zondag 30 december 2007

Een vrouw apostel?

Prof. Dr. Mag. J.P.M. van de Ploeg O.P. Door zekere feministinnen wordt de opvatting verspreid dat er behalve de twaalf apostelen, wier namen wij kennen uit het Evangelie en die in de oude romeinse canon der H. Mis worden herdacht, samen met twaalf martelaren, in de oude kerk ook vrouwelijke apostelen waren, natuurlijk met gelijk gezag en gelijke functie. De vondst die zij menen te hebben gedaan is niet geheel nieuw noch volkomen origineel, nieuw is echter de manier waarop zij wordt gebruikt en er verkeerde conclusies uit worden getrokken. Het gaat over een verder totaal onbekende Junis (of Junia), aan wie de apostel Paulus aan het einde van zijn brief aan de Romeinen groeten stuurt (Romeinen 16, 1-23); Phoebe van Kenchreai meegeteld groet de Apostel 27 personen, zowel mannen als vrouwen. Als no 6 en 7 van deze lange lijst groet hij “Andronicus en Junias, mijn stamgenoten en medegevangenen, die van aanzien zijn onder de apostelen”. Welnu, deze Junias (of Junia) wordt tot vrouw gepromoveerd en uit de tekst wordt besloten dat zij een van de aanzienlijkste apostelen was. Wat hiervan te zeggen? Verreweg de meeste uitleggers, enkele oude (Hiëronymus, Chrysostomus) en nieuwe (o.a. Lagrange) uitgezonderd, dien in Julias een man, een gezel van Andronicus. De boven aangehaalde tekst van St. Pulus wordt verschillend vertaald. De PC vertaling luidt: “Groet Androinikus en Junias... die in groot aanzien staan bij de Apostelen”; KBS (Grossouw): Groet A. en J. “mannen van aanzien onder de apostelen”; Nieuwe Vertaling van het Nederl. Bijbelgenootschap: “... mannen onder de apostelen in aanzien”; Leidse vertaling: “... die onder de apostelen een ereplaats innemen”; Prof. A.M. Brouwer (Leiden 1937): “... mannen van aanzien onder de apostelen”; Prof. Jos Keulers (1953, Romeinen): “... die in groot aanzien staan onder de apostelen”; Groot Nieuws Bijbel: “... Zij behoren tot de bekende apostelen” (dit is een van de voorbeelden uit deze “vertaling” van het tendenties anders weergeven van een tekst dan er staat); Vulgata en Neo-Vulgate “qui sunt nobiles in apostolis” (= die edel zijn onder de apostelen”). De Syrische vertaling komt met deze overeen. Douai vertaling (der engelse Katholieken in ballingschap, 1582): “who are of note among the aposteles” (“die zeer bekend zijn onder de apostelen”); New English Bible (Anglicaans_protestants, 1961): “... They are eminent among the apostles” (ook deze, in Engeland zeer verbreide vertaling, is in een aantal gevallen meer een verklaring (volgens de inzichten der vertalers) dan een vertaling van de tekst; “Groot Nieuws” is er bij te rade gegaan!). Ten slotte willen wij nog het door Protestant en Katholiek meest gebruikte woordenboeken van het bijbels Grieks aanhalen (Walter Bauer, 1971) en de dito spraakkunst (Blass-Debrunner, vele uitgaven). Bij Bauer leest men,d at het door de samenhang zo goed als (wohl) uitgesloten is, dat Junias de naam is van een vrouw, hoewel dit op zich zou kunnen. Hij verwijst naar Blass-Debrunner 125,1, waar een aantal mannelijke Griekse namen worden genoemd die op -as uitgaan (Thomas, Andreas, Barnabas, enz.) en aan de mogelijkheid wordt gedacht (die ook door anderen is geopperd) dat Junias een afkorting is van Junianus (vgl. Antipas van Antipatros, enz.), maar voegt erbij: Indien met Junias een man is bedoeld. Conclusie: volgens de meest onafhankelijke uitleggers, zowel katholiek als protestant, was Junias een man; de mogelijkheid dat zij een vrouw was kan echter niet worden uitgesloten (vgl. het paar Aquila en Priscilla, Hand. 18, 18; 1 Cor, 16, 19 enz.). Een andere kwestie is zowel die van de betekenis van de tekst, als die van het woord “apostel” dat daarin voorkomt. Wat het laatste betreft: het Griekse woord apóstolos betekent “gezondene”. Dit woord betekent juist hetzelfde als ons “missionaris” (missio = zending; de missionaris is een gezondene) en “zendeling”. Het woord komt al in het profane Grieks voor met de betekenis van gezant, ambassadeur, ja zelfs van commandant van een eskader. In de Griekse vertaling van 1 Kon. 14,6 heet een profeet een “apóstolos”, door God tot de vrouw van koning Jeroboam gezondene. Veel later beschouwde Mohammed zich als de rasûl Allah, de “gezondene”, “apostel” van Allah. In het Nieuwe Testament wordt het woord apóstolos, apostel, bij uitstek, maar niet uitsluitend gebruikt voor het twaalftal, waaraan St. Paulus is toegevoegd, die zichzelf “apostel van Jezus Christus” noemt (1 Cor. 1,1 enz.). In Hebreeën 3,1 zegt de auteur: “Daarom, broeders... beschouwt de Apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus...” Als mens is Jezus bij uitstek de door God gezondene. In het Jodendom ten tijde van Christus heetten de afgezanten die vanuit Jeruzalem naar joodse gemeenten in het buitenland werden gestuurd om daar geld op te halen dat bestemd was voor Jeruzalem in het Grieks “apostelen”. Strack-Billerbeck III, p. 2-4 somt een hele reeks van personen op die in het Jodendom “apostel” - “gezondene” heetten: degene die gevolmachtigd was een verloving te sluiten; die gevolmachtigd was om een scheidsbrief over te brengen of in ontvangst te nemen; de voorbidder van de gemeente, gevolmachtigden van een gerechtshof; door God gezondenen, zoals Moses, Elias, Eliseüs; de offerende priester (als gevolmachtigde van God, niet van de gemeente). Wij behoeven er ons dus niet over te verwonderen als ook in het nieuwe Testament het woord “apostel” zo nu en dan in een ruimere zin wordt gebruikt dan van het Twaalftal. Ieder die een opdracht had ontvangen die hij moest overbrengen kon “gezondene”, “apostel” worden genoemd. Men denk hierbij aan ons “missionaris”, dat dezelfde betekenis heeft als (de oorspronkelijke zin van) “apostel”. De oude christelijke Kerk was bij uitstek missionair, geen wonder dus dat missionarissen, naast andere afgezanten, wel eens “apostelen” heetten (vgl. PHiillippenzen 2,25; 2 Cor 8,23 enz.). Maar vanwege de overheersende betekenis van het Twaalftal en van St. Paulus wordt de naam “apostelen” in het Nieuwe Testament in de overgrote meerderheid der gevallen voor hen gebruikt; vgl. vóór alles Handelingen 1, 26: Mathias werd toegevoegd aan de groep van de ëlf apostelen”. Nu terug naar Romeinen 16,7. De vraag is, of Andronicus en Junias alleen maar een uitstekende naam hadden bij de apostleen, of dat zij zèlf zo werden genoemd. De Griekse tekst laat beide opvattingen (en daarmee vertalingen) toe en de meningen der vertalers en uitleggers lopen uiteen, zoals men heeft kunnen zien in de boven aangehaalde vertalingen. Het is mogelijk dat Andronicus en Junias en bepaalde taak van afgezant of geloofsverkondigers in de christelijke gemeente hadden en in het laatste geval, dat van geloofsverkondiger, was Junias vanzelfsprekend een man, want vrouwen moeten volgens St. Paulus in de bijeenkomsten der gemeente “zwijgen” (1 Corinthiërs 14, 34), d.w.z. zij mogen er niet officieel het woord voeren. Aangenomen dat beiden “apostelen” werden genoemd, dan blijkt dat zij onder de “apostelen” (in wijde zin genomen) een uitstekende naam hadden. Er zijn echter vertalers die menen dat Romeinen 16,7 betekent dat Andronicus en Junias een bijzondere goede naam hadden bij de apostelen, zonder zelf zo te worden genoemd. Alleen in dat geval kan men denken aan man A. en vrouw (Junia(s)). Men ziet op welke wankele basis de nieuw uitgevonden “apostolin” Junia(s) staat! Er is geen sprake van dat zij op één lijn zou zijn geteld met de Twaalf, of zelfs maar met andere mannen die officiële functies van afgezant in de Kerk vervulden. Wéér een fout van femistinnen. Of is het een feministische fout? Een der talloze dan. Uit: Confrontatie , februari 1988 – No. 271, blz. 38-50

Geen opmerkingen:

Een reactie posten