Pater Engelbert
Recktenwald FSSP
IV. Het
Priesterbroederschap Sint Pius X
Met het tot nu toe
opgevoerde moge duidelijk zijn, dat er vanuit het katholiek geloof
uit een duidelijk grens is, die niet overschreden kan worden, wanneer
het om kritiek of zelfs om oppositie tegen het leerambt gaat. Het
moge duidelijk zijn dat bij de onfeilbaarheid verkondigde
geloofswaarheden ook een bepaalde speelruimte bestaat. Het Tweede
Vaticaanse Concilie heeft geen dogma's afgekondigd. Daarop beroept
zich het Piusbroederschap altijd weer en leid daaruit het recht af
kritiek uit te oefenen. Dat is op de eerste plaats juist. Kardinaal
Ratzinger zelf had in zijn toespraak van 13 juli 1988 de tendens
beklaagd, van het Tweede Vaticanum een superdogma te maken, waarop
iedere kritiek taboe is. In 2009 konden wij dit superdogma weer
bewonderen toen de Duitse bisschoppen verkondigden dat er voor hen
die het Tweede Vaticanum niet geheel erkennen geen plaats in de Kerk
is. Het is alleen merkwaardig dat dit principe nooit wordt toegepast
wanneer het celibaat wordt bestreden, de historische
geloofwaardigheid van de evangelies ter discussie wordt gesteld, de
verplichting van de kerkelijke sexualiteitsleer wordt ontkend en de
onfeilbaarheid van de Paus bestreden wordt – allemaal onderdeel van
de leer die door het Tweede Vaticaanse Concilie opnieuw onderstreept
werd.
Het is bijvoorbeeld
geoorloofd in de conciliaire uiteenzettingen over de verhouding van
de Kerk tot de wereld, over de vooruitgang, over de andere religies,
een bepaalde eenzijdige tendens te beklagen, een “naïef
optimisme.”1
De zogenaamde geest van het Concilie, waarop zich vele moderne
theologen beroepen, die enerzijds in de teksten vaak geen enkele
grond heeft, maar die anderzijds niet eenvoudig uit het niets komt,
heeft haar oorzaak in deze tendens, die dan door deze theologen
verder gedacht werd, geheel in de zin van de uitspraak van Karl
Rahner: het concilie is alleen het begin. Men kan ook met bisschop
Rudolf Graber op veel plaatsen een dubbelzinnigheid van de tekst
beklagen, die een heterodoxe uitleg tenminste ogenschijnlijk de deur
heeft geopend. Ten slotte moet het ook toegestaan zijn de vraag naar
de verenigbaarheid met de traditie daar te stellen, waar het Concilie
zelf expliciet of impliciet een herbezinning en nieuwe oriëntering
nastreeft, namelijk in de verhouding tot de wereld, tot de andere
religies, in de oecumene en het meest duidelijk in de leer over de
godsdienstvrijheid. Maar ondertussen is ons duidelijk wat “Traditie”
hier betekend. Het zich beroepen op een losstaande encycliek zoals
“Mortalium animos” uit 1928 volstaat niet om het Concilie
in zake oecumene van het afwijken van de goddelijke Traditie te
beschuldigen. Een nieuwe oecumenische praxis, dialoog,
gemeenschappelijk activiteiten, bezinning op het gemeenschappelijke,
erkenning van de heilselementen, die er ook in de andere confessies
en religies zijn: dat zijn allemaal dingen die niet in tegenspraak
met de openbaring zijn en daarmee ook niet in tegenspraak met de
Traditie als geloofsbron.
Het priesterbroederschap
Sint Pius X overschrijdt de toegestane grenzen wanneer zij het
Concilie daar waar het om dat onopgeefbare geloofsgoed gaat, dus om
de goddelijke Traditie, een onoverwinbare breuk met de Traditie, dus
een afval van het geloof, een ketterij, voorwerpt. Niet alleen de
ondertussen buitengesloten bisschop Williamson, ook bisschop Tissier
de Mallerais beweert dat het bij de leer van het Concilie om een
andere religie gaat. De huidige paus [Benedictus XVI] beschouwd hij
als een modernistische ketter.
Nog voor de onderhandelingen
met Rome begonnen, die na het opheffen van de excommunicatie in 2009
aangekondigd werden, verklaarde Tissier de Mallerais, dat het
Piusbroederschap haar posities niet zou opgeven, maar dat het erom
gaat Rome tot de Traditie te bekeren.
Wat is hier gebeurd? Hier
wordt aanspraak gemaakt op de hoogste rechtsinstantie. Er wordt a
priori uitgesloten dat het eigen standpunt verkeerd zou kunnen zijn,
en het leergezag wordt aan de eigen standpunten gemeten. Men gaat
hier niet de onderhandelingen in met een bepaalde openheid, de eigen
positie eventueel te herzien. Echter, zo luid het bezwaar, in vragen
van het geloof mag men de eigen positie niet ter discussie stellen.
Mijn antwoord; precies dat is het Piusbroederschap te verwijten, dat
zij uit haar eigen kritiek op het Concilie een dogma maakt. Het gaat
juist niet om geloofdogma's. Geen mens verlangd van haar dat zij welk
dogma dan ook opgeeft. Maar het gaat om het juiste verstaan van het
Tweede Vaticaans Concilie.
Ik beschuldig het
Piusbroederschap er niet zo zeer van, dat zij een tegenstrijdigheid
ziet tussen Concilie en Traditie. Ik beschuldig haar er veelmeer van
dat zij in een oplossing en overwinning van deze tegenstrijdigheid
überhaubt niet geinteresseerd is.
Zou de kritiek op het
Concilie ten minste met theologische competentie gevoerd worden, dan
kon daaruit altijd nog een vooruitgang in kennis uit voortkomen.
Echter het tegendeel is vaak het geval.
Nemen wij als voorbeeld de
volgende uitspraak van het Concilie uit de dogmatische constitutie
over de kerk Lumen Gentium: “Aangezien de Kerk in Christus als
het ware het sacrament of het teken en instrument is van de
innerlijke vereniging met God en van de eenheid van heel het mensdom
...”2
Dat is geheel volgens de traditionele leer, dat de Kerk ertoe
geroepen is, de scheidingsmuur tussen joden en heidenen neer te halen
en alle mensen en volkeren tot één mystiek lichaam te verenigen.
Denken wij aan Pinksteren: alle volkeren werden samengebracht! In het
Oude Verbond was er het uitverkoren volk, de andere volkeren waren
buitengesloten. In het Nieuwe Verbond zijn alle mensen tot eenheid in
het ene mystieke lichaam, dat de Kerk is, geroepen. Wat maakt pater
Schmidberger van deze uitspraak van het Concilie? Een
binnenwereldlijke mensheidsverbroedering! Niets in de tekst van het
Concilie geeft aanleiding tot deze uitleg! Deze uitleg wordt in de
teksten geprojecteerd, en is niet in de tekst te lezen.
Deze tegenstrijdigheid
tussen pretentie en competentie is pijnlijk. En hij verduidelijkt
zeer duidelijk het gebrek aan interesse de uitspraken van het
Concilie in het licht van de Traditie te lezen.
In het verzoeningsprotocol
van 5 mei 1988 had de heilige stoel het Piusbroederschap het recht
gegeven iedere leer van het Concilie die volgens haar in tegenspraak
met de traditie schijnt te staan, zonder polemiek te discuteren. Nu
eist pater Schmidberger in een interview van september 2012 het recht
de dwalingen van het Concilie openlijk aan de kaak te stellen.
Precies tussen deze beide houdingen loopt de grenslijn tussen een
kritiek die het leergezag erkent en een kritiek die zich boven het
leergezag stelt.
Het is ook niet met
intellectuele eerlijkheid verenigbaar wanneer en voor zover het
Piusbroederschap zich nog steeds als slachtoffer presenteert. Meer
dan de gouden bruggen die de paus, onder grote persoonlijke offers,
reeds voor haar gebouwd heeft, kan hij helemaal niet meer bouwen. Ik
wil helemaal niet bestrijden dat onrechtvaardige sancties tot aan
excommunicatie mogelijk zijn, en zelfs de legitieme mogelijkheid deze
dan te negeren, worde geschonken. De kern van de zaak is een geheel
andere. Het is het Piusbroederschap die de tegenwoordige toestand,
waarin zij zich als beklagenswaardig slachtoffer presenteert, in
stand houdt, en wel zoals zij zegt om katholiek te blijven.
Met andere woorden: om
katholiek te blijven, moet men zich het herdersambt van de Paus
onttrekken. En dat nu al reeds gedurende een tijdsbestek van meerdere
decennia. Dat betekent dat sinds het Concilie het leergezag en de
jurisdictieprimaat de facto in haar functie voor de Kerk zijn
weggevallen. Op haar plaatst is het Piusbroederschap getreden, wiens
overleven voor de redding van de Traditie noodzakelijk zou zijn.
Hoe kon het tot deze houding
komen?
Bij zijn audiëntie bij
Paulus VI op 17 september 1976 (enkele maanden nadat hij werd
gesuspendeerd) zei aartsbisschop Lefebvre tot de paus (volgens eigen
persverklaring van 18 september 1976), dat hij verscheurd was: “ik
sta nu voor U. Ik zou graag met U volledig overeenstemmen, mij aan U
op iedere manier volledig onderwerpen. Maar hoe kan ik dit doen,
wanneer U zich toch steeds verder van Uw voorgangers verwijdert? Ik
weet niet meer, wat ik doen moet. Ik kan mij niet van de Kerk
scheiden, zoals zij altijd was. Ik kan mij niet van Uw voorgangers
scheiden en aan de andere kant wil ik mij ook niet van U scheiden. U
verwijderd zich echter in Uw daden en Uw woorden steeds meer van Uw
voorgangers. Ik ben dus letterlijk verscheurd ...”
Uit deze woorden blijkt een
waarachtige gewetensnood van de bisschop. Het was geen kwade wil,
geen anti roomse invloed, geen lichtvaardige zucht naar kritiek, die
hem dreef.
Het Priesterbroederschap
Sint Pius X ontstond in een tijd van talrijke breuken met de Traditie
en als antwoord daarop. Maar ondertussen hebben wij geleerd tussen
goddelijke en louter kerkelijke Traditie te onderscheiden. Het
negeren van dit onderscheid heeft pas eerst de radicalisering van het
Piusbroederschap mogelijk gemaakt.
Aan de ene kant was er de
hervorming van de liturgie en de hervorming van alle sacramenten: een
eenmalige gebeurtenis in de geschiedenis, dit vast te stellen heeft
allereerst niets met een stellingname over het Piusbroederschap te
doen. Er was voor Paulus VI geen enkele Paus die zoiets gedaan had.
Aan de andere kant waren er de loocheningen en de nieuwe
interpretaties van vele geloofswaarheden door theologen, tot aan het
ontkennen van het bestaan van God zoals bij Gotthold Hasenhüttl.
Daarbij komt dat zich zulke theologen vaak op het Tweede Vaticaans
Concilie beriepen en zich zelfs vandaag nog als haar verdedigers
voordoen.
Wij vinden nu bij
aartsbisschop Lefebvre vanaf het begin de tendens al deze fenomenen
over één kam te scheren. In zijn preken kwam vaak de formule voor:
Rome verlangt van hem de aanname van de nieuwe Mis, de nieuwe
catechismus, het nieuwe priesterdom. Men zou hem onrecht doen wanneer
men iedere samenhang zou ontkennen. Zo werd de hervorming van de
liturgie ook door oecumenische motieven bepaald in het streven het
offerkarakter ten gunste van het maaltijdkarakter terug te dringen.
Hier heeft de het spreken over de verdediging van de Traditie een
zin. In de optiek van Lefebvre maakte zich de Heilige Stoel door de
hervorming van de liturgie tot handlanger van die theologen die het
offerkarakter van de Heilige Mis ontkenden. Voor hem was daarom de
verdediging van de Goddelijke Traditie en het afwijzen van de
hervorming een en hetzelfde. Maar natuurlijk was Paulus VI zelf geen
ketter, en de nieuwe liturgie stamt ook niet uit de ketterij, evenmin
is zij ketters, evenmin leert de Kerk iets ketters over haar. In
tegendeel: Paus Paulus VI had bijvoorbeeld in zijn encycliek
Mysterium fidei de leer over de transsubstantiatie tegen de
moderne herinterpretaties duidelijk verdedigd.
Verder kan zich geen enkele
ontkenning van een dogma door de moderne theologen op het Tweede
Vaticaans Concilie beroepen. In plaats van nu het Concilie tegen
zulke misbruiken te verdedigen, beroept zich het Piusbroederschap
zelfs op zulke theologen, om haar these van de onoverwinbare breuk
met de Traditie te onderbouwen. Met andere woorden: het nalaten
tussen de zwaktepunten van het Concilie en haar misbruik te
onderscheiden, is een onheilige alliantie met de modernistische
theologen in zake een hermeneutiek van de breuk geworden. In zijn
interview wees pater Schmidberger een hermeneutiek van de
continuïteit af. Dat betekend: hij weigerde met katholieke ogen naar
het Concilie te kijken.
In de aangevoerde citaten
heeft aartsbisschop Lefebvre het over een twijfelachtige scheiding
waarvan hij Paulus VI beschuldigd: de scheiding van de voorgangers en
de scheiding van de Kerk zoals zij altijd was. Echter dat zijn twee
verschillende zaken. Ook onder de voorgangers van Paulus VI had de
Kerk een bepaalde historische vorm en de ontwikkeling van de leer een
historische staat, die met de vroegere niet identiek was. Men moet
dat wat men in zijn kinderjaren heeft leren kennen niet met de
traditie verwisselen. Wanneer men zelf altijd zo heeft gedacht, dan
betekent dat niet dat de Kerk altijd al zo gedacht heeft. Dat geldt
in het bijzonder voor de houding van Lefebvre inzake de
godsdienstvrijheid. Zijn denken is helemaal gevormd door de strijd
tegen het liberalisme. Dat echter is een discussie uit de 19e eeuw,
maar geen goddelijke Traditie.
Bij het afwijzen van de
conciliaire godsdienstvrijheid beroept zich het Piusbroederschap op
een speciale vorm van de katholiek maatschappijleer uit de tijd van
de confessionele staat. Deze leer is precies 200 jaar oud. Waarom
houdt zij niet vast aan de middeleeuwse leer van de wereldlijke
pauselijke macht (potestas directa in temporalibus)? Die was
er nog veel langer als 200 jaar en werd toen toch weer losgelaten. Op
grond van deze leer deelde Alexander VI in 1493 de wereld tussen
Spanje en Portugal op, en wel uit louter vrijgevigheid en uit de
volheid van het apostolisch gezag! Werken van theologen die de
wereldlijk machtsvolheid van de Paus in twijfel trokken, werden (door
Sixtus V) op de index geplaatst. Daaronder de heilige Robertus
Bellarminus. Later werd Bellarminus heilig gesproken en tot
kerkleraar verheven! Wat voor een breuk met de Traditie! Wanneer zich
dus de Piusbroederschap bij dit thema op de Traditie beroept, dan is
deze Traditie in werkelijkheid alleen een momentopname van de
leerontwikkeling uit de 19e eeuw.
Gelijk heeft de
Piusbroederschap echter wanneer zij het ontkennen van het
offerkarakter van de Heilige Mis, het herinterpreteren van het
priesterschap, het ontkennen van de lichamelijke opstanding van Jezus
en zo voorts bestrijd. Hier gaat het werkelijk om dogma's. De
ontkenning van deze dogma's vormt de tegenwoordige crisis van de
Kerk. Terwijl het bij aartsbisschop Lefebvre nog enigermate te
begrijpen en te vergeven was, dat hij deze ontkenning met de nieuwe
oriëntering van de naconciliaire Pauzen op een hoop wierp, is dit nu
niet meer mogelijk, nadat Paus Benedictus XVI met zulke felheid het
relativisme en iedere afzwakking van het geloof de strijd heeft
aangekondigd.
Wanneer bisschop Tissier de
Mallerais beweert dat de belangrijkste strijd die vandaag te voeren
is de strijd tegen de godsdienstvrijheid is, dan zie ik dat als een
bagatellisering van de crisis. Want het gaat om veel meer. Hij vecht
de oorlogen van gisteren, in plaats van zich op de problemen van
vandaag te richten. Hij strijd voor de katholieke staat en ondermijnd
de autoriteit van de Paus. In een tijd waarin door de globalisering
de wereld tot een dorp is geworden, heeft het nastreven van
godsdienstvrijheid een andere betekenis als ten tijde van de
kerkstaat. Wanneer bijvoorbeeld in het communisme gelovigen
bloedig vervolgt werden, is het dan alleen een onrecht tegenover de
katholieken en ook niet tegenover de vervolgde orthodoxen, baptisten,
joden en moslims? Moet de Kerk alleen tegen de vervolging van de
katholieken protesteren en die van de andere goedkeuren? Wanneer zij
echter tegen de vervolging van alle gelovigen protesteert, in wiens
naam? Natuurlijk niet in naam van het ware geloof, maar uit naam van
de menselijke waarde. Precies omdat het Concilie het recht op
godsdienstvrijheid niet met de waarheid van de belijdenis, maar met
de waarde van de mensen beargumenteerd, betekend dit recht geen
gelijkstelling van de religies, zoals het van de kant van het
Piusbroederschap telkens weer wordt beweerd.
Op basis van de katholieke
ecclesiologie, zoals zij in het eerste deel werd uitgelegd, is er
maar één legitieme manier waarop men met het Concilie kan omgaan:
haar te interpreteren in het licht van de Traditie of – met andere
woorden – in continuïteit met de Traditie. Precies dat had
aartsbisschop Lefebvre zelf geëist. Datzelfde streeft paus
Benedictus XVI vandaag na en hij stoot daarmee op de weerstand van
het Piusbroederschap. De reden: het priesterbroederschap houdt per se
vast aan een onoverbrugbare tegenspraak tussen Concilie en Traditie.
De categorische weigering het eigen conciliebegrip ter discussie te
stellen, mond in de claim uit zelf het interpretatiegezag over het
concilie te bezitten. En dat betekent: zij ontneemt de heilige stoel
dit interpretatiegezag. Dit heeft de praktische afschaffing van het
leergezag tot gevolg.
Bij de protestanten hebben
wij gezien hoe het afschaffen van het leergezag tot een subjectivisme
leidde, die het nemen van een beslissing in geloofscontroversen
onmogelijk maakt. Precies dit fenomeen nemen wij nu in het
Piusbroederschap waar: met dezelfde argumenten waarmee de
broederschap zich aan het leer- en herdersambt van de paus onttrekt,
rechtvaardigt bisschop Williamson zijn ongehoorzaamheid tegenover
zijn generaaloverste. In de naam van het geloof ontzegt hij hem de
autoriteit hem te disciplineren. Wie heeft nu het recht: Williamson
tegen Fellay? Fellay tegen Williamson? Fellay tegen Rom? Wie beslist?
Deze vraag is door het
katholieke geloof al lang beantwoord. Er is maar één goddelijk
gelegitimeerde beslissingsinstantie: het kerkelijke leergezag in
Rome.
1 Ratzinger,
Theologische Prinzipienlehre, München 1982, 388