dinsdag 15 april 2008

Het Geloof, Beginsel van Eenheid en Liefde

Gedurende de algemene audiëntie van woensdag 8 april j.l. hield Paulus VI de volgende toespraak: *)

De Kerk is uit het Paasmysterie geboren

Op dit ogenblik van geestelijke communicatie kiezen wij nogmaals de kerk als thema. Dit is het thema van one tijd. Dit is het thema van het Concilie. Dit is het thema, dat zich voor alle andere opdringt aan de geest van hen, die in gedachten verzonken deze basiliek binnentreden.

Dit thema is zo breed en ingewikkeld, dat het ons begripsvermogen schijnt te overweldigen; maar het wordt betrekkelijk eenvoudig, als wij één van zijn talrijke aspecten beschouwen en hierop onze aandacht vestigen.

Wij zijn vandaag nog onder de indruk van de Paasplechtigheden, die ons overtuigd hebben van een geheimvolle maar heel precieze waarheid: uit het Paasmysterie wordt de Kerk geboren. Met andere woorden: de kerk is de vrucht , zij het nog steeds in ontwikkeling, van de Verlossing.

Het is aan allen welbekend hoe deze gedachte haar zinnebeeld heeft gevonden in het water en het bloed, die vloeiden uit de zijde van Christus, die na zijn dood op het kruis door de lans werd geopend (vgl. Joh. 19,34). “Dat bloed en dat water, zegt St. Augustinus, verzinnebeelden de geboorte van de Kerk; want uit Christus' zijde vloeiden haar sacramenten voort”(Sermo V”, 3; en “In Johannem”, 15,IV, 8; P.L.38,55; en 35,1513). Christus is de stichter van de kerk, Hij is het Hoofd (vgl. Kol. 1,22).

De geboorte van de christen

Dit punt is duidelijk. Maar thans interesseert ons een bijzondere vraag: Wanneer wordt de christen geboren? En hoe zijn wij in de kerk geboren en bij haar ingelijfd, d.w.z. tot één lichaam geworden met Christus?

Ook dit punt is U wel bekend: men wordt in de Kerk geboren en men wordt christen – deze twee dingen vallen samen en zijn onafscheidelijk verbonden – door het doopsel. Maar het doopsel stelt een belangrijke voorwaarde, zo belangrijk, dat zij binnentreedt in de wezensbepaling zelf van de christen: het geloof. De christen is een gelovige, een gelovende mens.

Deze onontbeerlijke voorwaarde, dit vitaal beginsel van het nieuwe, bovennatuurlijke bestaan van de christen, werd duidelijk in het licht gesteld door de liturgie van het doopsel. Deze liturgie begon in dialoogvorm, met de vraag aan de catechumeen, of aan peter en meter, die van de ene kant het te dopen kind en van de andere de kerkelijke gemeenschap vertegenwoordigden: “Wat verlangt gij van de Kerk van God?” En het antwoord luidde: “Het Geloof”.

Het geloof als levensbeginsel

Het geloof is de sleutel van de hoofddeur. Het is de ingang. het is de eerste stap. Het is de eerste daad, vereist van de mens, die tot het rijk van God wenst te behoren. het is het eerste begin, dat naar de volheid van het eeuwig leven voert.

De alleroudste Kerk droeg er bijzonder zorg voor, deze eerste eis van het geloof in duidelijke woorden uit te drukken. Zo lezen wij bij de evangelist St. Jan: “Wie gelooft in de Zoon (van God, d.w.z. in Jezus Christus), heeft het eeuwig leven. Maar wie weigert te geloven in de Zoon (van God), zal het leven niet zien” (Joh.3,36). En St. Paulus vat zijn leer op dit punt in deze uitspraak samen: “Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en uw hart gelooft dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden” (Rom. 10,9).

De Kerk draagster van de apostolische boodschap

Maar geven wij goed acht: de ware oorzaak van het heil is Christus zelf; of liever de Heilige Geest, dien Jezus, het Woord van God, die als mens werd opgenomen in de glorie van de Vader, naar de mensen en naar zijn Kerk zendt (Joh.16,7). Hij is het beginsel van ons nieuw leven, het genadeleven. Hij is de ingever van het geloof zelf. Maar het goddelijk heilsplan verbindt aan dit geloof bepaalde voorwaarden, waarvan er twee van kapitaal belang zijn. De ene voorwaarde is inwendig, namelijk onze vrije toestemming t.a.v. het geloof; de andere komt van buiten af, zij is de apostolische verkondiging van Gods Woord, van de goddelijke waarheid, waaraan wij geloof schenken. Deze apostolische verkondiging staat gelijk met het onvervalste onderricht van de Kerk.

De moderne geloofsproblemen

Hier moeten wij herinneren aan de talrijke problemen, waarvoor de moderne mens zich met betrekking tot het geloof gesteld ziet. Wat een ontzaglijke verwikkelingen! Allen hebben wij er althans enige kennis van.

Het geloof lijkt op de dag van vandaag moeilijk, zo niet onmogelijk geworden te zijn. De oude tegenstelling tussen geloof en rede schijnt voor sommigen weer op te leven en zich slechts als onverzoenlijk te laten omschrijven.

De moderne zielkunde voert verder een nieuwe reeks van bezwaren aan, die de weg naar het geloof en de vorming van de gelovige, ernstig bemoeilijken.

Daarbij komt dan de weerklank van de mode-ideeën, zowel op speculatief, als op praktisch en sociaal gebied. Deze weerklank is zo groot, dat hij in vele geesten – althans in bepaalde milieus en in bepaalde momenten van het leven – erin slaagt de tweevoudige taak van het geloof, namelijk ons te verlichten en ons zekerheid te verschaffen, te vervangen. De menselijke ideeën slepen de geesten mee, de publieke mening speelt de baas over hen.

Bovendien ontbreken ook dezulken niet, die het geloof verwisselen met persoonlijke geestelijke ervaringen. In een innerlijke dialoog sprekend met zichzelf, menen zij dat het voldoende is een eigen geloof te bezitten. Ze zijn tevreden met dit op eigen houtje uitgewerkte geloofsbesef, ook al blijft dit hardnekkig zwijgen over de hoogste levensvragen, zoals die omtrent de bestemming van de mens en omtrent de geheimen van de schepping. Hierin trachten zij te berusten met een stoïcijnse of een bezorgde grootmoedigheid. Dan zijn er weer anderen, die zich niet geheel en al los willen maken van de christelijke godsdienst en daarom op het geloof een selectie toepassen. In enkele geloofswaarheden zeggen zij te geloven, terwijl zij de overige laten vallen; en wel omdat deze hun onaanvaardbaar, onbegrijpelijk of overtollig toeschijnen. Zij stellen zich tevreden met een geloof,dat zij aan hun eigen verstand aanpassen. Maar anderen voeren deze maatstaf van selectie en autonomie in het beoordelen der geloofswaarheden nog verder door. Zij gaan over tot dat soort van vrij onderzoek, dat aan een ieder toestaat naar eigen believen te geloven. maar dit standpunt ontneemt aan het geloof zijn karakter van objectieve duurzaamheid en berooft het aldus van zijn koninklijk voorrecht het beginsel te zijn van de eenheid en liefde.

Het verband tussen geloof en Kerk

Gelukkig ontbreekt het niet aan goede geschriften op dit gebied; zij vormen zelfs een uitgebreide literatuur. Daarin kan eenieder, die wil, wenken en onderrichtingen vinden om de paden van het geloof te ontdekken. Deze staan ook vandaag nog – en thans wellicht méér dan ooit – voor de mensen van onze tijd open.

Dit is niet het geschikte ogenblik om ons verder in dit woud van problemen op te houden. Wel gaat het ons thans ter harte, u te herinneren aan het belang van de samenhang tussen kerk en geloof. Het geloof is, zoals wij allen weten, het vrije antwoord – ja, vrij en zonder voorbehoud – aan God die spreekt, aan God die zich openbaart. “Aan de openbarende God, zegt het Concilie, zijn wij de 'gehoorzaamheid van het geloof' verschuldigd (vgl. Rom.16,26; ; 1,5; 2 Kor.10,5-6). In dit geloof geeft de mens zich in zijn geheel en in vrijheid over aan God” (“Dei Verbum”, n. 5).

Deze daad lijkt op het eerste gezicht onlogisch en moeilijk. Maar als wij alleen naar de waarheid verlangen en de Geest een onuitsprekelijke getuigenis aflegt in ons hart (vgl. Joh.15,26), dan is het in werkelijkheid een daad vol licht en opbeuring. Deze daad wil niet anders dan authentiek en volwaardig zijn; zij verlangt ook aanstonds naar mededeling en gemeenschap.

Trachten wij de waarde van het geloof te beseffen

Aldus wordt de Kerk geboren. De kerk is de broederschap van de leerlingen van Christus (vgl. Joh.6,45). De Kerk is de samenleving van de gelovende mensen. De Kerk is de gemeenschap, ja de “communio”, van de ware gelovigen.

Dit geloof is de vitale vooronderstelling tot de inlijving bij het Mystieke Lichaam van Christus, dat de Kerk is. Het integrale en volkomen geloof in de geopenbaarde leer is de gelukkige en kenmerkende waarborg dat wij behoren tot de enige en ware kerk van Christus.

Hebben wij het opperste geluk dit geloof te bezitten, het geloof van de Heer, het geloof van de Apostelen, het geloof van de kerk, “moeder en leermeesteres”? Het feit dat wij ons hier bevinden, is een teken dat de Heer ons deze, zijn eerste en onvergelijkelijke gave geschonken heeft. Worden wij ons op dit ogenblik bewust van zijn onschatbare en broze waarde!

Vragen wij Hem dat wij deze schat steeds mogen bewaren, evenals St. Paulus van zichzelf getuigde: “Ik heb het geloof bewaard” (2 Tim.4,7). Vragen wij Hem ook dat wij, zoals St. Petrus de zijnen vermaande, altijd “sterk in het geloof” mogen zijn (1 Pet.5,9).

Met onze apostolische zegen.

*) Uit 'L'Osservatore Rom. Sett.' van 9 april, p. 1.

[Bron: Confrontatie, Juni/Juli 1970 - No. 61/62, blz. 14-17, vertaling. P. Dr. A. Emmen OFM]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten