De liturgische deelname vanuit een cultureel-antropologisch gezichtpunt
A. Wie is het subject van de liturgie?
De cultureel antropoloog
onderzoekt niet alleen de individuele persoon die deelneemt aan de
liturgie, maar ook de gemeenschap die hieraan deelneemt, dat is, de
rituele samenkomst.
Doorgaans is in de liturgie de
vierende gemeenschap een heterogene verzameling van mensen: oude en
jonge, rijken en armen, “mannen en vrouwen, slaven en vrijen, joden
en heidenen” (zoals Sint Paulus zou zeggen), vanuit iedere laag van
de maatschappij tezamen gekomen, niet vanwege een bepaald
gemeenschappelijk menselijk element, maar omdat God, die iedere
menselijke categorie transcendeert, hen tezamen roept. Wanneer zo een
ongewone combinatie van mensen als een geheel tezamen handelend, moet
er wel iets buitengewoons plaats vinden. Vanuit het theologisch
gezichtpunt, vindt er de synergie tussen de Heilige Geest en de Kerk
plaats, waarover we het eerder hadden. Vanuit een antropologisch en
sociologisch gezichtspunt wordt een specifiek soort van ritueel
gedrag waargenomen.
B. Hoe neemt subject deel aan de liturgie?
De rituele gemeenschap neemt deel
aan de liturgie volgens een complexe verzameling van regels en
rollen. De activiteit is ceremonieel, formeel, zich repeterend. Wat
deze zondag plaatsvindt is hetzelfde als op de vorige zondag, want
authentieke rituele functies vinden plaats volgens gedisciplineerde
patronen van gebruik en continuïteit. Dit soort deelname ontwijkt
spontaniteit en improvisatie ten gunst van het voorspelbare en het
vertrouwde. Tot de uitdrukkingsmiddelen behoren weliswaar woorden,
maar zij steunt ook sterk op symbolen en symbolische handelingen. De
diepzinnige symbolen kennen vaak veel betekenisfacetten, zij zijn in
die zin ondoorzichtig, zij zijn niet ontvankelijk voor een
oppervlakkig en eenvoudig begrijpen. Symbolen hebben steeds al iets
objectiefs in zichzelf vervat, objectief op een manier die het
subjectieve insluit. De eigenschappen van schoonheid en heiligheid
worden doorgegeven door uiterlijke tekenen die het product van de
hoogste culturele verworvenheid zijn. Het zich onderdompelen in de
rituele handelingen doet de deelnemers boven zichzelf uitstijgen en
vormt hen om. Aan de andere kant, kunnen veel en snel groeiende
veranderingen in rituele vormen vervreemding en normloosheid
veroorzaken; een ervaring waarvan veel gelovigen in de
postconciliaire jaren ons kunnen vertellen.
In de recente decennia is de
rituele activiteit het onderwerp van studie binnen de relatief nieuwe
discipline van de sociale antropologie geworden. Deze discipline
begon een tiental jaren geleden, pas na de afkondiging van
Sacrosanctum Concilium, op te komen. Daarom waren de
waardevolle inzichten van sociale antropologie eenvoudig niet
beschikbaar ten tijde van het opstellen van de conciliaire teksten en
het formuleren van de liturgische hervormingen, hoewel er wel een
zwakke verwijzing naar te vinden is in de stelling dat liturgische
verandering de algemene wetten van de structuur en de mens van de
liturgie moet volgen (SC 23).
Aidan Nichols merkt op dat “het
opheffen van de postconciliaire Consilium ad exsequendam
Constitutionem de Sacra Liturgia in 1965 door absorptie in de
Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, min of meer samenvalt met
een werkelijk keerpunt in de antropologie van de religie. Een moment
immers waarop nieuwe stromingen in de antropologie van de religie de
betekenis, en niet de uitleg, van zowel het niet-rationele als het
rationele, en de herscheppende kracht van het ritueel begon te
benadrukken: dit alles leidde tot een nieuw respect voor de formele,
ceremoniële ordening van de ritus”.1
Vanuit het oogpunt van de sociale
antropologie is het niet vanzelfsprekend dat eenvoud in rituele vorm
effectiever is dan complexiteit. Het is niet duidelijk dat een teken
dat direct te begrijpen is effectiever is dan een veelgelaagd symbool
dat zijn betekening alleen met het verstrijken van de tijd
prijsgeeft. Samengevat, het simplificeren van rituele actie zal niet
noodzakelijkerwijs een groter begrip en actievere deelname, zoals dat
door het Concilie werd verlangd, tot gevolg hebben.2
Nadere studie op het gebied van de
sociale antropologie zou dus inzichten kunnen geven aangaande de
vele open vragen met betrekking tot de liturgische deelname.
Conclusie
We moeten hopen dat de veertig
jaar ervaring sinds de afkondiging van Sacrosanctum Concilium
ons zal leiden van een naïeve onschuld naar een wijsheid gevormd
door pastorale schranderheid. Het verschil tussen de twee,
natuurlijk, is de kennis van goed en kwaad. Ervaring leert ons dat op
dit gebied, dat zo noodzakelijk is voor het leven van de Kerk, een
interdisciplinaire benadering veel vruchten voort kan brengen.
Terwijl veel werk is verzet op het gebied van de liturgische
theologie, is er niet genoeg gedaan op het gebied van de filosofie,
epistemologie en culturele antropologie. Naast een verstandig
pastoraal handelen in liturgische zaken, is er ook een hernieuwde
theoretische studie nodig, serieus en diepgaand, van de open vragen
die ik hier heb geprobeerd te schetsen. Dit moet deel uitmaken van
een kritisch herlezen van de constituties en andere documenten van
Vaticanum II in het licht van deze ontwikkelingen en inzichten en in
het licht van de ervaring van de afgelopen veertig jaar.3
1. Nichols, Looking at the Liturgy, 57.
2. Hiervan wordt een nader en goed gedocumenteerd bewijs geleverd door
Tracey Rowland (Culture and the Thomist Tradition, pp. 27-29, 168,
n. 69 op p. 175) wanneer zij het dilemma dat is gecreëerd toen in
het kielzog van Vaticanum II, en vanwege sommige aannames van de
architecten van Sacrosanctum Concilium, de liturgische vormen
werden gedomineerd door de postmoderne massacultuur.
3. Bron : Adoremus (Online Editie) - Vol. X, Nr. 1: Maart 2004
(www.adoremus.org)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten