dinsdag 4 december 2007

Het “Idealisme” van de Mariënburggroep

door Jonkheer Mr. C.M.P. van Nispen tot Sevenaer, Vierakker Men kan de werkelijkheid buiten de mens op tweevoudige wijze benaderen, te weten volgens de Aristotelisch-Thomistische wijze van denken en volgens de idealistische. De eerste wijze van denken kent aan de dingen buiten de mens werkelijkheid toe; in de idealistische wijze van denken zijn de dingen buiten de mens gedachtendingen, althans voor een goed deel. Wij geven een voorbeeld. Het paard is een realiteit buiten de mens. In de idealistische wijze van benaderen der werkelijkheid wordt de nadruk gelegd op het feit, dat het ding telkens andere betekenis heeft op grond van affectieve benadering. Voor de man van de ruitersport heeft het paard een andere waarde, te weten een affectieve, zulks in tegenstelling tot hem, die er zich nauwelijks voor interesseert Ook de moeder van de ruiter beziet het paard met andere ogen dan de buitenstaander; waarschijnlijk vanuit haar bezorgdheid voor wat haar zoon kan overkomen. Dit alles is volkomen waar, maar het doet niet af aan het feit dat het ding, het beschouwde voorwerp een reëel ding is, een werkelijkheid buiten de mens. De idealistische wijze van denken beheerst het moderne denken. Niet aan hun zijn ontlenen de dingen hun betekenis, maar het is aan ons denken dat de dingen hun betekenis ontlenen. Ten aanzien van het kennen wordt meer betekenis toegekend aan het kennend subject dan aan het gekend of te kennen object. Deze wijze van denken gaat zwanger aan funeste gevolgen. Neem de abortus. Men gaat er niet vanuit dat de ongeboren vrucht uit zichzelve recht op bestaan heeft. het heeft slechts recht in zoverre als de ouder het aanvaardt. Neem het huwelijk. In “Humanae Vitae” wordt ervan uitgegaan, dat het huwelijk een eigen structuur heeft, gericht op voortbrenging van kinderen en hun opvoeding. Maar, omdat in de idealistische denkwijze meer waarde wordt toegekend aan de benadering der werkelijkheid door het kennend wezen, meer dan aan de werkelijkheid van het gekende subject, is genoemde encycliek voor velen onverstaanbaar. Pius XII heeft opgemerkt, dat de moderne mens vandaag aan de dag de grondslag van morele regel niet zoekt in een algemene norm, een algemene, onafhankelijk van de situatie, geldende norm, maar louter in diens persoonlijk oordeel. Doet de Mariënburggroep wel anders? Voor haar is er immers geen sprake van een objectieve werkelijkheid, doch van een werkelijkheid, zoals de mens, het kennend subject die schept naar eigen inzicht; m.a.w. niet het gekende object bepaalt de aard van het gekende, maar het kennend subject. Dit denken is een vrucht van de hiervoor geschetste idealistische wijze van denken. Er kan dan ook geen sprake zijn van een gezag. Gezag betekent immers la compétence du dernier mot, de bevoegdheid het laatste woord te spreken als norm voor het menselijk handelen. Van gezag kan slechts sprake zijn in en voor zoverre er sprake is van een buiten de mens staande instantie, bevoegd een bindende norm vast te stellen. zich zelve de wet voorschrijven is een contradictio in terminis, een innerlijke tegenstrijdigheid. Wie meent dat de handelende mens zichzelf de wet kan voorschrijven doet denken aan von Münchhausen die zich aan eigen haren optrok. In de aanhef van deze beschouwing wezen wij erop hoe het moderne denken als gevolg van de idealistische denkwijze moeite heeft met het aanvaarden van een objectief gegeven buiten de mens. Zien wij goed, dan is de mariënburggroep niet ontkomen aan dit euvel. Haar houding wordt immers bepaald door een denkwijze, welke de werkelijkheid ziet als product van het denken. Een denkwijze waarbij ten aanzien van de werkelijkheid het denkend subject meer bepalend is voor het inzicht in de werkelijkheid dan het te kennen object. Aan Rome wordt verweten, dat het geen tweede huwelijk wil, wanneer het eerste is vastgelopen, géén vóórhuwelijkse sex, geen pil, géén actieve euthanasie. Dat alles, zo heet het, “schaadt de werfkracht der Kerk, omdat zij met zulke beperkende maatregelen wordt geïdentificeerd”. De werfkracht der Kerk wordt dus teruggebracht tot een probleem van welgevalligheid. Maar de geschiedenis leert hoe de Kerk juist de eeuwen door overwonnen heeft, omdat zij de inhoud van het geloofsgoed en van de moraal niet heeft laten afhangen van de wisselende inzichten naar tijd en plaats; omdat Rome de onveranderlijke pool is geweest in de wisselende vlucht der tijden. Samenvattend: De Kerk heeft de eeuwen getrotseerd, omdat niet het kennend subject, maar het object, de objectieve norm bepalend is geweest. Uit Confrontatie – Mei 1984 – No. 226 – blz. 210 en 211.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten