dinsdag 29 maart 2005

Geloofsondermijning door Prof. H. Küng

Th. Steltenpool S.V.D. uit: Katholieke Stemmen, december 1979, jaargang 8 nr. 12 Een van de rampen, die over de katholieke geloofsgemeenschap zijn losgebroken, is het feit dat theologieprofessoren zich aanmatigen als kerkleraars op te treden zonder zich te storen om wat Paus en Bisschoppen als officiële kerkleer hebben verkondigd. Gewoonlijk gebeurt dit onder het motto, dat zij de oude geloofswaarheid willen verkondigen op een bij onze tijd aangepaste wijze. Het merkwaardige daarbij is, dat de zgn. progressieven wars zijn van alle kerkelijke autoriteit, maar dat juist degenen, die uiterst progressief willen zijn, deze autoriteit optredende professoren het eerst achterna lopen. Küng’s Zelfoverschatting In dit artikel zouden wij willen wijzen op het laatste boek van prof. H.Küng. Men weet, dat hij de onfeilbaarheid van de paus ontkent. Tegelijk treed hij zeer autoritair op. Vandaar, dat van hem wordt verteld, dat de paus zou hebben aangeboden zijn plaats voor Küng ter beschikking te stellen. Küng moet hebben geweigerd: dan was hij niet meer onfeilbaar… Intussen verscheen over hem een artikel in Der Spiegel, bekend om zijn scherpe kritiek. Küng werd afgeschilderd als ijdeltuit nummer één. Met alle mogelijke middelen zou hij in de publiciteit trachten te komen en daarbij zwaar geld verdienen. Men zou het Spiegel-artikel naast zich neer kunne leggen. Maar ook in de rustige Deutsche Tagespost werd de vraag gesteld, of Küng nog lang met zijn spelletje met de Duitse bisschoppen wilde voortgaan. Het ergste is, dat Küng zelf op blz. 855 van zijn boek wel een overtuigend bewijs geeft van de mentaliteit die Der Spiegel hem toeschrijft. Bij de theologen, die hun gedegen boek Diskussion um H. Küngs Christsein uitgaven, zou het volgens Küng “minder om de discussie dan om misverstanden, verkeerde uitleg, minderwaardige kritiek en verdachtmaking gaan”. Wie zo argumenteert heeft het aan zichzelf te danken als men hem van zelfoverschatting beschuldigt. Daarbij wijst hij nadrukkelijk op het boek, dat ter ere van zijn 50ste verjaardag werd uitgegeven en grotendeels op hem terug moet gaan. Wat de bisschoppen betreft: zij zouden zich aan voor Küng onbegrijpelijk vervalsing schuldig maken door hem te verwijten, dat hij Jezus slechts als voorbeeldig mens en plaatsbekleder van God beschouwt. Het bisschoppelijk leerambt zou volgens Küng niet te overtuigen zijn en verdere discussie nutteloos. De bisschoppen hadden volgens Küng minsten moeten wachten tot hij in zijn nieuwe boek zijn opvatting nader had omschreven. Dat zou echter hebben betekend dat zij een paar jaar werkeloos hadden moeten toezien, terwijl Küng door duizenden boeken het geloof van zijn lezers ondermijnde. Of hij thans in zijn laatste boek eindelijk met de noodzakelijke duidelijkheid spreekt zal verder blijken. “Existiert Gott?” Deze vraag “Bestaat God?”, die de titel vormt van zijn laatste boek, wordt door Küng bevestigend beantwoord. Echter allen in deze zin, dat hij het atheïsme evenmin in strijd acht met het gezonde verstand als het geloof in de God van Jezus Christus, waarvoor hij kiest. Men zou niet kunnen bewijzen, dat met de dood niet alles uit is (wat verstaat hij onder ‘bewijs’?), maar hij kiest voor het geloof, dat wij voor eeuwig bij God zullen leven. Op de vraag naar de godsbewijzen zullen wij hier niet ingaan, hoewel zij wel de fundamenten raakt. Onmiddellijk met het Godbestaan hangt de vraag samen, of wonderen mogelijk zijn. Om niet het verwijt te moeten horen, dat wij van verdachtmakingen uitgaan, geven wij de letterlijke tekst van Küng. Die is duidelijk genoeg. Op blz. 714 zegt hij: “Zeker, God is almachtig. En toch deugt dit slecht tot op zekere hoogte als argument, wanneer ik mij beweeg binnen de door hem vastgestelde ruimte, die wetten van de kosmos. Natuurkundig zou een bovennatuurlijk ingrijpen Gods in de wereld onzin zijn: de gevolgen zouden natuurkundig niet in te denken zijn, als God ook maar voor een enkel moment de regels zou opheffen van het systeem, dat hij zelf gegrondvest heeft.” Duidelijker kan men het wonder niet ontkennen. Geen wonder dat Küng, die zich daarbij gemakshalve tot het Oude Testament beperkt, de wonderen van de H. Schrift weg-verklaart. Even duidelijk is uiteraard, dat Küng hier drie blunders tegelijk maakt. Voor het gemak veronderstelt hij, dat heel de natuurlijke orde verstoord wordt als God op één bepaald moment op één bepaalde plaats een teken geeft van zijn bijzondere Tegenwoordigheid, door iets uit te werken dat volgens de gewone natuurwetten onmogelijk is. Bovendien beweert hij zonder bewijs, dat dit in strijd zou zijn met Gods Wijsheid. Tenslotte vergeet hij, dat wonderen nu eenmaal in feite plaats vonden en plaats vinden. Dit is de gewone methode van de modernistische theologen: tegenover dergelijke feiten geplaatst steken zij de kop in het zand. Geen Duidelijkheid. De wezenlijke vraag, waarom het in het debat tussen Küng en de Duitse bisschoppen gaat, is deze: erkent Küng dat Jezus van Nazaret zowel waarlijk God als waarlijk mens is, of niet? Op die vraag had men een duidelijk antwoord mogen verwachten. Küng zelf heeft immers nadere toelichting van zijn standpunt op dit meest wezenlijke punt aangekondigd. Tot onze spijt vinden wij in dit nieuwe boek noch de bevestiging noch de uitdrukkelijke ontkenning van de Godheid van Christus. Dat is zeer ernstig. Het typeert namelijk de ons inziens onwaarachtige strijdmethode van de zgn. progressieve theologen. In feite grijpen zij terug op de handelwijze, die Arius in het begin van de vierde eeuw reeds toepaste. Deze trachtte zich zo uit te drukken, dat hij aan Jezus een heel bijzondere waardigheid toekende, maar diens Godheid niet erkende. Dat spel werd naderhand door de semi-arianen met steun van de keizer met succes voortgezet. Uiteindelijk zegevierde binnen de Kerk echter de trouw aan de geloofsbelijdenis van Nicea. Men kan natuurlijk zeggen, dat het pleit reeds is beslecht door het feit dat Küng de mogelijkheid van het wonder uitsluit. Dan sluit hij impliciet de mogelijkheid uit van de grootste aller wonderen: de Menswording van de Zoon van God. Intussen gaat hij en gaan anderen door, zichzelf aan te dienen als trouw uitleggers van het concilie van Nicea. Hoe doet Küng dit? Küng zet uiteen, dat de eerste christenen Jezus zagen als Gods Zoon of plaatsbekleder. Uit het evangelie, dat Jezus had verkondigd werd volgens hem het evangelie, dat Jezus tot inhoud had. Hij kreeg de hoogste titels die destijds ter beschikking stonden. Vooral de Titel ‘Zoon van God’ kwam naar voren. Deze titel legt Küng zo uit, dat Jezus bij God verheerlijkt werd. Volgens de eerste christenen zou het niet om Jezus’ oorsprong zijn gegaan of om zijn fysieke afstamming, zoals bij de heidense godenzonen en helden (blz. 745). Dit laatste lijkt erg op een unfaire insinuatie. Dat geldt ook van blz. 749, waar Küng schijnt aan te duiden, dat degenen die in de Godheid van Christus geloven, instemmen met een twee-goden-leer. IN ieder geval valt op, dat Küng nergens een precieze omschrijving geeft van de kerkelijke leer over de H. Drie-eenheid of over de Godheid van Christus. Nergens zegt hij, in hoever hij daarmee al dan niet instemt. En slecht dàt zou de duidelijkheid hebben gebracht, die hij voor dit boek beloofd heeft. De Godheid van Christus Op blz. 746 stelt Küng de vraag: “Wat betekent dit: Gods Zoon van eeuwigheid?”. Hij verwijst hier naar zijn boek Christ-sein (= Christen-zijn). Daarna volgen enkele als these cursief gedrukte stellingen, die zeker niet opgevat kunnen worden als bevestiging van de Menswording in de normaal katholieke betekenis. Volgt een verwijzing naar stellingen van andere ‘katholieke’ theologen. Alles wordt op blz. 748 nog weer eens op deze wijze samengevat: “Menswording van God in Jezus betekent: in Jezus’ hele spreken, in zijn hele verkondiging, levenswijze en levenslot heeft Gods woord en wil menselijke gestalte aangenomen: Jezus heeft in al zijn spreken en handelen, lijden en sterven, in zijn hele persoon Gods wil en woord verkondigd, gemanifesteerd, geopenbaard: hij, in wie zich woord en daad, leer en leven, zijn en handelen, volledig dekken, is lichamelijk, is in menselijke gestalte Gods woord, wil, zoon.” Bij deze tekst is aan te merken, dat hij wellicht in het Nederlands moet worden vertaald met Gods Woord, Wil, Zoon. De uitleg van Küng bevestigt, dat hij in Jezus alléén een mens ziet, die op heel bijzondere wijze God “ter sprake brengt” en aan Gods wil beantwoordt. Hoe Küng met teksten omspringt wordt duidelijk in het onmiddellijk volgende. Daarin verwijst hij naar de voornaamste teksten, die gewoonlijk als bewijsteksten voor de Godheid van Christus worden aangevoerd. Zelfs op het concilie van Nicea beroept hij zich, maar steeds “in niet-speculatief, maar historisch perspectief.” Hij gaat verder: “Zulke uitspraken moeten tegen misverstanden worden beschermd. Naar het Nieuwe Testament mag uit de verhouding tussen Vader en Zoon geen twee-goden0leer (bitheïsme) ontstaan…” Alsof de Griekse Vaders en de hele kerkelijk traditie daartegen niet met alle nadruk hebben gewaarschuwd. Even verder zegt hij echter niet, dat men volgens het Nieuwe Testament positief moet zeggen, dat Christus met de Vader en de Heilige Geest één God is, maar: “De ware mens Jezus van Nazaret is voor de gelovenden de werkelijke openbaring van de ene ware God en in deze zin zijn woorden, zijn zoon” (Eventueel: zijn Woord, zijn Zoon – blz. 749.) In deze zin! Deze beperking is wezenlijk. Hij licht haar zelf toe: “Niet mythologie of mystiek of metafysica is hier de zin, maar de nuchtere, doch fundamentele constatering: In het werken en in de persoon van Jezus treedt ons op eenmalige en definitieve wijze God zelf tegemoet”. (ibid.) Zoals wij zagen verweet Küng aan de Duitse bisschoppen dat zij schreven, dat Christus volgens hem alleen voorbeeldig mens is en plaatsbekleder van God. Uit zijn tekst kan men echter alleen maar constateren dat Küng inderdaad niet de aan de Godheid van Christus gelooft. Wel verheerlijkt hij de mens Jezus Christus en diens unieke godsdienstige betekenis op een wijze die van Hem toch weer meer schijnt te maken, dan aan een gewone mens, ook al is deze nog zo diep religieus, kan worden toegeschreven. Juist dat doet ons denken aan Arius. Heilige Geest en Drie-eenheid Kan de tekst over de Heilige Geest, die Küng laat volgen, wellicht meer duidelijkheid brengen? Küng eindigt met de vertaling van het Veni Sancte Spiritus. Schijnbaar bidt hij daarin tot de H. Geest. Maar wie zijn uiteenzetting met aandacht volgt weet al, dat de H. Geest niet als goddelijk Persoon wordt opgevat. Het gaat alleen over de goddelijke inwerking: “Wat betekent dit echter voor ons heden ten dage: aan de H. Geest, de Geest van God geloven? Dit betekent eenvoudig, vertrouwend aanvaarden, dat God zelf mij in het geloof innerlijk aanwezig kan worden, dat hij als genadige macht en kracht heerschappij kan gaan voeren over mijn binnenste, mijn hart, mijzelf” (blz. 761). Zijn uiteenzetting voer de Drie-ene God maakt duidelijk, dat hij zijn eigen wijze van voorstelling schriftuurlijker en beter vindt dan de klassieke en door de Kerk officieel bevestigde leer over de drie Personen in God. Aan duidelijkheid laat zijn wijze van spreken ook op dit wezenlijke punt zeer te wensen over. Küng’s beschouwingen willen in het bijzonder aansluiten bij de moeilijkste tekst over de verhouding tussen Jezus en de H. Geest van 2 Kor. 3, 17: “De Heer is de Geest”. In samenhang wordt de Heer hierin zowel tegenover de Geest gesteld als met Hem geïdentificeerd. Küng licht deze tekst als volgt toe: “De nu bij God opgenomen Jezus handelt tegenwoordig door de Geest, in de Geest, als Geest. In de Geest is derhalve de verhoogde Christus zelf aanwezig: in het leven van de enkeling, in het leven van de geloofsgemeenschap en boven alles bij de godsdienstige bijeenkomst, bij de maaltijdviering ter gedachtenis aan Hem” (blz. 765). Het is voor ons onmogelijk aan te nemen, dat Küng gelooft aan de Godheid van Christus. De reden daarvoor hebben wij boven aangegeven. Maar bij dit soort teksten dringt zich opnieuw de vraag op: hoe kan Küng zó spreken? Schrijft hij aan de verheerlijkte Jezus niet toch iets bovenmenselijks toe? Niet gemakkelijk zal een christen op deze wijze spreken van welke heilige dan ook. Zolang Jezus alleen maar mens is, is niet in te zien, hoe hij genade-invloed kan uitoefenen. Zelf besluit Küng: “In de ontmoeting van ‘God’, ‘Heer’, ‘Geest’ met de gelovige gaat het derhalve tenslotte om een en dezelfde ontmoeting, om het ene handelen van God zelf: ‘De genade van de Heer Jezus Christus en de Liefde van God en de gemeenschap van de H. Geest zij met U allen’ (2 Kor. 13, 13).” (blz. 766) Hier staan wij voor de gewone moeilijkheid in het gesprek met velen die niet meer vasthouden aan de officiële christelijke geloofsovertuiging. Zij gebruiken dezelfde woorden maar geven aan deze woorden een andere inhoud. Dit is mogelijk, omdat degenen, die wel aan de geloofsleer van de Kerk vasthouden gewoonlijk bevestigen wat de anderen positief uitspreken. Omgekeerd willen die anderen echter niet bevestigen wat de gelovenden daar bovenuit nog bevestigen. Met Küng en anderen zijn wij ervan overtuigd, dat de enen God zich op speciale wijze openbaart in Jezus en dat aan God zelf mag en moet worden toegeschreven wat van de H. Geest wordt gezegd. De vraag, waarom het gaat is echter daarmee niet beslist. Het gaat over de karakteristieke inhoud van de christelijk geloofsbelijdenis: om de godheid van Christus. Tenslotte is het niet hetzelfde, of Christus al dan niet waarlijk God genoemd moet worden, of dat al dan niet bevestigd moet worden, dat de H. Geest waarlijk God is met de Vader en de Zoon en of wij derhalve moeten vasthouden aan één God in Drie Personen. Bij dat leerstuk gaat het om het hart van de christelijke geloofsovertuiging. Het is geenszins hetzelfde, of iemand alleen maar bevestigt, dat God zich in Jezus heeft geopenbaard in soortgelijke – slecht (bijzonder) opvallende – wijze, als hij zich in heel de schepping heeft geopenbaard, of dat men moet zeggen: de tweede Persoon van de allerheiligste Drie-eenheid, God met de Vader en evenzeer als de Vader, heeft in Jezus menselijke gestalte aangenomen. Alleen wie dit laatste gelovig bevestigt heeft weet van de oneindige liefde van God. Alleen hij bevestigt de uitspraken van de H. Schrift in dezelfde zin, waarin deze door de schrijvers van het Nieuwe Testament duidelijk zijn bedoeld en waarin zij door het Concilie van Nicea nog eens uitdrukkelijk werden omschreven. Conclusie In de Anzeiger für die katholische Geistlichkeit van april 1978 houdt prof. Dr. Ekkart Sauser een pleidooi voor de juiste Ton en Unterton (Toon en ondertoon) in de discussie over Jezus Christus. Men dient volgens hem vast te houden aan de goede trouw van degenen, die zich op een andere wijze uitdrukken dan men zelf meent te moeten doen. Het is juist, dat wij het oordeel over de bedoeling van iemand als Küng en vele anderen in laatste instantie aan god moeten overlaten. Er is echter een ander aspect, dat men niet uit het oog mag verliezen. Mogen wij toelaten, dat opvattingen als die van Küng bij de grote massa van gelovigen verwarring stichten, de geloofszekerheid wegnemen en tenslotte het geloof zelf aantasten? De liefde moet worden beoefend in de waarheid, resp. de waarheid in de liefde. Deze beide zijn met elkander verbonden en mogen niet van elkander worden losgemaakt. Als een van beide partijen weigert om een eerlijke dialoog aan te gaan, dan is het in dit geval Küng zelf geweest. Van hem mag verwacht worden, dat hij zich duidelijk uitspreekt. Hij dient onomwonden te zeggen of volgens hem Christus werkelijk God is evenals de Vader en de H. Geest, en mèt de Vader en de Geest: waarlijk God En Schepper van alle eeuwigheid. Zou hij dit tegen onze verwachting in bevestigen, dan moet hem een tweede vraag worden voorgelegd: hoe kan hij deze bevestiging overeenbrengen met zijn afwijzing van het wonder, waarbij het woord ‘wonder’ moet worden genomen in de strikte zin van het woord? Zolang Küng geen duidelijk antwoord geeft op deze vragen heeft hij niet het recht de bisschoppen verwijten te maken. Juist omgekeerd: men zal de Duitse bisschoppen moeten vragen, wanneer zij Küng eindelijk gaan dwingen om kleur te bekennen en wanneer zij de normale consequenties trekken, wanneer hij zich verder aan een uitdrukkelijke geloofsbelijdenis onttrekt. Dat alles heeft ook betrekking op ons land. Van de ene kant worden de obeken van Küng ook hier te lande aanbevolen. Zij zijn gevaarlijker dan die van Schillebeeckx omdat Küng een betere stijl ter beschikking heeft dan Schillebeeckx. Bovendien meende de Tilburgse theologische faculteit op háár wijze voor Küng reclame te moeten maken doorhem als feestredenaar uit te nodigen bij haar tweede lustrum. Tot verbazing van velen meenden Kardinaal Alfrink en bisschop Bluyssen, die toch op de hoogte moeten zijn van het conflict tussen Küng en de Duitse bisschoppen, dit gebeuren door hun tegenwoordigheid te moeten opluisteren. Van de andere kant zijn de opvattingen van Küng en die van verschillende priester0theologen hier te lande wel niet volledig identiek, maar zij vertonen toch grote gelijkenis. Dit geldt ook voor het feit, dat zij een open dialoog met degenen, die hen verwijten in conflict te komen met de gronddogma’s van de katholieke geloofsleer, zonder meer uit de weg gaan. Om deze reden achtten wij deze bespreking van Küngs opvattingen voldoende opportuun om er plaatsruimte voor te vragen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten