maandag 21 maart 2005

Gnostiscisme

Cools Uit: De Katholieke Encyclopaedie Streed men er vroeger over, of het g. een Christ. ketterij was (een acute hellenisering [vergrieksing] van het Christendom: Harnack) of een product van Oosters syncretisme en Hellenistisch denken, sinds de vondsten van Toerfan en van een gnostieke bibliotheek in Nag-Hammadi in Egypte (1946) is het duidelijk, dat het g. een godsdienst is geweest met een eigen karakter. Naar plaats en tijd vertoonde het vsch. vormen. Zo bevatten de documenten uit Toerfan duidelijke Oosterse, m.n. Perz. en Babyl., elementen; het Egyptische g,. bevatte oude Egypt. mythen; het latere g. had veel Christ. elementen en een Christ. terminologie. Vandaar kan men spreken van een Christelijke g. Het g. was geen filosofie, maar een soort innerlijke religie, waarvan we de voortzetting vinden bij de Manicheeën, Bogomillen en Kartharen en in de tegenw. theosofie en anthroposofie. De gnosis is niet de kennis van het redenerend verstand, maar een schouwende intuïtie en een religieuze ervaring, door een geheime openbaring en inwerking van de godheid gekregen. Het g. wil dan ook de leer niet logisch bewijzen. De gnosticus meende die genade, zoals ze veelal met een Christ. term genoemd wordt, door een rituele inwijding te verkrijgen (doop en sacramenten). De gnostieke God is niet alleen een onbekende God, maar naar zijn wezen de onkenbare, onwaarneembare en onuitsprekelijke God, de vreemde God, verheven boven heel de zintuiglijke en geestelijke wereld. Naast de goddelijke vader staat een goddelijke moeder, het vrouwelijk aspect van de godheid. Uit hen komen vsch. wezens voort, die in de vsch. systemen andere namen dragen (ogdoaden, eonen). Karakteristiek voor het g. is het dualisme. De geest staat tegenover de stof, God tegenover de wereld enz., waarbij God en de geest het goede principe, de stof en de wereld het kwade principe zijn. De stof wordt gezien als een demonische macht in en buiten de mens. In het g. staat echter de mens in het middelpunt van de belangstelling. De mythen en leringen van het g. willen antwoord geven op de vraag, vanwaar de mens komt, wat hij is en waarheen hij gaat. De mens is voor de gnosticus een deel van de godheid. De goddelijke ziel is voor de verleiding bezweken. Bij haar val door de sferen heeft zij de hartstochten meegekregen, maar innerlijk blijft de mens verschillen van de wereld. Al beheersen de sterren met een ijzeren noodwendigheid het wereldgebeuren, toch weet de mens zich innerlijk vrij. De gnosis wil nu een weg zijn tot God. Oorspr. werd die weg ruimtelijk gedacht. De mens gaat na de dood naar de hemel. Ook tijdens zijn leven kan hij al trachten op te klimmen en door het aanschouwen Gods wedergeboren worden en de onsterfelijkheid verwerven. Vrijwel alle vormen van gnosis kennen die reis langs de hemel en er worden ons wachtwoorden meegedeeld, die de gestorvenen behoeven om die reis veilig te kunnen volbrengen. Vandaar ook de magische riten en zgn. sacramenten. Daarnaast kende de gnosis de inkeer tot zichzelf, de bewustwording van zijn diepste wezen als weg naar God. De bloeitijd van het g. viel in de 2e en 3e eeuw n. Chr. Het is een gevaarlijke mededingster geweest van het jonge Christendom.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten