zaterdag 24 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (4)

Francis Kardinaal George

De liturgische deelname vanuit een cultureel-antropologisch gezichtpunt


A. Wie is het subject van de liturgie?

De cultureel antropoloog onderzoekt niet alleen de individuele persoon die deelneemt aan de liturgie, maar ook de gemeenschap die hieraan deelneemt, dat is, de rituele samenkomst.

Doorgaans is in de liturgie de vierende gemeenschap een heterogene verzameling van mensen: oude en jonge, rijken en armen, “mannen en vrouwen, slaven en vrijen, joden en heidenen” (zoals Sint Paulus zou zeggen), vanuit iedere laag van de maatschappij tezamen gekomen, niet vanwege een bepaald gemeenschappelijk menselijk element, maar omdat God, die iedere menselijke categorie transcendeert, hen tezamen roept. Wanneer zo een ongewone combinatie van mensen als een geheel tezamen handelend, moet er wel iets buitengewoons plaats vinden. Vanuit het theologisch gezichtpunt, vindt er de synergie tussen de Heilige Geest en de Kerk plaats, waarover we het eerder hadden. Vanuit een antropologisch en sociologisch gezichtspunt wordt een specifiek soort van ritueel gedrag waargenomen.

B. Hoe neemt subject deel aan de liturgie?

De rituele gemeenschap neemt deel aan de liturgie volgens een complexe verzameling van regels en rollen. De activiteit is ceremonieel, formeel, zich repeterend. Wat deze zondag plaatsvindt is hetzelfde als op de vorige zondag, want authentieke rituele functies vinden plaats volgens gedisciplineerde patronen van gebruik en continuïteit. Dit soort deelname ontwijkt spontaniteit en improvisatie ten gunst van het voorspelbare en het vertrouwde. Tot de uitdrukkingsmiddelen behoren weliswaar woorden, maar zij steunt ook sterk op symbolen en symbolische handelingen. De diepzinnige symbolen kennen vaak veel betekenisfacetten, zij zijn in die zin ondoorzichtig, zij zijn niet ontvankelijk voor een oppervlakkig en eenvoudig begrijpen. Symbolen hebben steeds al iets objectiefs in zichzelf vervat, objectief op een manier die het subjectieve insluit. De eigenschappen van schoonheid en heiligheid worden doorgegeven door uiterlijke tekenen die het product van de hoogste culturele verworvenheid zijn. Het zich onderdompelen in de rituele handelingen doet de deelnemers boven zichzelf uitstijgen en vormt hen om. Aan de andere kant, kunnen veel en snel groeiende veranderingen in rituele vormen vervreemding en normloosheid veroorzaken; een ervaring waarvan veel gelovigen in de postconciliaire jaren ons kunnen vertellen.

In de recente decennia is de rituele activiteit het onderwerp van studie binnen de relatief nieuwe discipline van de sociale antropologie geworden. Deze discipline begon een tiental jaren geleden, pas na de afkondiging van Sacrosanctum Concilium, op te komen. Daarom waren de waardevolle inzichten van sociale antropologie eenvoudig niet beschikbaar ten tijde van het opstellen van de conciliaire teksten en het formuleren van de liturgische hervormingen, hoewel er wel een zwakke verwijzing naar te vinden is in de stelling dat liturgische verandering de algemene wetten van de structuur en de mens van de liturgie moet volgen (SC 23).

Aidan Nichols merkt op dat “het opheffen van de postconciliaire Consilium ad exsequendam Constitutionem de Sacra Liturgia in 1965 door absorptie in de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, min of meer samenvalt met een werkelijk keerpunt in de antropologie van de religie. Een moment immers waarop nieuwe stromingen in de antropologie van de religie de betekenis, en niet de uitleg, van zowel het niet-rationele als het rationele, en de herscheppende kracht van het ritueel begon te benadrukken: dit alles leidde tot een nieuw respect voor de formele, ceremoniële ordening van de ritus”.1

Vanuit het oogpunt van de sociale antropologie is het niet vanzelfsprekend dat eenvoud in rituele vorm effectiever is dan complexiteit. Het is niet duidelijk dat een teken dat direct te begrijpen is effectiever is dan een veelgelaagd symbool dat zijn betekening alleen met het verstrijken van de tijd prijsgeeft. Samengevat, het simplificeren van rituele actie zal niet noodzakelijkerwijs een groter begrip en actievere deelname, zoals dat door het Concilie werd verlangd, tot gevolg hebben.2

Nadere studie op het gebied van de sociale antropologie zou dus inzichten kunnen geven aangaande de vele open vragen met betrekking tot de liturgische deelname.


Conclusie


We moeten hopen dat de veertig jaar ervaring sinds de afkondiging van Sacrosanctum Concilium ons zal leiden van een naïeve onschuld naar een wijsheid gevormd door pastorale schranderheid. Het verschil tussen de twee, natuurlijk, is de kennis van goed en kwaad. Ervaring leert ons dat op dit gebied, dat zo noodzakelijk is voor het leven van de Kerk, een interdisciplinaire benadering veel vruchten voort kan brengen. Terwijl veel werk is verzet op het gebied van de liturgische theologie, is er niet genoeg gedaan op het gebied van de filosofie, epistemologie en culturele antropologie. Naast een verstandig pastoraal handelen in liturgische zaken, is er ook een hernieuwde theoretische studie nodig, serieus en diepgaand, van de open vragen die ik hier heb geprobeerd te schetsen. Dit moet deel uitmaken van een kritisch herlezen van de constituties en andere documenten van Vaticanum II in het licht van deze ontwikkelingen en inzichten en in het licht van de ervaring van de afgelopen veertig jaar.3




1. Nichols, Looking at the Liturgy, 57.
2. Hiervan wordt een nader en goed gedocumenteerd bewijs geleverd door Tracey Rowland (Culture and the Thomist Tradition, pp. 27-29, 168, n. 69 op p. 175) wanneer zij het dilemma dat is gecreëerd toen in het kielzog van Vaticanum II, en vanwege sommige aannames van de architecten van Sacrosanctum Concilium, de liturgische vormen werden gedomineerd door de postmoderne massacultuur.
3. Bron : Adoremus (Online Editie) - Vol. X, Nr. 1: Maart 2004 (www.adoremus.org)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten