zaterdag 3 januari 2015

De fundamenten van de liturgische hervorming (1)

Francis Kardinaal George
 
Naar aanleiding van de veertigste verjaardag van Sacrosanctum Concilium vond er op 4 december 2003 een conferentie gesponsord door de Congregatie voor de Eredienst plaats. Francis kardinaal George van Chicago gaf de openingstoespraak op deze conferentie. Kardinaal George, hoofd van de liturgiecommissie van de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten, is een lid van de Congregatie voor de Eredienst en vertegenwoordigt de Amerikaanse bisschoppen in de International Commission on English in the Liturgy, die de Engelstalige liturgische teksten opstelt. Zijn toespraak richt zich op de filosofische achtergronden en fundamenten van de postconciliaire liturgische hervorming.
 

Inleiding

De veertigste verjaardag van het conciliedocument Sacrosanctum Concilium was de aanleiding voor een hele reeks bijeenkomsten, discussies en symposia. Dit document is voor ons nog steeds zeer interessant, temeer vanwege de centrale en cruciale rol die de liturgie in het kerkelijke leven speelt. Het onderwerp is echter zeer breed en daarom moeilijk in een presentatie van veertig minuten samen te vatten. Andere op het terrein van de liturgie zeer competente bisschoppen hebben dit onderwerp al behandeld: Ik denk hier in het bijzonder aan bisschop Tena Garriga, hulpbisschop van Barcelona, die in het jaar 2000 in deze aula in de context van de vieringen van het Heilige Jaar een meesterlijke toespraak over Sacrosanctum Concilium gaf.1 Nog recentelijk gaf ook kardinaal Angelo Sodano in een brief aan de deelnemers aan de Italiaanse Nationale Liturgische Week (Augustus 25-29, 2003) een overzicht van Sacrosanctum Concilium, waarbij hij een aantal gebieden opsomde die nog nader onderzocht dienden te worden, met name het verband tussen:
  1. Creativiteit en trouw;
  2. Spirituele aanbidding en leven;
  3. Catechese en de viering van de Geheimen;
  4. Voorgaan in de Liturgie en de rol van de congregatie;
  5. Vorming in het seminarie en de daaropvolgende doorgaande vorming van de priesters2.
 
Er blijft echter nog een ander aspect van de liturgische hervorming dat een nadere studie nodig heeft: het antropologische aspect. Ik denk dat het goed is wanneer ik in deze voordracht de hoofdvragen schets die als gevolg van de liturgiehervorming op het filosofische en antropologische gebied spelen. Hiermee hoop ik een aanleiding te geven tot een meer wetenschappelijk en diepgaand interdisciplinair onderzoek. Deze aanpak zal ook veel pastorale vragen aan het licht brengen die uit de liturgische verandering zijn voortgekomen. Zelf ben ik van mening dat de liturgische vernieuwing na het concilie werd opgevat als een programma of beweging voor verandering, zonder dat er goed werd nagedacht over wat er zou gebeuren wanneer het symbool-systeem van een gemeenschap wordt ontwricht. De liturgische kalender is bijvoorbeeld de plek waar tijd en eeuwigheid elkaar ontmoeten, wanneer onze ervaring van de tijd zichzelf overstijgt door contact met de Schepper van tijd en geschiedenis.
 
Het veranderen van de liturgische kalender betekent het veranderen van de manier waarop wij in relatie staan tot God. Omdat de tijd ook het denken voor belichaamde geesten bepaalt, wiens verstand steeds een beroep doet op een zintuiglijk beeld, zullen de leer van het geloof van de Kerk, het denken van de Kerk, ook anders worden beschouwd wanneer de liturgische tijd wordt veranderd. In de pastoraal is aan iedere bisschop wel eens gevraagd: “Sinds bepaalde heiligen geen deel meer uitmaken van de kerkelijke kalender waarom kan de Kerk haar leer over de seksuele moraal, over de wijding van vrouwen en andere moeilijke doctrines niet aanpassen?”
 
Een verandering in ruimte, architectuur en de plaatsing van de altaren en andere liturgische voorwerpen heeft een gelijksoortig effect, net zoals een verandering van de taal die ons denken en evalueren draagt en conditioneert. Een verandering van de Liturgie verandert de context van het kerkelijke leven. Recentelijk merkte ik naar aanleiding van het invoeren van de door de nieuwe Algemene Instructie van het Romeinse Missaal (derde editio typica) vereiste veranderingen op dat deze veranderingen “klein” waren. Een leek uit het aartsbisdom Chicago corrigeerde mij: “Kardinaal, er bestaan geen kleine veranderingen in de liturgie”. Zij had het bij het juiste eind.
 
Ik stel mijn vragen om de aannames die bij de liturgische verandering een rol speelden te verduidelijken en om zo de liturgische vernieuwing met een zelfbewuste aandacht voor zowel de pastorale context alsook voor de liturgische theorie een stap vooruit te brengen. Deze vragen worden niet gesteld om de vernieuwing zelf in vraag te stellen maar om de opdracht die zij voor de Kerk vormt en haar effecten in de Kerk te versterken. Deze voordracht zal worden geleid door twee vragen: ten eerste “wie is het subject van de liturgie?” en ten tweede “hoe neemt het subject deel aan de liturgie?”. Ik zal deze vragen vanuit drie min of meer verschillende hoeken benaderen: theologisch, filosofisch en antropologisch, waarbij ik me telkens zal afvragen wat nog moet worden onderzocht.
 

1. Tena Garriga, Pere, ‘La sacra liturgia fonte e culmine della vita ecclesiale’, in: Il Concilio Vaticano II: Recezione e attualità alla luce del Giubileo, Roma 2000, 46-65.
2. Angelo Sodano. "For the celebration of Italian National Liturgy Week" in: L'Osservatore Romano, English edition 39 (September 24, 2003) 4.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten