De liturgische deelname vanuit theologisch gezichtspunt
A. Wie is het subject van de liturgie?
Sacrosanctum Concilium nr.
7 bouwt voort op Mediator Dei [Paus Pius XII’s encycliek
over de liturgie van 1947], wanneer zij de liturgie definieert als de
uitoefening van het priesterlijke ambt van Jezus Christus. Daarom
neemt de hele Christus, Hoofd en leden, deel aan de liturgie. De
tekst gaat verder en zegt dat de aardse Liturgie een deelname is in
de hemelse (SC 8); deze verklaring vergroot de groep deelnemers aan
de liturgie door er ook de hemelse heerschare van engelen en alle
heiligen aan toe te voegen. Omdat het eerste deel van Sacrosanctum
Concilium (de natuur van de liturgie en haar betekenis in het
leven van de Kerk) opzettelijk kort is gehouden, worden deze
belangrijke punten niet verder ontwikkeld. Aspecten van de
liturgische theologie worden opnieuw behandeld in Lumen Gentium
en Dei Verbum; bovendien is het terrein van de liturgische
theologie in de afgelopen veertig jaar het onderwerp van ernstige
reflectie geweest. De grootste magistrale ontwikkeling op dit gebied
echter kan worden gevonden in de Catechismus van de Katholieke Kerk.
Deze ontwikkeling is met zekerheid een ontwikkeling van de leer te
noemen, omdat de behandeling van het onderwerp liturgie in de
Catechismus een belangrijke stap vooruit neemt die tegelijkertijd
ontwapenend simpel en wondervol diep is. De liturgie is Opus
Trinitatis, het werk van de Heilige Drie-eenheid (CKK 1077).1
Terwijl Sacrosanctum Concilium
de nadruk legt op het Christologische aspect van de Liturgie,
mediteert de nieuwe Katechismus ook uitgebreid over de rol van de
Vader en van de Heilige Geest. Het is het relatief lange stuk over de
Heilige Geest (KKK 1091-1109) dat een opmerkelijke bijdrage levert
aan een nieuw trinitair verstaan van de liturgie. Terwijl de
Katechismus Sacrosanctum Concilium nr. 8 letterlijk citeert
over de hemelse Liturgie (KKK 1090), gaat zij ook een stapje verder
door negen paragrafen (KKK 1136-1144) aan de vraag “Wie celebreert
de Liturgie?” te wijden.
Ten eerste zijn er de celebranten
van de hemelse liturgie: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: de
personen van de Drie-eenheid zijn de primaire actoren in de liturgie.
Dan komen de hemelse machten, heel de schepping, bijbelse heiligen,
de martelaren, de heilige Moeder van God en de grote menigte van de
uitverkorenen. De aardse liturgie bestaat niet op zichzelf, maar in
relatie tot de hemelse Liturgie. De celebranten van de sacramentele
liturgie omvat het gehele Lichaam van Christus uitgestrekt door de
tijd en ruimte, dan de locale vierende gemeenschap, zodanig
hiërarchisch geordend dat iedereen de hem toekomende rol heeft.
Duidelijkheid over wie, vanuit een theologisch gezichtspunt,
deelneemt aan de liturgie is cruciaal. In de postconciliaire periode
heeft een beperkt begrip van het “Volk van God” vaak tot een
beperkt, horizontaal begrip van de deelname aan de liturgie geleid.
Daarom is het zeer belangrijk dat deze wonderlijke complete visie op
de liturgie, het aardse verenigd met het hemelse, beter bekent en
vervolgens zich eigen gemaakt en geleefd wordt.
B. Theologisch: hoe neemt de aardse liturgie
deel aan de hemelse Liturgie?
De vraag van de deelname is
misschien wel het alles overheersende thema van Sacrosanctum
Concilium. De tekst verwijst keer op keer naar een deelname die
is: sciens, actuosa, fructuosa, conscia, plena, pia, facilis,
interna, externa, etc. Maar hoe vindt deze deelname plaats?2
Hierin is het conciliaire document erg terughoudend. Ook op dit punt
hebben de laatste veertig jaar voorbeelden van deelname gegeven die
uiteenlopen van het sublieme tot het belachelijke.
Het is weer de Catechismus die op
dit punt een belangrijke vooruitgang boekt. De Kerk neemt deel in de
Liturgie door synergie. Dit idee komt voort uit de vruchtbare
synthese van pater Jean Corbon, wiens inzichten uit zijn boek The
Wellspring of Worship3
in de Katechismus terug te vinden zijn. Deelname is het
gemeenschappelijke werk of synergie tussen goddelijk initiatief en
menselijk antwoord. De handelende persoon die de deelname mogelijk
maakt is de Heilige Geest. “Wanneer de Heilige Geest in ons het
geloofsantwoord ontmoet dat Hij opgewekt heeft, komt er een
werkelijke samenwerking tot stand. Hierdoor wordt de liturgie het
gemeenschappelijk werk van de heilige Geest en de Kerk.” (KKK
1091). De Heilige Geest bereidt de gelovigen voor op de ontvangst van
Christus (KKK 1093-1098), gedenkt het mysterie van Christus (KKK
1099-1103), actualiseert het mysterie van Christus (KKK 1104-1107) en
bewerkstelligt een gemeenschap die vooruitloopt op de volledige
gemeenschap met de Heilige Drie-eenheid (KKK 1107-1109). In wezen
wordt de meest intieme samenwerking, of synergie, van de Heilige
Geest en de Kerk bereikt in de Liturgie (KKK 1108). Zonder
voortdurende verwijzing naar de Heilige Geest, kan de Heilige
Eucharistie gemakkelijk worden gezien als een opnieuw opvoeren van
het Laatste Avondmaal, een soort van herdenkingsmaal, in plaats van
de representatie in onbloedige, symbolische vorm van het
Kalvarie-offer. In het Leerambt van de Kerk – vooral in
Sacrosanctum Concilium en de Katechismus van de Katholieke
Kerk – is het liturgische onderwerp duidelijk afgeleid van een
theologisch gezichtspunt, en wordt de vraag van deelname op zijn
diepste theologische niveau prachtig geïllustreerd. Veel moet nog
worden gedaan om deze leer effectiever over te brengen en om haar
eigen te maken, maar de leer is op zichzelf duidelijk. Wat minder
duidelijk is, zijn haar filosofische fundamenten. In deze rubriek
willen we de natuur van de menselijke persoon die de liturgie viert
beschouwen.
1. Father Jeremy Driscoll verduidelijkt dit door op te merken dat de
Christen die deel neemt in de Liturgie “een persoon is die kan
participeren in de gemeenschap van de Goddelijke Personen”,
inderdaad die “hiervoor is geschapen naar beeld en gelijkenis van
de Goddelijke Personen” (Jeremy Driscoll, ‘Liturgy and
Fundamental Theology’, in Ecclesia Orans
9 (1991/1), p. 79.
2. In tegenstelling tot populaire, en soms ook academische,
misverstanden is actieve deelname in de Liturgie niet op de eerste
plaats het uitspreken, lezen of deelnemen in de riten. Het is op de
eerste plaats, essentieel en elementair de devotie van geest, hart
en wil, door de riten opgewekt en in levend contact met Christus
gebracht. Het Latijnse woord
“devotio”
betekent wijding aan God (O. Casel, The
Mystery of Christian Worship,
p. 36). Om vruchtbaar te zijn in het
leven van een individu te zijn, moet de liturgie een subjectieve
dimensie hebben; zij die aan haar deelnemen moeten door hun devotie
met de act van Jezus de Priester meewerken alsook haar inwendig
accepteren (cf. Pius XII, Mediator Dei,
nrs. 28-29; KKK 2563).
3.Jean Corbon, The Wellspring of Worship,
New York 1988.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten