zaterdag 10 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (2)

Francis Kardinaal George

De liturgische deelname vanuit theologisch gezichtspunt

 
A. Wie is het subject van de liturgie?
 
Sacrosanctum Concilium nr. 7 bouwt voort op Mediator Dei [Paus Pius XII’s encycliek over de liturgie van 1947], wanneer zij de liturgie definieert als de uitoefening van het priesterlijke ambt van Jezus Christus. Daarom neemt de hele Christus, Hoofd en leden, deel aan de liturgie. De tekst gaat verder en zegt dat de aardse Liturgie een deelname is in de hemelse (SC 8); deze verklaring vergroot de groep deelnemers aan de liturgie door er ook de hemelse heerschare van engelen en alle heiligen aan toe te voegen. Omdat het eerste deel van Sacrosanctum Concilium (de natuur van de liturgie en haar betekenis in het leven van de Kerk) opzettelijk kort is gehouden, worden deze belangrijke punten niet verder ontwikkeld. Aspecten van de liturgische theologie worden opnieuw behandeld in Lumen Gentium en Dei Verbum; bovendien is het terrein van de liturgische theologie in de afgelopen veertig jaar het onderwerp van ernstige reflectie geweest. De grootste magistrale ontwikkeling op dit gebied echter kan worden gevonden in de Catechismus van de Katholieke Kerk. Deze ontwikkeling is met zekerheid een ontwikkeling van de leer te noemen, omdat de behandeling van het onderwerp liturgie in de Catechismus een belangrijke stap vooruit neemt die tegelijkertijd ontwapenend simpel en wondervol diep is. De liturgie is Opus Trinitatis, het werk van de Heilige Drie-eenheid (CKK 1077).1
 
Terwijl Sacrosanctum Concilium de nadruk legt op het Christologische aspect van de Liturgie, mediteert de nieuwe Katechismus ook uitgebreid over de rol van de Vader en van de Heilige Geest. Het is het relatief lange stuk over de Heilige Geest (KKK 1091-1109) dat een opmerkelijke bijdrage levert aan een nieuw trinitair verstaan van de liturgie. Terwijl de Katechismus Sacrosanctum Concilium nr. 8 letterlijk citeert over de hemelse Liturgie (KKK 1090), gaat zij ook een stapje verder door negen paragrafen (KKK 1136-1144) aan de vraag “Wie celebreert de Liturgie?” te wijden.
 
Ten eerste zijn er de celebranten van de hemelse liturgie: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: de personen van de Drie-eenheid zijn de primaire actoren in de liturgie. Dan komen de hemelse machten, heel de schepping, bijbelse heiligen, de martelaren, de heilige Moeder van God en de grote menigte van de uitverkorenen. De aardse liturgie bestaat niet op zichzelf, maar in relatie tot de hemelse Liturgie. De celebranten van de sacramentele liturgie omvat het gehele Lichaam van Christus uitgestrekt door de tijd en ruimte, dan de locale vierende gemeenschap, zodanig hiërarchisch geordend dat iedereen de hem toekomende rol heeft. Duidelijkheid over wie, vanuit een theologisch gezichtspunt, deelneemt aan de liturgie is cruciaal. In de postconciliaire periode heeft een beperkt begrip van het “Volk van God” vaak tot een beperkt, horizontaal begrip van de deelname aan de liturgie geleid. Daarom is het zeer belangrijk dat deze wonderlijke complete visie op de liturgie, het aardse verenigd met het hemelse, beter bekent en vervolgens zich eigen gemaakt en geleefd wordt.


B. Theologisch: hoe neemt de aardse liturgie deel aan de hemelse Liturgie?

De vraag van de deelname is misschien wel het alles overheersende thema van Sacrosanctum Concilium. De tekst verwijst keer op keer naar een deelname die is: sciens, actuosa, fructuosa, conscia, plena, pia, facilis, interna, externa, etc. Maar hoe vindt deze deelname plaats?2 Hierin is het conciliaire document erg terughoudend. Ook op dit punt hebben de laatste veertig jaar voorbeelden van deelname gegeven die uiteenlopen van het sublieme tot het belachelijke.
 
Het is weer de Catechismus die op dit punt een belangrijke vooruitgang boekt. De Kerk neemt deel in de Liturgie door synergie. Dit idee komt voort uit de vruchtbare synthese van pater Jean Corbon, wiens inzichten uit zijn boek The Wellspring of Worship3 in de Katechismus terug te vinden zijn. Deelname is het gemeenschappelijke werk of synergie tussen goddelijk initiatief en menselijk antwoord. De handelende persoon die de deelname mogelijk maakt is de Heilige Geest. “Wanneer de Heilige Geest in ons het geloofsantwoord ontmoet dat Hij opgewekt heeft, komt er een werkelijke samenwerking tot stand. Hierdoor wordt de liturgie het gemeenschappelijk werk van de heilige Geest en de Kerk.” (KKK 1091). De Heilige Geest bereidt de gelovigen voor op de ontvangst van Christus (KKK 1093-1098), gedenkt het mysterie van Christus (KKK 1099-1103), actualiseert het mysterie van Christus (KKK 1104-1107) en bewerkstelligt een gemeenschap die vooruitloopt op de volledige gemeenschap met de Heilige Drie-eenheid (KKK 1107-1109). In wezen wordt de meest intieme samenwerking, of synergie, van de Heilige Geest en de Kerk bereikt in de Liturgie (KKK 1108). Zonder voortdurende verwijzing naar de Heilige Geest, kan de Heilige Eucharistie gemakkelijk worden gezien als een opnieuw opvoeren van het Laatste Avondmaal, een soort van herdenkingsmaal, in plaats van de representatie in onbloedige, symbolische vorm van het Kalvarie-offer. In het Leerambt van de Kerk – vooral in Sacrosanctum Concilium en de Katechismus van de Katholieke Kerk – is het liturgische onderwerp duidelijk afgeleid van een theologisch gezichtspunt, en wordt de vraag van deelname op zijn diepste theologische niveau prachtig geïllustreerd. Veel moet nog worden gedaan om deze leer effectiever over te brengen en om haar eigen te maken, maar de leer is op zichzelf duidelijk. Wat minder duidelijk is, zijn haar filosofische fundamenten. In deze rubriek willen we de natuur van de menselijke persoon die de liturgie viert beschouwen.
 

1. Father Jeremy Driscoll verduidelijkt dit door op te merken dat de Christen die deel neemt in de Liturgie “een persoon is die kan participeren in de gemeenschap van de Goddelijke Personen”, inderdaad die “hiervoor is geschapen naar beeld en gelijkenis van de Goddelijke Personen” (Jeremy Driscoll, ‘Liturgy and Fundamental Theology’, in Ecclesia Orans 9 (1991/1), p. 79.
2. In tegenstelling tot populaire, en soms ook academische, misverstanden is actieve deelname in de Liturgie niet op de eerste plaats het uitspreken, lezen of deelnemen in de riten. Het is op de eerste plaats, essentieel en elementair de devotie van geest, hart en wil, door de riten opgewekt en in levend contact met Christus gebracht. Het Latijnse woord “devotio” betekent wijding aan God (O. Casel, The Mystery of Christian Worship, p. 36). Om vruchtbaar te zijn in het leven van een individu te zijn, moet de liturgie een subjectieve dimensie hebben; zij die aan haar deelnemen moeten door hun devotie met de act van Jezus de Priester meewerken alsook haar inwendig accepteren (cf. Pius XII, Mediator Dei, nrs. 28-29; KKK 2563).
3.Jean Corbon, The Wellspring of Worship, New York 1988.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten