donderdag 17 april 2008

'Leven volgens het Geloof' De Spil van de Concilie-Vernieuwing

Toespraak van Paulus VI op de algemene audiëntie van 7 januari 1970

Het Concilie moet doorwerken

Geliefde zonen en dochters! - Het schijnt ons passend, het thema van deze toespraak nogmaals te ontlenen aan de geest en de leer van het pas gehouden concilie. Dit concilie is een gebeurtenis, die niet werd afgesloten bij het besluiten van zijn werkzaamheden, als ware het een louter historisch gebeuren, dat met de tijd voorbij vliegt. Het is veeleer een eerste begin geweest van een kerkelijke vernieuwing, die successievelijk tot ontwikkeling moet komen en het leven van heel de kerkgemeenschap doordringen. Het heeft ons een geheel van onderrichtingen. Het heeft ons een geheel van onderrichtingen nagelaten die wij moeten leren kennen en toepassen. Het moet doorwerken in de reflecties van de Kerk, deze een nieuwe geest en een nieuw gedragspatroon schenken, het moet haar heiligen.

Wij weten allen wel dat het concilie een hele literatuur in het leven heeft geroepen, die nog steeds aangroeit. Maar vragen wij ons thans eens af: Wat heeft in verband met het concilie iedere gelovige persoonlijk te doen? Wat iedere kerkelijke gemeenschap?

Hier moeten wij in het bijzonder nagaan welke samenhangende gedragslijnen wij aan het concilie kunnen ontlenen, om zo tot een vernieuwing van ons concreet en persoonlijk geloofsleven te komen. Als wij recht op ons doel af willen gaan, moeten wij daarbij twee gevaarlijke dwaalwegen vermijden: het minachten van het verleden en het verwarren van kerkelijke traditie met eenvoudige gewoonte.

Het verleden niet minachten

De eerste ontsporing is te denken dat het concilie zo een volslagen nieuw tijd perk heeft ingeluid, dat men zich kan veroorloven om tegenover de traditie van de Kerk een houding van geringschatting, onverschilligheid of onverdraagzaamheid aan te nemen.

In velen leeft een geest van radicale onverdraagzaamheid tegenover het 'gisteren' van de Kerk. Personen, instellingen, gebruiken en leerstellingen, - alles wordt zonder pardon aan de kant gezet als het de stempel van het verleden draagt. De geest van kritiek in deze onbeteugelbare vernieuwers veroordeelt onverbiddelijk heel het kerkelijk 'systeem' van gisteren. Zij zien niets meer dan fouten en gebreken, ongeschiktheid en ondoelmatigheid in de uitingen van het kerkelijk leven van de vervlogen jaren.

Het gevolg is dat men tal van ernstige bezwaren tegen hun zienswijze kan inbrengen; met name dat zij geen oog hebben voor de historische betekenis van het leven der Kerk, wat toch een kostbare karaktertrek van onze beschaving is. Dat alles wordt vervangen door een gemakkelijke sympathie voor alles wat buiten de kerk te vinden is; de tegenstander wordt sympathiek en tot voorbeeld gesteld, de vriend daarentegen wekt hun afkeer op en wordt onduldbaar.

Als dit procedé geen matiging kent, voert het zelfs tot de overtuiging dat het geoorloofd is een Kerk te projecteren, die geheel en al verschilt van de onze vandaag. Het is een kerk, zeggen zij, die is uitgedacht voor de nieuwe tijden, zonder de knellende banden van de gehoorzaamheid, zonder enige beperking van de persoonlijke vrijheid, zonder enige vorm van religieuze verplichting.

Een dergelijke ontsproring is helaas mogelijk; maar het is te hopend at haar klaarblijkelijk overdrijvingen zelf al verraden dat zij een dwaling is. Ook is dit loslaten van de erkende historische werkelijkheid, die tot de instelling van de Kerk behoort, bepaald niet het 'aggiornamento', dat het Concilie beoogde.

Traditie en gewoonte

De tweede dwaalweg is gegeven, als men een kerkelijke traditie verwart met een gewoonte zonder meer. Deze ontsporing ontstaat dus ook als men meent, dat diegenen de ware vijanden van de Kerk zijn, die de uit het concilie voortvloeiende vernieuwingen aanvaarden en bevorderen. De vroegere gewoonten zeggen zij, moeten blijven. Zij zijn dus verdedigers van een vormenvastheid, die zich zelfs tot de eenvoudige kerkelijke gewoonten uitstrekt. Bij de verdediging hiervan gaan zij zelfs zo ver, dat zij hun wellicht goed bedoelde liefde voor de Kerk uiten in polemieken met de vrienden van eigen huize, als waren dezen, meer nog dan de eerste, ontrouwe en gevaarlijke lieden.

De stem van de herders

Maar welke is dan de juiste weg? Het is de weg, die het verantwoordelijk gezag van de herders der Kerk, en het onze, voor de gemeenschap aangeven. De stem van de herders zwijgt niet. De goeden beluisteren naar haar. Zij negeren haar niet, zij veronachtzamen haar niet.

Vertrouwend op de Heer, hebben wij de vaste overtuiging dat de Kerk haar deugdelijke kaders kan behouden en dat zij in dit kritieke uur haar zending van heil en vrede kan vervullen. Maar dan moet de stem van de herders wel vrij en duidelijk, krachtig en toch liefdevol blijven klinken, terwijl ook de gemeenschap van clerus en gelovigen de stem blijft aanhoren en volgen.

En waar voert deze weg dan heen? In de richting van de morele en geestelijke lijnen, die het concilie voor de kerk uitstippelt, want juist langs deze lijnen beweegt zich de herderlijke leiding.

Eenheid van leer en leven

Tenslotte willen wij nog heel kort enkele maatstaven aanduiden. Vooreerst is het volstrekt noodzakelijk dat er samenhang in ons leven bestaat. De christen moet opnieuw de eenheid van leer en leven in zich herstellen. Het is niet genoeg zich christen te noemen, men moet als christen leven. De authentieke christen ontleent de norm, de stijl en de kracht van zijn leven aan het geloof. Hij leeft niet slechts MET het geloof, maar VOLGENS het geloof (vgl. Rom. 1,17; Gal. 3,11). Dit is een basis-beginsel. Dit is de spil van de concilie-vernieuwing.

Ziehier nog twee andere belangrijke leefregels: Plaatsen wij Christus aan de top, in het centrum en aan de bron van ons leven, d.i. van ons denken en handelen. Hij moet zijn: de Meester, het voorbeeld en het brood van ons persoonlijk leven. Maken wij ons daarnaast de gemeenschapsgedachte van het christelijk leven eigen, ook naar zijn innerlijk en persoonlijk aspect, d.w.z. treden wij de orde van de liefde binnen. De liefde is het distinctief van hen, die Christus volgen; laten wij dit steeds indachtig zijn (vgl. Joh. 134,35).

Moge onze apostolische zegen deze korte aanwijzing in U tot wasdom brengen.

[Bron: Confrontatie, Mei 1970, No. 60; blz 82 – 84; vertaling p. Dr. A. Emmen ofm; vertaald uit 'L'Osservatore Rom. Sett.' van 8 mei 1970, p. 4]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten