zaterdag 6 december 2014

Traditie en Leergezag (1)

Pater Engelbert Recktenwald FSSP1

Hoe ziet in de katholieke Kerk de relatie tussen Traditie en leergezag eruit? Dat is een theologische vraag, die de ecclesiologie betreft, dus de leer over de Kerk. Theologie is doordacht geloof. Het gaat dus om een vraag over ons geloof in de kerk. In het credo belijden wij ons geloof in de “ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk”. Met deze vier kenmerken is hetgeen het geloof met betrekking tot de Kerk zegt zeker nog niet uitgeput. Dat de Traditie een geloofsbron is, dat er een leergezag is dat waakt over de reinheid van het geloof zoals zij in de Heilige Schrift en de Traditie is vervat, maakt net zo goed deel uit van ons geloof in de Kerk.
 
In de laatste jaren en maanden is er in de publieke ruimte weer veel aandacht voor de verzoeningspogingen van de paus met het Priesterbroederschap Sint Pius X. Deze pogingen lopen tot nu toe vast op de opvatting van het Piusbroederschap dat zij de traditie tegen de paus en het Concilie moet verdedigen. Wanneer ik hier iets over dit thema ga zeggen, dan is dit ook onmiskenbaar als een voormalig lid, die veel aan het Piusbroederschap, en aan zijn oprichter, aartsbisschop Marcel Lefebvre, zijn priesterwijding, te danken heeft. Het ligt mij daarom aan het hart de legitieme zorgen van het Piusbroederschap eerlijk weer te geven. Wanneer ik hier gelijktijdig wil laten zien waar volgens mij de grenzen van deze legitimiteit zich bevinden, dan alleen om in het licht van het geloof op de gevaren van een dwaalweg te wijzen. Ik wens het Piusbroederschap alle succes voor een vruchtbare arbeid in de wijngaard van de Heer. Dit succes kan echter alleen in en met de Kerk. Haar verzoening met de Kerk is dat was ik wens, het doel van mijn gebeden en van deze voordracht, waarvan ik dit thema op verzoek van de Initiativkreis heb gekozen.
 

I. Wat is traditie?

De Traditie is naast de Heilige Schrift een bron van het geloof. Het Concilie van Trente had vastgehouden aan deze geloofswaarheid in haar strijd tegen Luthers dwaalleer van de sola Scriptura (alleen de Heilige Schrift). In zijn vierde zitting (1546) verklaart het Concilie:
 
[De heilige kerkvergadering weet] dat deze waarheid en tucht vervat is in de geschreven boeken en in de ongeschreven overleveringen, die uit Christus' mond zelf door de apostelen zijn ontvangen, of door de apostelen zelf, onder ingeving van de heilige Geest, als het ware van hand tot hand doorgegeven, tot ons zijn gekomen, het voorbeeld volgend van de rechtgelovige Vaders, aanvaardt en vereert (deze kerkvergadering) met gelijk gevoel van godsvrucht en (gelijke) eerbied alle boeken, zowel van het Oude als van het Nieuwe Verbond, omdat van beiden de ene God de schrijver is, en ook de overleveringen zelf, zowel op het geloof als op de zeden betrekking hebbend, als ofwel mondeling van Christus komend ofwel door de Heilige Geest ingegeven en door ononderbroken opeenvolging in de katholieke Kerk bewaard.”2
 
Het Eerste Vaticaans Concilie grijpt op de formulering van het Concilie van Trente terug en zegt:
 
Deze bovennatuurlijke openbaring is naar het geloof van de gehele Kerk - de heilige kerkvergadering in Trente heeft dit geloof uitgesproken - vervat in 'geschreven boeken en ongeschreven overleveringen, die de apostelen uit Christus' mond ontvangen hebben of die door de apostelen op ingeving van de Heilige Geest als het ware van hand tot hand zijn doorgegeven en zo tot ons zijn gekomen'.”3
 
In het daarop volgend hoofdstuk over het geloof staat er dan: “Met goddelijk en katholiek geloof moet dus al datgene geloofd worden, wat in het geschreven of overgeleverde Woord Gods vervat is en door de Kerk in plechtige beslissing of door gewone en algemene leerverkondiging als door God geopenbaard als te geloven wordt voorgelegd.”4
 
Het Concilie van Trente spreekt van tradities in het meervoud. Daarmee bedoelt zij de inhoud van de Traditie, die de volheid van de geloofswaarheden en leer bevat. Zoals men van de leer van de kerk en de leerstellingen van de kerk kan spreken, zo ook van de Traditie en tradities.
 
Waar hebben deze overleveringen hun oorsprong? Het Concilie noemt de Mond van Christus en de Heilige Geest, in ieder geval dus God. De theologen spreken daarom van de goddelijke Traditie. Daarvan te onderscheiden is de kerkelijke traditie. Zij is van menselijke oorsprong. Daarbij is het om het even of zij onder de apostelen is ontstaan of later. Alleen de goddelijke Traditie is bron van het geloof. Wanneer ik dus in deze voordracht van “goddelijke Traditie” spreek, dan bedoel ik daarmee altijd de Traditie in de eigenlijke zin als bron van het geloof. Een afval van deze Traditie of een breuk met deze Traditie is – altijd, maar ook alleen dan – een afval van of een breuk met het geloof.
 
Een kerkelijke traditie die op de apostelen teruggaat en toch niet goddelijk is, is bijvoorbeeld het verbod op bepaald voedsel van het apostel-concilie: “dat gij u onthoudt van offervlees, van bloed en verstikt vlees.”5 Andere voorbeelden zijn “de doop door onderdompeling, het gebruik van de voetwassing, de communie onder beide gedaanten”6
 
De goddelijke Traditie verplicht de gelovigen van alle plaatsen en tijden onveranderlijk tot gehoorzaamheid in geloof, de kerkelijke traditie bindt de gelovigen zolang zij door de kerkelijke autoriteit gehandhaafd wordt.
 
Natuurlijk zijn er ook puur kerkelijke tradities die vanwege hun ouderdom, hun algemene verspreiding en hun beproefde karakter grote eerbied verdienen. Hoewel de kerkelijke autoriteit op zichzelf de volmacht erover heeft, is het toch nog altijd de vraag of het verstandig is wanneer de kerk van deze volmacht gebruik maakt en zulke tradities aantast. Zo is bijvoorbeeld het vieren van de zondag volgens de mening van veel theologen niet van goddelijke oorsprong. Toch verzet zich alles in ons bij de gedachte dat de kerk haar zou kunnen afschaffen. De lagere wijdingen en de wijding tot subdiaken hadden een ouderdom van ten minste 1.700 jaar: toch heeft de Kerk ze afgeschaft. Terecht kan de vraag worden gesteld of dit verstandig was, of hiermee wel de eerbied wordt getoond die men aan zulke tradities verschuldigd is, of hiermee zelfs niet indirect de eigen autoriteit werd ondermijnd: want vele niet opgeleide en lauwe katholieken werpen alle kerkelijke instellingen op een hoop, en wanneer zij zien dat de kerkelijke leiding zelf geen eerbied voor de oude eerbiedwaardige kerkelijke instellingen heeft, dan verminderd dat psychologisch ook maar al te makkelijke de eerbied voor het instituut van het kerkelijk leergezag. Men is dus vrij om op een dergelijke breuk met de traditie vrijuit kritiek te hebben, of dit nu terecht of onterecht is, hierbij is voor mij alleen belangrijk dat er duidelijk aan wordt vastgehouden dat deze breuk niets met een afwijken van de goddelijke Traditie als bron van het geloof te maken heeft.
 
Aartsbisschop Lefebvre sprak vaak van “de traditie”, en vaak bedoelde hij daarmee de kerkelijke, maar ook vaak de goddelijke Traditie, zonder tussen beiden een duidelijk onderscheid te maken.
 
Keren wij terug naar de goddelijke Traditie: zij werd mondeling doorgegeven in de verkondiging en de prediking van de apostelen. De heilige Paulus schrijft dat het geloof van het horen komt: “Fidex ex auditu.”7
 
Maar vanzelfsprekend werd de mondelinge overlevering ook telkens weer schriftelijk vastgelegd, en wel op twee manieren: in de Heilige Schrift en buiten de Heilige Schrift. De Heilige Schrift, dus de boeken van het Nieuwe Testament, zijn schriftelijke neerslag van de traditie, en wel geschreven onder de inspirerende bijstand van de Heilige Geest. Maar ook daarna ging het verder met de schriftelijke neerslag van de Traditie. Wat behoort allemaal hiertoe?
  1. De geloofsbelijdenissen (symbola), met name de apostolische geloofsbelijdenis, het geloofsbelijdenis van Athanasius en van Nicea-Constantinopel: de eerstgenoemde bidden wij voor de rozenkrans, de laatste in de Heilige Mis;
  2. De liturgieën;
  3. De Concilies en de decreten van de pausen;
  4. De geschriften van de kerkvaders.
     
Al deze geschriften zijn op hun eigen wijze getuigen, documenten of oerkennis van de Traditie. Wanneer men dus wil weten wat tot de Traditie behoort, dan moet men op deze getuigenissen teruggrijpen.
 
Maar zoals wij hierboven hebben gezien, staan in de Heilige Schrift ook puur kerkelijke tradities. Wanneer dat voor de Heilige Schrift geldt, zo geldt dat des te meer ook voor de documenten van de Traditie. Dus lang niet alles wat wij daar vinden, behoort tot de goddelijke Traditie en is dus geopenbaarde waarheid. Wij hebben dus criteria nodig om binnen de documenten van de Traditie goddelijke en menselijke Traditie van elkaar te kunnen onderscheiden.
 
Zulke criteria zijn ontwikkeld door de heilige Vincentius van Lérins, een kerkvader uit de vijfde eeuw. Hij geeft drie criteria: Volgens hem behoort tot de Traditie dat wat (1.) overal, (2.) altijd en (3.) door allen werd geloofd. Daarom leert de Kerk bijvoorbeeld (in het Tridentinum en in Vaticanum I), dat men de Heilige Schrift volgens de consensus van de vaderen moet uitleggen: natuurlijk alleen daar, waar deze consensus ook bestaat.
 
Maar zelfs de regel van de heilige Vincentius van Lérins overstijgt nauwelijks het karakter van een vuistregel. De dogmaticus Bernhard Bartmann schrijft hierover: “Onduidelijk is, of de gezichtspunten conjunctief of disjunctief beschouwd moeten worden, of absolute of morele consensus vereist is; of de ouderdom van de expliciete of impliciete leer van belang is; tenslotte is het nog altijd de Kerk zelf met haar oordeel of alle gezichtspunten in een bepaald geval van toepassing zijn. De regel was voor het privégebruik opgesteld in een tijd waarin het pausschap nog niet eenvoudig bij nieuwigheden erbij gehaald kon worden”8
 
Met andere woorden: de regel van de heilige Vincentius van Lérins is op zichzelf beschouwd alleen een provisorische regel, die bij omstreden vragen alleen een voorlopig oordeel, maar geen definitief oordeel, mogelijk maakt over wat wel of niet tot de Traditie behoort.
 
Daarom is er, om tot een definitief oordeel te komen, een goddelijk gelegitimeerde beslissingsinstantie, en dat is het kerkelijk leergezag. Er is een oordeel nodig dat geen privaat oordeel is, maar een officieel en gezaghebbend oordeel, dus het oordeel van een zichtbare, dat is openlijk grijpbare, instantie, die boven de bij de theologische controverse betrokken partijen staat en door is God ingesteld en gelegitimeerd. Precies dat is het nut van het kerkelijk leergezag.
 
 

1 Voordracht gehouden voor de IK Trier op 11 november 2012
2 Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis, 1; vertaling: www.rkdocumenten.nl
3 Dei Filius, 8; vertaling: www.rkdocumenten.nl
4 Dei Filius, 13; vertaling: www.rkdocumenten.nl
5 Handelingen 15, 29
6 Pohle, Wetzer 11, Sp. 1936
7 Romeinen 10, 17
8 Bartmann, Bernhard, Lehrbuch der Dogmatik, Erster Band, Freiburg im Breisgau 71928, blz. 30

Geen opmerkingen:

Een reactie posten