zaterdag 13 december 2014

Traditie en Leergezag (2)

Pater Engelbert Recktenwald FSSP

II. Het kerkelijke leergezag

De theologen gebruiken in deze context het begrip van geloofsregel. Het kerkelijk leergezag is de nabije en onmiddellijke geloofsregel (regula fidei proxima), Schrift en Traditie zijn de verwijderde geloofsregels (regula fidei remota).
 
Met geloofsregel wordt hier de norm bedoelt, volgens welke wij kunnen onderscheiden wat tot het geloof behoort en wat niet. Wij weten dat wij alles moeten geloven wat God geopenbaard heeft, en wanneer wij de deugd van het geloof bezitten, willen wij ook alles geloven wat God geopenbaard heeft. Maar vanwaar weten wij wat tot de openbaring behoort? Daarvoor zouden wij Schrift en Traditie kunnen bevragen. Maar deze beide zijn alleen de verwijderde geloofsregels, omdat zijzelf nog uitleg nodig hebben. Veel plaatsen, passages en onderrichtingen van de Heilige Schrift kunnen op verschillende manieren begrepen en geduid worden, en de geschiedenis toont ons dat dit ook daadwerkelijk vaak gebeurd is en gebeurd. Wie beslist wat de juiste uitleg is? Om in een historisch concrete discussie een beslissing mogelijk te maken, is een beslissingsinstantie nodig die hic et nunc ingrijpt, stelling neemt en een oordeel kan uitspreken. Dat is het levend leergezag. Men spreekt in deze samenhang van een levend leergezag, omdat het handelend in de discussie kan ingrijpen en een oordeel kan vellen. Dat kan de Traditie niet. Weliswaar moet, zoals wij gezien hebben, de Schrift volgens de eenstemmige getuigenis van de vaderen, dus volgens de Traditie, worden geïnterpreteerd. Maar als getuigenis uit het verleden is dit criterium van haar kant opnieuw passief object van duiding en interpretatie, en niet het handelend subject. Daarom is de nabije geloofsregel het kerkelijk leergezag, en niets anders.
 
Het Tridentinum leert daarom: “... dat niemand het wagen zal, steunend op eigen inzicht, in zaken van geloof en zeden, behorende tot het geloofshuis van de christelijke leer, de Heilige Schrift, naar zijn eigen inzichten te verdraaien, tegen het inzicht, welke de heilige Moeder de Kerk heeft gehouden en zal houden, zij aan wie het toekomt te oordelen over het werkelijke inzicht en interpretatie van de Heilige Schriften...”1
 
Franz Diekamp, volgens wiens thomistische dogmatiek in Zaitzkofen werd onderwezen (en zelf ook nog wordt), houdt het daarom zelfs voor een dogma, dat de kerkelijke verkondiging van de leer het nabije en onmiddellijke richtsnoer van het katholieke geloof is.
 
Matthias Premm schrijft in zijn Dogmatiek: “Beide [Schrift en Traditie] zijn aan het kerkelijk leergezag onderworpen, hangen van haar in haar autoriteit in een bepaalde zin af. Welke boeken tot de Heilige Schrift behoren, daarover kan alleen de Kerk onfeilbaar oordelen; evenzo over de zekere betekenis van de afzonderlijke zinnen van de Schrift. De Schrift werd niet aan de individuele gelovigen door God gegeven, maar aan de Kerk toevertrouwd, opdat zij haar betekenis voor het gelovige volk kan ontvouwen. Of een bepaalde leerstelling daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van de Traditie, daarover kan met geloofszekerheid weer alleen de Kerk oordelen. Zo zijn dus schrift en Traditie alleen verwijderde geloofsregels. Het kerkelijk leergezag is de nabije geloofsregel. Want de Kerk heeft geen andere bemiddeling nodig, maar wendt zich direct met een verplichtende kracht naar iedere individuele gelovige. Zij is voor ons de dichtstbijzijnde instantie en authentieke bemiddelaar van de openbaring. Christus heeft tot de apostelen niet gezegd: gaat heen en schrijft mijn openbaringsleer op, opdat ieder weet, wat moet worden geloofd. Maar Hij gaf de opdracht: 'gaat heen en leert .. Ik ben bij jullie tot aan het einde van de wereld' (Mat 28, 19 f.) Christus heeft voor alle tijden een levend leergezag ingesteld, precies dat leergezag is de Kerk, die Hij altijd ter zijde staat opdat zij nooit zal dwalen. Om te weten wat God geopenbaard heeft, moet op de eerste plaats de Kerk worden bevraagd. Zij is de nabije geloofsbron, die voor iedereen, ook die geen opleiding hebben genoten, toegankelijk is, terwijl het onderzoeken van de Schrift en Traditie al een bepaalde opleiding impliceert. Wij moeten God danken dat hij in zijn wijsheid een levend onfeilbaar leergezag ingesteld heeft, dat ons altijd ter zijde staat en waarvoor Christus woord geldt: “wie jullie hoort, hoort mij (…)' (Mat. 10, 40).”2
 
Natuurlijk is het leergezag van haar kant nauw verbonden met de Schrift en Traditie. En staat, zoals het Tweede Vaticanum zegt, onder het Woord van God, niet over haar. Het Eerste Vaticanum leert: “De geloofsleer, die God geopenbaard heeft, werd niet alleen voortbrengsel van wijsbegeerte aan de menselijke geest ter vervolmaking voorgelegd, maar als goddelijk goed overgedragen aan de Bruid van Christus, opdat ze dit getrouw zou bewaren en zonder dwaling uitleggen. Daarom moet ook altijd aan de betekenis van de geloofswaarheden worden vastgehouden, die eenmaal door de heilige moeder de Kerk zijn uitgesproken. Nooit mag men van deze betekenis onder de schijn en de naam van een hogere kennis afwijken...”3
 
Dat de door God verleende competentie om te interpreteren geen vrijbrief voor willekeur inhoud, wordt zeer duidelijk en bondig in de pauselijke kroningseed tot uitdrukking gebracht, waar de ambtsdrager beloofd, “niets aan de overlevering, niets aan dat wat ik door mijn godvruchtige voorgangers bewaard heb aangetroffen, af te toen, te veranderen, of daarin enige vernieuwing toe te laten; veelmeer met gloeiende overgave als haar waarachtig trouwe leerling en navolger met mijn gehele kracht en inspanning het overgeleverde goed vol eerbied te bewaren.”
 
Het kerkelijk leergezag kan dus niet willekeurig een leer opstellen of verwerpen, kan niet willekeurig Schrift en Traditie interpreteren. Daarom kan zij ook nooit iets leren wat een geopenbaarde geloofswaarheid tegenspreekt. Daarom kan zij zichzelf ook nooit in de akten, die aanspraak maken op onfeilbaarheid, tegenspreken. Maar of aanspraak wordt gemaakt op de onfeilbaarheid of niet, daarover beslist weer het leergezag zelf. Wanneer er bijvoorbeeld bij de leer over de onmogelijkheid van het wijden van vrouwen op deze hoogste verbindelijkheid beroep wordt gedaan, dan kunnen de theologen niet weggaan en zeggen, men zou daarover toch verder kunnen discuteren. Zij stellen zich dan boven het leergezag. Maar ook omgekeerd: wanneer het leergezag vaststelt, dat de tot dan toe geldende leer over de katholieke staat geen dogma is, dan kan aartsbisschop Lefebvre niet zeggen dat het toch een dogma is, en dat het leergezag van de traditie is afgevallen. Hij stelt zich dan boven het leergezag van de Kerk. Hij oordeelt over de Paus. Dat echter is strijdig met het beginsel dat de Paus door niemand geoordeeld wordt, en daarmee met het dogma van het jurisdictie-primaat van de Paus. Het gaat hier dus niet om onbelangrijke zaken: Natuurlijk kan ik bijvoorbeeld de preek van een Paus saai vinden, ik kan zelfs het gedrag van de Paus onverstandig vinden, ongeloofwaardig of tot een bepaalde graad voor schadelijk houden, wanneer wij bijvoorbeeld aan het zedelijke misdragen van middeleeuwse pausen of aan de oostpolitiek onder Paulus VI en zijn verhouden tegenover kardinaal Mindszenty denken. Wanneer de kritiek van het Piusbroederschap binnen deze grenzen zou blijven, dan had de verzoening geen moeilijkheden gegeven. In werkelijkheid echter oordeelt zij over het katholiek-zijn van Paus en Concilie. Zij behoud zichzelf het oordeel daarover, of en wanneer de Paus katholiek is of handelt. Zo een oordeel echter behoort tot het hoogste herdersambt van de Kerk. Het leergezag is een deel van het herdersambt. En volgens het Eerste Vaticanum behoort het hoogste herdersambt de Paus, over wie niet weer geoordeeld kan worden. Het leert daarover: “De roomse Kerk bezit naar de inzetting van de Heer de voorrang van het gewone gezag over alle andere kerken. Dit gezag van de rechtsbevoegdheid van de Bisschop van Rome, dat werkelijk bisschoppelijk van aard is, is onmiddellijk. Tegenover dit gezag zijn herders en gelovigen van elke ritus en rang, zowel als enkeling als in hun gemeenschap, tot de plicht van hiërarchische ondergeschiktheid en ware gehoorzaamheid gehouden, niet alleen in zaken van geloof en zeden, maar ook waar het de ordening en de regering betreft van de over het ganse rond der aarde verbreide Kerk. Door het bewaren van deze eenheid met de Bisschop van Rome in de gemeenschap en in het belijden van hetzelfde geloof is zo de Kerk van Christus een kudde onder een opperste herder. (Vgl. Johannes 10, 16) Dat is de leer van de katholieke waarheid, van welke niemand kan afwijken, zonder schade te lijden aan dit geloof en aan zijn heil. (…) Omdat de Bisschop van Rome door het goddelijk recht van de apostolische voorrang aan de top der gehele Kerk staat, leren en verklaren wij ook: De Bisschop van Rome is de opperste rechter van alle gelovigen en men kan in alle controversen, die onder kerkelijk onderzoek vallen, een beroep doen op deze hoogste rechtsinstantie. (2e Concilie van Lyon, 4e Zitting – Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV- Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274, 11)) Over het oordeel van de apostolische stoel echter mag niemand opnieuw handelen, daar er geen hoger ambtelijk gezag is, en het is niemand geoorloofd boven dit gerecht recht te spreken (Vgl. Puas Nicolaas I, Aan Keizer Michaël – Over de onafhankelijkheid van de Kerk en van de Apostolische Stoel, Proposueramus quidem (28 sept. 865))”4
 

1 Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis, 2; vertaling: www.rkdocumenten.nl
2 Premm, Matthias, Katholische Glaubenskunde. Ein Lehrbuch der Dogmatik, Erster Band, Wien 1951, blz 28)
3 Dei Filius, 22; vertaling: www.rkdocumenten.nl
4 Pastor Aeternus, 11 en 14; vertaling: www.rkdocumenten.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten