vrijdag 10 oktober 2014

De hoop op opstanding en de voorstellingen van het hiernamaals in de vroege Kerk (1)

Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz1

Voorstellingen van het Hiernamaals in de heidense oudheid

Een mens wordt geboren – misschien wordt hij oud, misschien niet; misschien gaat hij trouwen, misschien niet; misschien krijgt hij kinderen, misschien niet; misschien wordt hij rijk, krijgt hij aanzien, macht en invloed, misschien niet; misschien zal hij gelukkig worden, misschien niet; telkens: misschien, misschien niet. Maar kunnen we ook zeggen: misschien zal hij sterven, misschien niet? Nee; bij alle onzekerheden, onduidelijkheden in ons leven geldt: alleen de dood is zeker – sola mors certa est.

St. Augustinus van Hippo en zijn moeder
St. Monica (1846, Ary Scheffer
bron: Wikimedia Commons) 
Hoewel deze woorden door de gelovige denker Augustinus geformuleerd zijn,2 kunnen zij toch ook niet door ongelovigen worden tegengesproken. Voordat we nu het christelijke antwoord op het onmiskenbare feit beschouwen, dat – nogmaals met Augustinus gesproken – “de tijd van dit leven niets anders is dan een wedloop naar de dood (cursus in mortem),”3 moet eerst de vraag worden gesteld hoe de voorchristelijke oudheid met deze zekerheid van de dood omging. Precies in deze vergelijking kan het bijzondere van de christelijke voorstelling van het hiernamaals en de opstanding duidelijk worden.
 
Het voortbestaan van de mens na de dood werd in de Grieks-Romeinse oudheid net zo vastbesloten bestreden en sceptisch betwijfelt als filosofisch gepostuleerd, blind geloofd en verwacht.4 Verdeeld waren de religieopvattingen van de filosofen. Materialistische denkers ontkenden een voortbestaan van de ziel. De stoïcijn Epictetus5 riep op tot gelatenheid: “Wat zegt gij, sterven? Nu moet niet op tragische wijze over deze zaak worden gesproken. Zeg zoals het is: Het ogenblik is nu gekomen dat de materie weer in de elementen, waaruit ze samengesteld was, opgelost moet worden.”6
 
De individuele eschatologie komt dus, modern geformuleerd, op een “kosmisch recyclen” neer.7 Een zich neerleggen bij de feitelijkheid van de vergankelijkheid eiste ook Marcus Aurelius,8 de stoïsche filosoof op de keizertroon: “Überhaupt moet men het mensenleven altijd als vergankelijk en nietig beschouwen: gisteren een slijmdruppel, morgen mummie of as. Doorwandel dus deze korte periode van de natuur overeenkomstig en beëindig haar met inwendige vrede, gelijk de olijf, die, rijp geworden, naar beneden valt, de aarde prijst die haar heeft voortgebracht en dankbaar diegene die de boom heeft geplant.”9 Epictetus stelde zijn vriend Menoeceus gerust: “Het gruwelijkste kwaad dus, de dood, gaat ons niets aan; want zolang wij bestaan, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, bestaan wij niet meer.”10
 
Het was dus de eliminatie van de doodsangst, niet van de dood, wat de filosofie hier probeerde na te streven. Anders is het bij de platonisten. In zijn geschrift Phaedo probeert Plato11 de onvergankelijkheid van de ziel ook wetenschappelijk te bewijzen. Echter de moeilijke argumentatie kon bijna niemand overtuigen, die niet al om andere redenen in de onsterfelijkheid van de ziel geloofde.12 Ook ontbrak het niet aan filosofische kritiek op het ontbreken van een strikte bewijsvoering. Aristoteles13 op zijn beurt leerde een voortduren van de denkende geest, maar geen persoonlijk en individueel voorbestaan. De meer folkloristische denkbeelden, waarin van de overledenen als van de zaligen werd gesproken, wees hij uitdrukkelijk af. Voor een hooggeplaatste officier, rusteloos onderzoeker en productieve literaat, zoals Plinius de Oudere,14 was het onvoorstelbaar wanneer schaduwachtige zielen al dat zouden kunnen voortzetten wat zijn leven levenswaard en voldaan gemaakt had. Voorstellingen van het hiernamaals waren in zijn ogen daarom alleen “zoethoudertjes voor kinderen en hersenschimmen van een sterfelijkheid zonder einde.”15
 
Galenus (Pierre Roche Vigneron,
bron Wikimedia Commons)
De verschillende denkers van de filosofische scholen kwamen dus tot totaal tegengesteld resultaten. Datgene wat door de ene zeer gerespecteerde leraar werd verdedigd, werd juist door een andere, niet minder beroemde, grote denker betwist. Deze situatie deed niet weinige het sceptische standpunt innemen: over het hiernamaals en een leven na de dood laat zich niets met zekerheid vaststellen en zeggen. Aldus de Griekse arts Galenus,16 de Latijnse redenaar Quintilianus17 en de Romeinse historicus Tacitus,18 om alleen enkele stemmen te noemen.19 Het besluiteloos zwalken van een heidense intellectueel tussen het natuurlijke verlangen naar een persoonlijk verder leven en de meedogenloze bezwaren van een twijfelend verstand spreekt uit de woorden van Seneca.20 Een brief van zijn vriend Lucilius, een aanhanger van het Epicurisme,21 had hem uit een mooie droom gerukt. Juist wilde hij zich aan de troostrijke gedachte van de eeuwigheid van de ziel wijden, toen hadden hem de kritische vragen van zijn correspondent weer aan het twijfelen gebracht. Toch wilde hij deze verleidelijke droom terugwinnen.22
 
Dit korte overzicht van de literaire getuigen toont dus een breed spectrum van reacties op het door Augustinus geconstateerde feit dat de tijd van dit leven alleen een naar-de-dood-toesnellen is. Eigenzinnigheid, berusting, scepsis, besluiteloosheid, verlangen naar een voortbestaan, het ontkennen van een verder leven en het willen bewijzen van het tegendeel stonden naast elkaar.
 
Bijna niet anders zijn de bevindingen van de archeologische getuigen. Bekend is de materialistisch-hedonistische boodschap van vele grafschriften:23 “Ik was eens niet en ben niet meer. Ik weet er niet vanaf, en het betreft mij niet.”“Ik was niets, ik ben niets. En jij, die leeft, eet, drink, maak grappen, kom.”“Jij, die dit leest, verheug je op je leven; want na de dood zijn er noch grappen noch gelach noch een andere vreugde.”“Wat ik gegeten en gedronken heb, heb ik met mij genomen, wat ik achterlaat, heb ik verloren.”
 

Sarcofaag uit Ostia Antica van C. Junius Euphodus en Metilla Acte met daarop een scene uit de mythe van Admetos en Alkestis. (161-170 na Chr.; bron Wikimedia Commons)

Ondanks het relatief grote aantal zijn zulke grafschriften in de minderheid bij diegene die geen twijfel aan het voorbestaan van de mensen verkondigen. Toch blijven, wat de bestaanswijze in het hiernamaals aangaat, ook deze uitspraken werkelijk vaag en niet bepaald echt optimistisch. Tot de getuigenissen van het geloof in de onsterfelijkheid en de hoop op een hoger wezen behoren ook talrijke picturale voorstellingen op grafurnen, sarcofagen en andere grafmonumenten.24 Mythische gestalten symboliseren overeenkomstige ideeën. Het lot van de goden en helden verzinnebeeld de overgang in een ander leven en de bovenaardse zaligheid of onzaligheid. Zeer graag werd de ontvoering van Proserpina25 en haar terugkeer uit het rijk van de schaduwen naar het rijk van het licht als versiering van sarcofagen gekozen, evenals de dood van Adonis,26 waarop eveneens een opstanding volgt. Het verhaal van Admetos en Alkestis27, van Protesilaus en Laodamia28 spreken de hoop uit van een weerzien na de dood en verwijzen naar het voorbestaan van de echtelijke liefde in het hiernamaals. Naar de vreugde van de zaligheid verwijzen de dansen en de orgiën (bacchanalia) van de volgelingen van Bacchus, het bonte gewoel van de bacchanten, mainaden, satyren, pan-figuren en centauren, wiens overvloed op sarcofagen en urnen volgens Goethe de dood overwint: “De as daar binnen lijkt zich in de stille regionen nog steeds in het leven te verheugen.”29
 
Sarcofaag met scenes van de ontvoering van Proserpina door Pluto (circa 2e eeuw na Chr.; bron Wikimedia Commons)

Deze archeologische getuigen weerspiegelen voornamelijk de opvattingen van de beter bedeelden, dus doorgaans ook de hoger opgeleiden. Ook bij de onderste lagen waren deze mythische voorstellingen van de onderwereld wijd verbreid. Volgens Lucianus30 stelde de grote massa van de eenvoudige mensen zich het hiernamaals precies zo voor, zoals de dichters het afschilderden. Zij beschouwden het hiernamaals als een immens, donker, door Pluto en Proserpina beheerst dodenrijk, met een door Cerberus, de Hellehond, bewaakte diamanten deur, met de Lethe, de rivier van de vergetelheid, en tenslotte de rechters van de doden. De rechters die de goeden in het Elysium zenden, en de slechten daarentegen overleveren aan de Furiën om op iedere mogelijke manier te worden gemarteld, terwijl de overgrote schare van hen die noch goed noch kwaad waren, als schaduwen op de Asphodelusweide ronddwalen, om zich door grafgiften en dodenoffers te laten voeden31.

Niet te vergeten zijn ten slotte de mysteriereligies, die allemaal aan hun aanhangers onsterfelijkheid beloofden.32 “Eeuwig herborene” heten zij, die in de cultus van Cybele33 de doop met stierenbloed hadden ontvangen, net zoals de ingewijden in de cultussen van Isis34 en Mithras.35
 
Zo veelzijdig, zo tegenstrijdig, zo kritisch, zo lichtgelovig, zo afwijzend, zo vol verwachting presenteerde zich de antieke wereld in haar voorstellingen van het hiernamaals.36 Een heidense tijdgenoot van de apostel Paulus, de reeds geciteerde romeinse filosoof Seneca, constateerde in zijn latere geschriften dat het twijfelachtig is of er een ander leven is, of de ziel blijft voortbestaan, of de dood alleen een overgang is of het einde. Daarover zullen wij alleen dan zekerheid verkrijgen, wanneer een gestorvene opnieuw op zou staan.37 Precies dit was het, wat een nieuwe religie aan de de oude wereld, wat het Christendom aan de antieken wilde verkondigen.

 
1 Voordracht gehouden op 11 augustus 2012 op de 16e Schönenberger Sommerakademie over het thema “Eindtijd en laatste dingen – wat staat de mensen in de toekomst te wachten?”
Professor Fiedrowicz is professor kerkgeschiedenis van de oudheid, patristiek en christelijke archeologie aan de theologische faculteit Trier.
2 Zie: Sermo 97,3
3 De civitate Dei 13,10. Soortgelijk bij Basilius von Cäsarea: quod rebus mundanis adhaerendum non sit (Waarschuwing voor de wereldliefde) 2 3 (vertaling: Texte der Kirchenväter IV, München 1954, 392 394).
4 Zie: L. Friedländer, Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms III, Leipzig 101923 (ND 1979), 301-330
5 Noot vertaler: circa 50 tot 130 na Chr.
6 Dissertationes 4, 7, 15.
7 H. J. Klauck, Die religiöse Umwelt des Urchristentums II, Stuttgart 1996, 95.
8 Noot vertaler: 121 tot 180 na Chr.
9 Meditationes 4, 48.
10 Epistula ad Menoeceum 125.
11 Noot vertaler: circa 427 tot 347 voor Chr.
12 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 306.
13 Noot vertaler: 384 tot 322 voor Chr.
14 Noot vertaler: circa 27 tot 79 na Chr.
15 Naturalis historia 7, 188-191
16 Noot vertaler: circa 129 tot 200/216 na Chr.
17 Noot vertaler: circa 35 tot 100 na Chr.
18 Noot vertaler: circa 56 tot 117 na Chr.
19 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
20 Noot vertaler: circa 4 voor Chr. Tot 65 na Chr.
21 Noot vertaler: Filosofische stroming ontstaan bij Epicurus (341 tot 270 voor Chr.). Volgens deze leer gaat het in de filosofie om het persoonlijk geluk, het hoogste goed in het menselijk leven. Centraal hierbij staat het vermijden van pijn en verdriet. Hiertoe behoort ook de bevrijding van de angsten, met name voor de goden en voor de dood. “De dood gaat ons niets aan”, is een uitspraak van Epicurus, om aan te geven dat het leven belangrijk is om te leven.
22 Zie Epistula 102,2; zie ook Friedländer, Sittengeschichte II, 312.
23 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 303; C.M. Kaufmann, Die Jenseitshoffnungen der Griechen und Römer nach den Sepulkralinschriften, Freiburg 1897; M. Obryk, Unsterblichkeitsglaube in den griechischen Versinschriften (Untersuchungen zur antiken Literatur und Geschichte 108), Berlin/New York 2012.
24 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 303f.
25 Noot vertaler: Dochter van Ceres (godin van de landbouw en gewassen) en Jupiter (god van de hemel en het onweer). Werd volgens de legende door Pluto (god van de onderwereld) op Sicilië ontvoerd om haar te trouwen en met haar in de onderwereld te leven. Haar moeder Ceres ging naar haar op zoek, maar vond haar niet. In haar wanhoop stopte zij de groei van de vruchten en groenten en veroorzaakte een hongersnood op Sicilië. Zij weigerde terug te keren naar de berg Olympus en begon over de aarde te zwerven, bij iedere stap een woestijn veroorzakend. Ongerust stuurde Jupiter Mercurius naar Pluto om hem te bevelen Proserpina los te laten. Pluto gehoorzaamde, maar voordat hij haar liet gaan dwong hij haar drie granaatappelzaden te eten, want zij die het voedsel van de dood hebben gegeten, kunnen niet terugkeren naar de wereld van de levenden. Dit betekent dat zij gedurende drie maanden van ieder jaar bij hem moest leven, en de rest van het jaar bij haar moeder kon blijven. Dit verhaal illustreert zonder twijfel het veranderen van de seizoenen: wanneer Ceres haar dochter verwelkomt in het voorjaar, bloeit de aarde, en wanneer Proserpina weer moet terugkeren naar haar man wordt het winter.
26 Noot vertaler: Adonis stierf tijdens de jacht toen hij door een wild zwijn werd aangevallen en vertrapt. Zijn geliefde, Aphrodite, door verdriet overmeesterd, smeekt Zeus Adonis los te maken uit de omhelzing van de dood, of haar toe te staan zijn lot in de onderwereld te delen. Zeus besloot daarop Adonis uit de onderwereld terug te roepen. Maar Hades, die in de onderwereld het zeggenschap over Adonis had, weigerde hem te laten gaan. Uiteindelijk werd tussen Zeus en Hades een regeling getroffen. Adonis mocht de ene helft van het jaar op aarde doorbrengen, maar moest voor de andere helft terugkeren naar het Elysium (verblijfplaats van de gelukzaligen in de onderwereld). Aan het begin van de lente verliet Adonis de onderwereld om zich bij Aphrodite te voegen. Overal waar hij zijn voetstappen zette, ontloken de bloemen en floten de vogels. Iedere herfst moest hij weer terugkeren naar de onderwereld, en huilde de natuur om zijn vertrek.
27 Noot vertaler: Admetos was koning van Pherai in Thessalië, deelnemer aan de Calydonische jacht, de tocht der Argonauten en gunsteling van Apollo. Alkestis was een dochter van Pelias, koning van Iolkos. Pelias had verordineerd dat diegene die een wagen kon berijden, die met een leeuw en een everzwijn bespannen was, zijn dochter Alkestis mocht trouwen. Met de hulp van Apollo gelukte het Admetos om deze taak te volbrengen. Toen het levenseinde van Admetos naderde en een dodelijke ziekte hem sloeg, wist Apollo de schrikgodinnen, de Moiren, ertoe over te halen de levensdraad van zijn vriend, als die afgesponnen was, te verlengen. Voorwaarde was echter wel dat iemand van diens naaste bloedverwanten vrijwillig voor hem zou sterven. In eerste instantie wilde niemand aan deze eis voldoen. Zijn echtgenoot Alkestis besloot uiteindelijk zich voor haar gemaal op te offeren, en ging naar het schimmenrijk; de ziekte genas terstond. Admetos echter, toen hij van de dood van zijn gemalin vernam, wilde in zijn wanhoop niet langer meer leven. Herakles, die toevallig op bezoek kwam, wilde zijn vriend helpen. Hij betrad het graf van Alkenstis en ontrukte in een worstelstrijd met Thanatos Alkenstis aan Hades en gaf haar terug aan Admetos.
28 Noot vertaler: Protesilaus was een held in de Iliad en leider van de Philaceanen. Laodamia was zijn vrouw. Nadat Protesialus was gedood in de Trojaanse Oorlog, werd hem, omdat hij nog maar net was getrouwd, toegestaan voor drie uur terug te keren naar zijn vrouw, waarna hij naar de onderwereld zou gaan. Hierna pleegde Laodamia zelfmoord door zich neer te steken, omdat zij niet zonder hem kon leven.
29 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 314.
30 Noot vertaler: circa 120 tot 180 na Chr.
31 Zie De luctu 2 10; Zie ook Friedländer, Sittengeschichte III, 316, 318.
32 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 312.
33 Noot vertaler: Cybele was van oorsprong een Frygische godin. Zij was de Magna Mater (Moedergodin of Grote Moeder), en werd vereerd als vruchtbaarheidsgodin. In het voorjaar werd Cybele vereerd met een driedaags festival rond de thema's tristia (dood/rouw) en hilaria (wedergeboorte/vreugde). Bij deze feesten gingen ontmande 'priesteressen' de uitgelaten festiviteiten voor in ceremonies met veel drank, drugs en wilde muziek, waarbij zij, en veel van de fanatieke volgelingen, zich met messen sneden.
34 Noot vertaler: Isis is een van de belangrijkste godinnen van de Egyptische mythologie. Zij was een Moedergodin en symbool van de vruchtbaarheid. Isis verleende onsterfelijkheid aan hen die in haar mysteriecultus werden ingewijd. Haar eredienst ging met veel prachtige rituelen en muziek gepaard. De Isiscultus was veel rustiger dan de cultus van Cybele.
35 Noot vertaler: Het mithraïsme was een officiële godsdienst in het Romeinse Rijk. Aanhangers vereerden de god Mithras (mogelijk gebaseerd op de Oud-Perzische god Mithra). Het was een geheimzinnige, geritualiseerde cultus, waarvan alleen mannen lid mochten worden. Na een initiatierite werden ze ingewijd in de geheimen van het geloof.
36 Zie Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
37 Zie Friedländer: Historische Zeitschrift 85 (1900) 247-249

Geen opmerkingen:

Een reactie posten