Dat had nog al wat voeten in de aarde. Want toen ik de sleutel kreeg had ik grootse plannen en geen klus‑ervaring. De grootse plannen in combinatie met weinig klus‑ervaring had als gevolg dat de planning zeker in het begin erg optimistisch was, en dat hier en daar het één en ander niet helemaal ging zoals bedoeld. Hieronder tot vermaak ende lering – ik vermoed meer tot vermaak dan lering – een opsomming (in willekeurige volgorde) van wijze lessen die ik gedurende heel de operatie heb geleerd.
  • Zo is het niet verstandig een pas geverfd plafond af te plakken met schilderstape. Dat werkt niet, dan komt bij het verwijderen niet alleen de tape los, maar lokaal ook een paar lagen verf... Albastine is mijn vriend!

  • Hoestbuien tijdens het schilderen van het plafond geeft grappige bijeffecten... a.k.a. Marieke onder de witte verf.

  • Tape op ramen werkt goed, maar moet je wel direct na het schilderen verwijderen...

  • Tape voor delicate ondergrond klinkt goed... alleen moet het wel op je ondergrond blijven kleven anders klinkt het alleen maar goed maar is het in feite waardeloos...

  • Wanneer je je ramen niet afplakt, dan betekent dat heel veel lak op je ramen en een hoop krabwerk!

  • Plakplintjes moet voorzichtig en met beleid verwijderen... anders beschadig je je laminaat

  • Lakwerk kost veel tijd... heel veel tijd... vooral groen is een lastige kleur die niet in één keer dekt.

  • Plakplintjes plakken lijkt snel gedaan, maar wanneer je heel veel kleine hoekjes hebt dan wordt het een heidens karwei.

  • Je moet niet te veel Sint Mark gebruiken om je behang te ontvetten alvorens het te verven... dat levert alleen maar problemen op...

  • Wanneer je iets los schroeft dan bestaat altijd het risico dat er iets achter verborgen zit... zoals een maanlandschap met oude schroeven en gaten waar schroeven gezeten hebben... Albastine is nog steeds mijn vriend!

  • Het is belangrijk eerst al het lakwerk te doen en dan met de latex verder te gaan. Latex is relatief makkelijk van lakwerk te verwijderen, lak niet van latex.

  • Probeer wanneer je de plintjes lakt zo min mogelijk op de muur te kliederen. Je moet dit nadien allemaal overschilderen, en zeker donkere lak (lees donkerblauw) wil niet in één keer dekken.

  • Lijmresten van oude plakplintjes zijn een ramp om te verwijderen... vooral wanneer je het potje met verwijderspul omstoot en je naar het balkon moet vluchten omdat het een en ander wel heel vluchtig is...

  • Achter een boekenkast kan ook nog een verrassing zitten, zoals een slecht weggewerkte oude deur. Deze is weg te werken door er een plaat tegenaan te zetten.

  • Wanneer je je tijdens het verwijderen afvraagt waarom op bepaalde plaatsen de plakplintjes zo lomp zitten, zoals een dubbele rij of niet in verstek, dan kan de reden zijn dat het laminaat daar vrij lomp is verzaagd. Hetgeen wanneer je weer nieuwe plakplintjes gaat plakken een aantal uitdagende puzzels oplevert...

  • Let bij het aanschaffen van je meubels op de afmetingen. Ze moeten wel het huis in passen. Een massief eikenhouten tafel (die dus niet uit elkaar kan) is mooi, maar het had maar een millimeter gescheeld of hij had niet in de lift gepast!

  • Nauwkeurig werken is natuurlijk mooi maar kost ook heel veel tijd. Bedenk goed dat jij waarschijnlijk de enige bent die kleine oneffenheden ziet. Ze gaan op in het geheel en verdwijnen daar als het ware in... niemand ziet ze (behalve jij natuurlijk... maar dat is een goede oefening in nederigheid)!

  • Op een gegeven moment ga je tegen je gereedschap praten... pas dan op, misschien is het verstandig even pauze te nemen!

  • Een vlakschuurmachine is erg handig! Net zoals een paar schragen overigens.

  • Het is verstandig het etiket op de doos bij Ikea dubbel te checken...

  • Eigen initiatief bij het in elkaar zetten van Ikea meubelen is geen goed idee...

  • En ja, achteraf had het allemaal veel sneller gekund...

  • En de belangrijkste les: met vrienden klussen is veel leuker dan alleen klussen. En ook nog handiger, zeker wanneer je geen klus-ervaring hebt: ze behoeden je voor meer blunders (anders was de lijst hierboven wel tien keer zo lang geweest). Iedereen bedankt voor de hulp. Anders had ik er nu nog niet in gezeten!

dinsdag 8 juni 2010

Parijs Chartres: enkele gedachten

Met Pinksteren liep ik dit jaar weer de voetbedevaart van Parijs naar Chartres. Deze bedevaart loop ik sinds mijn eindexamen middelbare school ieder jaar (behalve in 2000, toen er een tentamen in de weg zat; een tentamen dat ik toen overigens niet gehaald had). Dit jaar was het de twaalfde keer. Het is voor mij een jaarlijks terugkerend punt van bezinning; een bedevaart waar ik weer oplaat en kracht om gelovend door te gaan uit put.
Ik kan mij nog goed het gevoel herinneren toen ik de eerste keer – 's morgens vroeg, de zaterdag voor Pinksteren – op het plein voor de Notre Dame in Parijs stond. Al die mensen, voornamelijk jongeren, die op dat plein stonden, wachtend om de Notre Dame te mogen betreden; allemaal ook Katholiek, ik kreeg er kippenvel van. Dat jaar was een zwaar jaar, met veel regen en modder – in vergelijk daarmee was dit jaar een zomerse zondagswandeling. Maar nog steeds is het geen gemakkelijke opgave honderd kilometer in drie dagen te lopen; de eerste dag 40, de tweede 35 en de derde een kleine 25 kilometer. Een fysieke uitdaging; die niet wordt ondernomen om de uitdaging zelf; maar als vrijwillig offertje. Een bedevaart waar je jezelf tegenkomt, waar je met je neus erop wordt gedrukt dat je beperkingen hebt; dat je het niet alleen kunt. Je hebt anderen nodig, de mede bedevaartgangers die je op gang helpen met een vriendelijk woord, een slok water, een lied. Maar bovendien heb je God nodig... zonder Hem kun je niets.
De pelgrimstocht vond dit jaar voor de 28e keer plaats. Zij wordt georganiseerd door de vereniging Notre Dame de Chrétienté. Door de jaren is zij uitgegroeid tot het evenement van de Rome-getrouwe traditionele beweging in Frankrijk. Met 10.000 deelnemers toont zij aan, dat op zijn minst in Frankrijk, zij die zich aangetrokken voelen tot de Buitengewone Vorm van de Romeinse Ritus, geen uitstervende marginale randgroep is. De meer dan 120 priesters en 130 seminaristen die op Pinstermaandag de kathedraal van Chartres binnentrokken, bewijzen de vruchtbaarheid van deze beweging (ter vergelijk, het aartsbisdom Parijs heeft 70 seminaristen, alle diocesane seminaries van Frankrijk tezamen circa 770). Het is echter goed te beseffen dat deze groep – die toch een vitaal deel van de Franse kerk blijkt te zijn – veelal tot een bestaan in de marges van deze Franse kerk is veroordeeld. Dit mede vanwege hun liturgische gevoeligheden... gevoeligheden die zij in feite delen met onze voorouders. Het is misschien wel cru gezegd, maar een deel van de tradies – en ik zeg met nadruk een deel want bijvoorbeeld zelf zie ik dit iets genuanceerder – zal de standaard H. Mis zoals deze in de doorsnee parochie wordt opgedragen, vanwege deze liturgische gevoeligheden, als heiligschennend ervaren. Toen dit tot mij door drong werd ik heel verdrietig en vroeg mij af waar we beland zijn – want hun gevoeligheden zijn ook die van onze voorouders...