II. Het kerkelijke leergezag
De theologen gebruiken in deze context het begrip van geloofsregel. Het kerkelijk leergezag is de nabije en onmiddellijke geloofsregel (regula fidei proxima), Schrift en Traditie zijn de verwijderde geloofsregels (regula fidei remota).
Met geloofsregel wordt hier
de norm bedoelt, volgens welke wij kunnen onderscheiden wat tot het
geloof behoort en wat niet. Wij weten dat wij alles moeten geloven
wat God geopenbaard heeft, en wanneer wij de deugd van het geloof
bezitten, willen wij ook alles geloven wat God geopenbaard heeft.
Maar vanwaar weten wij wat tot de openbaring behoort? Daarvoor zouden
wij Schrift en Traditie kunnen bevragen. Maar deze beide zijn alleen
de verwijderde geloofsregels, omdat zijzelf nog uitleg nodig hebben.
Veel plaatsen, passages en onderrichtingen van de Heilige Schrift
kunnen op verschillende manieren begrepen en geduid worden, en de
geschiedenis toont ons dat dit ook daadwerkelijk vaak gebeurd is en
gebeurd. Wie beslist wat de juiste uitleg is? Om in een historisch
concrete discussie een beslissing mogelijk te maken, is een
beslissingsinstantie nodig die hic et nunc ingrijpt, stelling neemt
en een oordeel kan uitspreken. Dat is het levend leergezag. Men
spreekt in deze samenhang van een levend leergezag, omdat het
handelend in de discussie kan ingrijpen en een oordeel kan vellen.
Dat kan de Traditie niet. Weliswaar moet, zoals wij gezien hebben, de
Schrift volgens de eenstemmige getuigenis van de vaderen, dus volgens
de Traditie, worden geïnterpreteerd. Maar als getuigenis uit het
verleden is dit criterium van haar kant opnieuw passief object van
duiding en interpretatie, en niet het handelend subject. Daarom is de
nabije geloofsregel het kerkelijk leergezag, en niets anders.
Het Tridentinum leert
daarom: “... dat niemand het wagen zal, steunend op eigen
inzicht, in zaken van geloof en zeden, behorende tot het geloofshuis
van de christelijke leer, de Heilige Schrift, naar zijn eigen
inzichten te verdraaien, tegen het inzicht, welke de heilige Moeder
de Kerk heeft gehouden en zal houden, zij aan wie het toekomt te
oordelen over het werkelijke inzicht en interpretatie van de Heilige
Schriften...”1
Franz Diekamp, volgens wiens
thomistische dogmatiek in Zaitzkofen werd onderwezen (en zelf ook nog
wordt), houdt het daarom zelfs voor een dogma, dat de kerkelijke
verkondiging van de leer het nabije en onmiddellijke richtsnoer van
het katholieke geloof is.
Matthias Premm schrijft in
zijn Dogmatiek: “Beide [Schrift en Traditie] zijn aan het
kerkelijk leergezag onderworpen, hangen van haar in haar autoriteit
in een bepaalde zin af. Welke boeken tot de Heilige Schrift behoren,
daarover kan alleen de Kerk onfeilbaar oordelen; evenzo over de
zekere betekenis van de afzonderlijke zinnen van de Schrift. De
Schrift werd niet aan de individuele gelovigen door God gegeven, maar
aan de Kerk toevertrouwd, opdat zij haar betekenis voor het gelovige
volk kan ontvouwen. Of een bepaalde leerstelling daadwerkelijk
onderdeel uitmaakt van de Traditie, daarover kan met geloofszekerheid
weer alleen de Kerk oordelen. Zo zijn dus schrift en Traditie alleen
verwijderde geloofsregels. Het kerkelijk leergezag is de nabije
geloofsregel. Want de Kerk heeft geen andere bemiddeling nodig, maar
wendt zich direct met een verplichtende kracht naar iedere
individuele gelovige. Zij is voor ons de dichtstbijzijnde instantie
en authentieke bemiddelaar van de openbaring. Christus heeft tot de
apostelen niet gezegd: gaat heen en schrijft mijn openbaringsleer op,
opdat ieder weet, wat moet worden geloofd. Maar Hij gaf de opdracht:
'gaat heen en leert .. Ik ben bij jullie tot aan het einde van de
wereld' (Mat 28, 19 f.) Christus heeft voor alle tijden een levend
leergezag ingesteld, precies dat leergezag is de Kerk, die Hij altijd
ter zijde staat opdat zij nooit zal dwalen. Om te weten wat God
geopenbaard heeft, moet op de eerste plaats de Kerk worden bevraagd.
Zij is de nabije geloofsbron, die voor iedereen, ook die geen
opleiding hebben genoten, toegankelijk is, terwijl het onderzoeken
van de Schrift en Traditie al een bepaalde opleiding impliceert. Wij
moeten God danken dat hij in zijn wijsheid een levend onfeilbaar
leergezag ingesteld heeft, dat ons altijd ter zijde staat en waarvoor
Christus woord geldt: “wie jullie hoort, hoort mij (…)' (Mat. 10,
40).”2
Natuurlijk is het leergezag
van haar kant nauw verbonden met de Schrift en Traditie. En staat,
zoals het Tweede Vaticanum zegt, onder het Woord van God, niet over
haar. Het Eerste Vaticanum leert: “De geloofsleer, die God
geopenbaard heeft, werd niet alleen voortbrengsel van wijsbegeerte
aan de menselijke geest ter vervolmaking voorgelegd, maar als
goddelijk goed overgedragen aan de Bruid van Christus, opdat ze dit
getrouw zou bewaren en zonder dwaling uitleggen. Daarom moet ook
altijd aan de betekenis van de geloofswaarheden worden vastgehouden,
die eenmaal door de heilige moeder de Kerk zijn uitgesproken. Nooit
mag men van deze betekenis onder de schijn en de naam van een hogere
kennis afwijken...”3
Dat de door God verleende
competentie om te interpreteren geen vrijbrief voor willekeur inhoud,
wordt zeer duidelijk en bondig in de pauselijke kroningseed tot
uitdrukking gebracht, waar de ambtsdrager beloofd, “niets aan de
overlevering, niets aan dat wat ik door mijn godvruchtige
voorgangers bewaard heb aangetroffen, af te toen, te veranderen, of
daarin enige vernieuwing toe te laten; veelmeer met gloeiende
overgave als haar waarachtig trouwe leerling en navolger met mijn
gehele kracht en inspanning het overgeleverde goed vol eerbied te
bewaren.”
Het kerkelijk leergezag kan
dus niet willekeurig een leer opstellen of verwerpen, kan niet
willekeurig Schrift en Traditie interpreteren. Daarom kan zij ook
nooit iets leren wat een geopenbaarde geloofswaarheid tegenspreekt.
Daarom kan zij zichzelf ook nooit in de akten, die aanspraak maken op
onfeilbaarheid, tegenspreken. Maar of aanspraak wordt gemaakt op de
onfeilbaarheid of niet, daarover beslist weer het leergezag zelf.
Wanneer er bijvoorbeeld bij de leer over de onmogelijkheid van het
wijden van vrouwen op deze hoogste verbindelijkheid beroep wordt
gedaan, dan kunnen de theologen niet weggaan en zeggen, men zou
daarover toch verder kunnen discuteren. Zij stellen zich dan boven
het leergezag. Maar ook omgekeerd: wanneer het leergezag vaststelt,
dat de tot dan toe geldende leer over de katholieke staat geen dogma
is, dan kan aartsbisschop Lefebvre niet zeggen dat het toch een dogma
is, en dat het leergezag van de traditie is afgevallen. Hij stelt
zich dan boven het leergezag van de Kerk. Hij oordeelt over de Paus.
Dat echter is strijdig met het beginsel dat de Paus door niemand
geoordeeld wordt, en daarmee met het dogma van het
jurisdictie-primaat van de Paus. Het gaat hier dus niet om
onbelangrijke zaken: Natuurlijk kan ik bijvoorbeeld de preek van een
Paus saai vinden, ik kan zelfs het gedrag van de Paus onverstandig
vinden, ongeloofwaardig of tot een bepaalde graad voor schadelijk
houden, wanneer wij bijvoorbeeld aan het zedelijke misdragen van
middeleeuwse pausen of aan de oostpolitiek onder Paulus VI en zijn
verhouden tegenover kardinaal Mindszenty denken. Wanneer de kritiek
van het Piusbroederschap binnen deze grenzen zou blijven, dan had de
verzoening geen moeilijkheden gegeven. In werkelijkheid echter
oordeelt zij over het katholiek-zijn van Paus en Concilie. Zij behoud
zichzelf het oordeel daarover, of en wanneer de Paus katholiek is of
handelt. Zo een oordeel echter behoort tot het hoogste herdersambt
van de Kerk. Het leergezag is een deel van het herdersambt. En
volgens het Eerste Vaticanum behoort het hoogste herdersambt de Paus,
over wie niet weer geoordeeld kan worden. Het leert daarover: “De
roomse Kerk bezit naar de inzetting van de Heer de voorrang van het
gewone gezag over alle andere kerken. Dit gezag van de
rechtsbevoegdheid van de Bisschop van Rome, dat werkelijk
bisschoppelijk van aard is, is onmiddellijk. Tegenover dit gezag zijn
herders en gelovigen van elke ritus en rang, zowel als enkeling als
in hun gemeenschap, tot de plicht van hiërarchische
ondergeschiktheid en ware gehoorzaamheid gehouden, niet alleen in
zaken van geloof en zeden, maar ook waar het de ordening en de
regering betreft van de over het ganse rond der aarde verbreide Kerk.
Door het bewaren van deze eenheid met de Bisschop van Rome in de
gemeenschap en in het belijden van hetzelfde geloof is zo de Kerk van
Christus een kudde onder een opperste herder. (Vgl. Johannes 10, 16)
Dat is de leer van de katholieke waarheid, van welke niemand kan
afwijken, zonder schade te lijden aan dit geloof en aan zijn heil.
(…) Omdat de Bisschop van Rome door het goddelijk recht van de
apostolische voorrang aan de top der gehele Kerk staat, leren en
verklaren wij ook: De Bisschop van Rome is de opperste rechter van
alle gelovigen en men kan in alle controversen, die onder kerkelijk
onderzoek vallen, een beroep doen op deze hoogste rechtsinstantie.
(2e Concilie van Lyon, 4e Zitting – Geloofsbelijdenis van Keizer
Michael Palaiologos, Sessio IV- Professio fidei Michaelis Palaeologi
(6 juli 1274, 11)) Over het oordeel van de apostolische stoel echter
mag niemand opnieuw handelen, daar er geen hoger ambtelijk gezag is,
en het is niemand geoorloofd boven dit gerecht recht te spreken (Vgl.
Puas Nicolaas I, Aan Keizer Michaël – Over de onafhankelijkheid
van de Kerk en van de Apostolische Stoel, Proposueramus quidem (28
sept. 865))”4
1 Sessio
IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis, 2;
vertaling: www.rkdocumenten.nl
2 Premm,
Matthias, Katholische Glaubenskunde. Ein Lehrbuch der Dogmatik,
Erster Band, Wien 1951, blz 28)
3 Dei
Filius, 22; vertaling: www.rkdocumenten.nl
4 Pastor
Aeternus, 11 en 14; vertaling: www.rkdocumenten.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten