vrijdag 2 juni 2006

Voorstellen voor een hervorming van de Liturgie

Corrigeren voordat het te laat is Inleiding Kardinaal Ratzingers nieuwe werk: “De Geest van de Liturgie, Een inleiding” schetst de structuur van een “hervorming van de liturgiehervorming” (die van na het Concilie), waarvan de elementen zorgvuldig en diepgaand op basis van Schrift, traditie en kerkgeschiedenis verantwoord worden. Zoals tevoren al in een voorafgaand werk: “eilanden scheppen”, worden hier aan de priester verbeteringen aangereikt die hij nu zelf al kan aanbrengen. Natuurlijk mag de “hervorming van de hervorming” geen aanleiding zijn, de overgeleverde ritus af te schaffen. Deze is in zijn onveranderlijke vorm, zoals het boek laat zien, veeleer een noodzakelijke blijvende bron van oriëntatie en inspiratie. 1. Een spoedige hervorming is nodig Anders dreigt een definitief verlies. De Kardinaal vergelijkt de liturgie met een fresco, dat door Vaticanum II vrijgelegd werd en “een ogenblik lang” zijn fascinerende schoonheid openbaarde. Maar intussen is het door klimatologische factoren aangetast en dreigt verwoest te worden, wanneer niet snel het nodige gedaan wordt om aan schadelijke werkingen een halt toe te roepen. Natuurlijk mag het niet opnieuw overgeschilderd worden, maar een nieuwe eerbied in de omgang daarmee is toch geboden, opdat de herontdekking niet tot het begin wordt van een definitief verlies (blz. 8). 2. Celebreren versus populum Het door de priester celebreren met het gezicht naar het volk toe is een onhistorische nieuwigheid. De Heilige Mis is geen maal. Maar zelfs in het andere geval “zou in de christelijke oudheid nooit de idee opgekomen zijn, dat de voorzitter van een maal zijn plaats zou innemen tegenover de gasten. Het gemeenschapskarakter van een maal werd juist door het tegenovergestelde tot uitdrukking gebracht, namelijk doordat alle deelnemers zich aan dezelfde zijde van de tafel bevonden.” Daarom moet beklemtoond worden, dat de Eucharistie van de Christenen geenszins dekt met het begrip ‘maaltijd’. Wnat de Heer heeft het nieuwe van de christelijke eredienst weliswaar in het kader van het joodse (Paas-)maal gesticht, maar alleen voor het nieuwe en niet voor het maal geldt zijn gebod: “Doet dit ter gedachtenis aan Mij!” (blz. 68). 3. Tegen na-conciliaire ‘verclericalisering’ “In werkelijkheid is met de zich na het Concilie doorzettende idee van de H. Mis als een ‘maal’ een ‘verclericalisering’ opgetreden die vroeger nooit bestaan heeft. Daarmee werd de preister, voortdurend naar het volk toegekeerd, in feite tot het eigenlijke middelpunt van heel de dienst, tot een ‘voorganger’ zoals men hem tegenwoordig graag noemt. Alles komt op hem aan, naar hem wordt gekeken … en het is vaak zijn ‘creativiteit’ die alles beheerst. Het is begrijpelijk dat men deze nieuwe rol die men hem toegespeeld had, later ook weer heft geprobeerd terug te dringen en wel doordat men allerlei rollen onder meerderen verdeelt en de vormgeving ervan aan ‘creatieve’ groepen toevertrouwt, die vooral zichzelf op de voorgrond dringen en hun rol in het geheel willen spelen. Steeds minder staat God in het midden.” (blz. 69v.) 4. Het kruis hoort in het blikpunt “Het kruis hoort in het midden van het altaar te staan als het gemeenschappelijke blikpunt voor priester en biddende geloofsgemeenschap. Tot de werkelijk absurde vernieuwingen van de laatste decennia tl ik het feit, dat men het kruis aan de zijkant plaatst om de blik vrij te geven op de priester. Stoort het kruis soms bij de Eucharistie? Is de preister belangrijker dan de Heer? Deze vergissing zou men zo gauw mogelijk moeten corrigeren. Daarvoor zijn geen verbouwingen nodig” (blz. 73). 5. Kerk zonder tabernakel dood Tot de Communie hoort de eucharistische aanbidding. “Transsubstantiatie – wezensverandering van brood en wijn in Lichaam en Bloed van Christus –, aanbidding van de Heer in het Heilig Sacrament, eucharistische cultus met monstrans en processie, dat alles, zo wordt beweerd, zijn middeleeuwse dwalingen, waarvan men eens en voor altijd afscheid moet nemen. De eucharistische Gaven zijn om te eten, niet om naar te kijken. Maar de Eucharistie eten is een geestelijk gebeuren, waarmee het gaat om de hele mens, lichaam en ziel. Het eten betekent Hem aanbidden. Hem eten betekent Hem in zich opnemen, zodat ons ik in Hem veranderd word … Daarom staat de aanbidding niet tegenover de Communie, ook niet daarnaast, maar de Communie bereikt haar eigenlijke diepte pas, wanneer zij gedragen en omgeven is door de aanbidding … Een kerk zonder Eucharistische Tegenwoordigheid is eigenlijk dood, ook wanneer zij uitnodigt tot gebed. Maar een kerk, waar voor het tabernakel de godslamp brandt, leeft altijd, is altijd meer dan een stenen gebouw … Opdat de tegenwoordigheid van de Heer ons concreter beroert, moet het tabernakel ook architectonisch zijn passende plaats hebben.” (blz. 74 vv.) 6. De beeldenstorm is loochening van de Menswording “De oudere Concilies zien in de iconen een belijdenis van de Menswording … en de beeldenstorm (ook ‘iconoclasme’ genoemd) werd daarom terecht beschouwd als een loochening van de Menswording, als een samenvatting van alle ketterijen” (blz. 105). “De beeldenstorm die op allerlei plaatsen na het Concilie gewoed heeft, werd verdedigd als verlangd door hetzelfde Concilie. Weliswaar is daardoor veel kitsch en veel onwaardige kunst verdwenen, maar het gevolg was een grote leegte, waarvan wij de armzaligheid intussen duidelijk te voelen hebben gekregen.” (blz. 112). 7. Dansen hoort niet thuis in de liturgie “De dans is geen uitdrukkingsvorm van christelijke liturgie. Gnostisch-doketische kringen hebben geprobeerd hem in de liturgie in te voeren. Voor deze was de kruisiging alleen maar schijn … Het is dwaas, wanner bij de poging de liturgie ‘attractief’ te maken, pantomimische dansen uitgevoerd worden, eventueel nog door professionele dansgroepen, die dan vaak door het volk met applaus beloond worden. Overal waar in de liturgie bijval betuigd wordt voor het optreden van personen en groepen is dit een duidelijk teken, dat men het wezen van de liturgie geheel uit het oog verloren heeft en dit vervangen heeft met een soort als religieus bedoeld vermaak. Een dergelijk streven naar attractiviteit duurt niet lang. Men kan op die manier niet concurreren met hetgeen de vrije markt aan show en cabaret aanbiedt, vooral niet als daarin ook nog religieuze thema’s en muziek uit sensatielust of als spot verwerkt en misbruikt worden” (blz. 170). 8. Het knielen bij de Heilige Mis Het knielen is naar het voorbeeld van de Heer de juiste houding om binnen te treden in het Kruisoffer. De Evangelies laten zien hoe vaak de Heer geknield heeft. Matt. 22, 39. Mark. 14, 35 en Luk. 22, 41 spreken ons eensgezind van het neervallen op de knieën of het geknield bidden van de Heer op de Witte Donderdag. “Dit gebed aan het begin van de passie des Heren is naar vorm en inhoud voorbeeldig.” (blz. 160). Het is daarom ook consequent de tegenwoordigstelling van het Kruisoffer in de Heilige Mis naar het voorbeeld van Christus met het neerknielen bij de voetgebeden te beginnen. 9. Offergang behoeft correctie “Het bijna theatraal optreden van onderscheiden ‘acteurs’ bij het bereiden van de offergaven en de offergang, zoals men dat tegenwoordig niet zelden beleeft, is zoveel als een parodie (een bespotting) van het eigenlijke. Wanneer men hier de afzonderlijke, overigens weinig talrijke voorgeschreven handelingen tot het wezenlijke van de liturgie maakt en dit ontaardt in drukdoenerij, wordt het eigenlijke van het ‘theo-drame’ – de Heilige Mis als een heilig en ernstig schouwspel voor God en volk – in het tegendeel verkeerd”W (blz 150). Dan is hier ‘mensendienst’, geen ‘godsdienst’. Over of het zitten van het volk daarbij gepast is kan men van mening verschillen. Het is in de laatste decennia wel ingevoerd vanuit een verkeerde opvatting van de offergang, waaraan men het sacrale karakter wilde ontnemen, om daarin nog slecht een puur pragmatische handeling te zien (blz. 168 v.). 10. Het knielen bij de Consecratie Het knielen bij de Consecratie is absoluut noodzakelijk. Een liturgie waarbij niet meer geknield wordt is zwaar ziek. De Heilige Schrift geeft tal van voorbeelden van mensen die voor Christus knielen. “Daarom mag het buigen van de knieën voor de Tegenwoordigheid van de levende God geenszins opgegeven worden.” Het niet meer kunnen knielen heeft iets diabolisch aan zich. Het mag zijn dat de moderne cultuur vervreemd is van het knielen, omdat het geloof bij velen verloren is gegaan en men Degene niet meer kent voor Wie het knielen de juist, van binnenuit nodige, houding is. “Wie echter leert geloven, leert ook knielen, en een geloof of een liturgie die het knielen niet meer kent is in het meest wezenlijke ziek. Waar dit het geval is, moet men weer leren knielen.” (166 v.). “Degene die gelovig en biddend deelneemt aan de Eucharistie moet op het moment dat de Heer afdaalt en brood en wijn in zijn Lichaam en Bloed veranderd worden, ten diepste ontroerd zijn. Het kan helemaal niet anders, dan dat wij voor dit gebeuren op de knieën zinken en Hem aanbidden” (blz 182). 11. De stilte bij de canon “Tot ergernis van een aantal liturgisten heb ik in 1978 ooit gezegd, dat de canon niet helemaal luid gesproken hoeft te worden. Ik wil dit na hierover uitvoerig nagedacht te hebben hiermee nog een keer met nadruk zeggen, in de hoop, dat ik, twintig jaar later, voor deze stelling meer begrip te ontmoet. Intussen hebben Duitse liturgisten bij hun inspanningen om de liturgie te hervormingen, zelf uitdrukkelijk verklaard, dat voor hen uitgerekend het hoogtepunt van de liturgische viering, de canon, het eigenlijke probleem is geworden. Men heeft sinds de hervorming van de liturgie na het Concilie eerst geprobeerd daarvoor een remedie te vinden met het scheppen van voortdurend nieuwe eucharistische gebeden, maar is daarmee steeds meer in het banale afgezonken. Het opeenhopen van woorden kan ons niet helpen, dat is inmiddels maar al te duidelijk geworden. … Hert is helemaal niet waar, dat de volledige, ononderbroken luide voordracht van het eucharistische gebed onontbeerlijk is voor een echte deelname aan deze centrale act van de liturgie. Wie ooit een in gebed verenigde kerkgemeenschap beleefd heeft bij een in stilte gebeden canon, heeft ervaren, wat een werkelijk gevuld zwijgen is, dat tegelijk een luid en dringend tot God roepen is, een van Gods Geest vervuld gebed.” (blz. 184). 12. De vredesgroet als storing “Bij de tegenwoordige rite van de vredesgroet ontstaat vaak een grote onrust in de gemeente die niet zelfden langere tijd aanhoudt om dan plotseling onderbroeken te worden door de uitnodiging van de preister aan het volk, te zien naar het Lam Gods (de Hostie in zijn hand), dat de zonden van de wereld wegneemt.” (blz. 183). Het verdient daarom aanbeveling de vredesgroet, zover men daaraan vasthouden wil, te verleggen naar de ritus van de offergang (blz. 146). 13. De stille gebeden van de priester Bedoeld zijn hier de gebeden vóór het Evangelie alsook die voor en na de Communie. “Een andere, door de liturgie zelf aangeboden aanleiding tot een ‘gevulde stilte’ die de liturgie niet onderbreekt, maar daarvan deel uitmaakt, zijn de stille gebeden van de priester. Door een sociologisch-activistische manier van denken over de rol van de priester in de Eucharistie worden ze geminacht en zo mogelijk ook achterwege gelaten. Welnu, deze gebeden nodigen de priester uit tot een persoonlijke houding in de liturgie, om zijn dienst ook als een persoonlijk staan voor de Heer op te vatten en zichzelf de Heer aan te bieden. Het aantal van deze priestergebeden is bij de herovering van de liturgie sterk gereduceerd, maar God zij dank zijn er toch nog. Het gaat allereerst om een kort gebed van verdieping vóór de verkondiging van het Woord Gods. Dit moet door de priester werkelijk stil en aandachtig gebeden worden … Van de betekenis van de offergang, die in de nieuwe liturgie niet helemaal ujit de doeken komt, hebben wij boven al gesproken.” (blz. 182 v.). “Houdt dit niet in, dat ook de gebeden bij het offertorium door de priester stil gebeden zouden moeten worden? Aan de ontvangst van de Heilige Communie gaan twee zeer schonen en diep gebeden vooraf, die men, om de lange stilte te voorkomen, intussen alternatief kan bidden, het ene of het andere. Misschien zal men later weer normaal alle twee gebeden verrichten. Ook na de Communie zijn er twee stille dankgebeden voor de priester aangegeven, die de gelovigen ook privé kunnen meebidden, iets wat zeker zeer aan te bevelen is.” (blz. 183) (Overgenomen uit Katholiek Stemmer, jaargang 29, nr, II, mei/juni 2000, oorspronkelijk uit: Schweizerisch Kath Wochenzeitung, 17 maart 2000)

1 opmerking:

  1. Anoniem4:18 p.m.

    Heel goede en juiste aanbevelingen! Het is triest om te zien hoe zeer onze liturgie vaak zo onwaardig wordt gevierd...
    Maar laten we daarbij ook de vaste inrichting van de kerk niet vergeten: de vaak belabberde nieuwe altaren en toebehoren, om maar niet te spreken van de ronde toneelpodia die je in steeds meer kerken ziet..

    BeantwoordenVerwijderen