Voorbeden voor de overledenen
In deze context worden nu de
voorbeden voor de overledenen belangrijk. Veel grafschriften vragen
om een biddend gedenken door de nog levenden. Zo luidt een opschrift
op het graf van een christenvrouw genaamd Agape: “En gij, mijn
broeders, ik smeek u / wanneer gij naar hier komt om te bidden, / en
de Vader en de Zoon aanroept, / dan gedenkt Agape, / zodat de
almachtige God / Agape tot het eeuwige leven beware.”1
Het omringd zijn door de
gemeenschap van de Kerk reikt dus over de grenzen van de dood heen.
De vroeg-christelijke vroomheidspraxis en haar liturgie tonen
indringend hoe de “ecclesiale verankering van de mensen op de
drempel van de dood niet wordt afgebroken of opgeheven, maar veel
meer dat men over de drempel van de dood heen elkaar kan blijven
dragen en verdragen, elkaar kan geven, voor elkaar kan lijden en van
elkaar kan ontvangen.”2
Het mogelijk zijn van en de opdracht tot zo een liefde over de graven
heen wordt voor het eerst duidelijk in 2 Makkabeën 12, 42-45
betuigt3
en is een fundamentele werkelijkheid van de Westerse en Oosterse Kerk
gebleven die pas door de reformatorische belijdenissen in twijfel
werd getrokken.4
De
voorbede voor de overledenen in de tegenwoordigheid van het
Eucharistische Offer gold als heel bijzonder werkzaam.5
Cyrillus van Jeruzalem6
zei: “Wij
gedenken ook die reeds zijn ontslapen …, want wij geloven, dat het
(sc. gebed) de zielen, waarvoor wij bidden, dan het grootste nut
brengt, wanneer het heilig, ontzagwekkend Offer voor ons ligt.”7
Johannes Chrysostomus riep de gelovigen op: “Niet
zonder rede is door de apostelen de regeling getroffen, dat bij het
vieren van het eerbiedwaardige geheim de overledenen herdacht moeten
worden. Zij wisten heel goed, dat hen (de overledenen) daaruit een
groot gewin, een groot nut toevloeit. Wanneer namelijk het gehele
volk en de gehele priestergemeenschap daar met geheven handen staat
en het eerbiedwaardige Offer op het altaar ligt, hoe
moet, door onze voorbede voor hen, niet het Hart van God worden
verzacht?”8
In de Romeinse Canon9
wordt een voorbede ingevoegd voor allen “die ons vooruitgegaan
zijn” op die weg, die wij allemaal te volgen hebben. Die ons
vooruitgingen “met het teken van het geloof (cum signo fidei)”,
die hen in de heilige doop ingegoten werd en in wiens belijdenis zij
tot het einde volhard hebben. Die “slapen in vrede (qui dormiunt
in somno pacis)”, in vrede met de Kerk, van wie zij zich in hun
leven noch door ketterij en schisma vrijwillig hebben afscheiden,
noch door de straf van de excommunicatie werden gescheiden. In de
Romeinse Canon noemt nu de priester de namen van hen, die hij wil
gedenken.10
Wanneer deze namen genoemd zijn, smeekt het gebed verder voor alle in
Christus rustende (pro omnibus in Christo quiescentibus).
Augustinus benadrukte hoe verheven en vol troost het is, dat de Kerk
bij de Offerviering alle in Christus overledene gedenkt, zodat ook
voor hen, die noch ouders, noch kinderen, noch bekende en familie
hebben, en voor wie verder niemand bidt, ten minste door de ene
Moeder de Kerk wordt gebeden.11
In zijn Confessiones vermeld hij met betrekking tot zijn
moeder Monica, dat men haar “aan het Altaar moge gedenken
(Meminerint ad altare tuum),”12
zoals zij het zelf aan Augustinus had gevraagd.13
Hij benadrukt in een preek: “Er is geen twijfel aan mogelijk,
dat dit voor de overledene van nut is, echter alleen voor hen die
voor de dood zo leefden, dat dit na de dood voor hen van nut kan
zijn.”14
Requiemmis |
Reeds
aan het begin van de tweede eeuw zijn er aanwijzingen dat voor de
martelaren na de dood niet hetzelfde lot van de wachttoestand geldt,
zoals voor de overige gelovigen.23
Volgens Ireneüs24
gaan de martelaren als enige onder de gelovigen na hun dood niet
Hades binnen, maar worden door de Kerk “naar
de Vader vooruitgestuurd.”25
Volgens Tertulianus bereikten de martelaren direct na hun dood de
Patriarchen, Profeten en apostelen in het paradijs.26
“Vandaag zijn
wij martelaren in de Hemel. God zij dank”,
spraken de bloedgetuigen uit de Noord-Afrikaanse plaats Scilli direct
na het uitspreken van hun terdoodveroordeling. De sterfdag van de
martelaren gold als dies
natalis,
als hun “geboortedag
voor de hemel”.
Ook voor Hippolytus27
zijn de martelaren tezamen met de profeten en apostelen reeds in het
bezit van hun, in de hemel gedeponeerde, kronen van
onvergankelijkheid. Zij “rusten
in het Rijk van Christus”
uit.28
Daarom is het begrijpelijk dat de op deze manier door God aangewezen
christenen, die “de
Kerk tot de Vader vooruitgestuurd heeft”
of, die zoals de Syrische Diadakalie het formuleert, “Gods
raadgevers”
zijn geworden en vrij van zonden en gebreken voor Zijn aangezicht
staan,29
door de overige gelovigen, die deze privileges niet bezitten, als
voorsprekers worden aangeroepen. Het lijkt daarom theologisch
gerechtvaardigd dat men deze levend “bij
de Heer”
wist en van hun medelijden met de nog op aarde verblijvende gelovigen
zeker was. Sinds de opstanding van Christus en zijn overwinning van
de macht van Hades over de rechtvaardigen en vromen mocht men erop
vertrouwen dat de band van de liefde tussen de broeders en zuster
door de dood niet meer verbroken kan worden.
Op zeer oude bronnen
gebaseerd en door de liturgie betuigd is het gebed om de bijstand van
de heiligen, in het bijzonder de patriarchen, profeten, apostelen en
martelaren, die de overledenen tegemoet gaan, die hen opnemen en met
wie zij in gemeenschap zullen zijn.30
Nog vandaag bidt de Kerk in haar liturgie voor de overledene op de
weg naar het graf: “Tot het paradijs moge de engelen u
begeleiden, bij uw aankomst de martelaren u begroeten en u leiden in
de stad Jeruzalem. De koren der engelen mogen u ontvangen, en met
Lazarus, die eens zo arm was, zal eeuwige rust u verheugen.”31
Overeenkomstig luidt het gebed direct na het overlijden: “Kom te
hulp, gij Heiligen van God (suvenite, Sancti Dei), haast tegemoet,
gij engelen van de Heer. Neemt op zijn ziel en draag haar voor het
aanzicht van de Allerhoogste. Christus neemt u op, die u geroepen
heeft, en in het hemelrijk zullen engelen u geleid doen.”32
1 Hamann,
Gebete der frühen Christen, Nr. 127.
2 Ratzinger,
Eschatologie, 185; zie ook 189f.
3 Genoemd
worden gebed en zoenoffer voor de gevallenen, om hen van hun zonden
te verlossen. Deze perikoop werd in de klassieke Ritus gebruikt in
de tweede Mis op Allerzielen en in het Requiem bij de jaardag van de
overledenen.
4 Zie:
Ratzinger, Eschatologie, 190; H. L. Barth, Hermeneutik der
Kontinuität oder des Bruchs? Aspekte der Theologie Papst Benedikts
XVI., Stuttgart 2012, 460.
5 Zie:
L. Eisenhofer, Handbuch der katholischen Liturgik II, Freiburg 1933,
189.
6 Noot
vertaler: circa 315 tot 386 na Chr.
7 Mystagogicae
catecheses 5,9.
8 Homilia
3,4 in ep. Ad Philippenses.
9 Zie:
Eisenhofer, Handbuch II, 189.
10 Vroeger
volgde het voorlezen van de namen uit de diptychen.
11 Zie:
de cura pro mortuis gerenda 6.
12 Confessiones
9, 37.
13 Zie:
confessiones 9, 27.
14 Sermo
172,2.
15 Volgens
Eisenhofer, Handbuch II, 190, gaat het hier om een tegenovergesteld
begrip van een reinigingsplaats.
16 Zie:
Gamber, Lichtglanz, 34.
17 Zie
Baudry, Handbuch, 218: “De betekenis van het christelijke idee
van de 'rust' na de dood wordt pas dan volledig duidelijk wanneer
men haar in verband brengt met de sabbatsrust, het rusten van God na
de schepping. Deze rust is niet een eenvoudige stilte, maar het
actief deelhebben aan de feestelijke gelukzaligheid bij God, dat als
feestmaal op de eeuwige sabbat wordt uitgebeeld.”
18 Zie
V. Thalhofer, Handbuch der katholischen Liturgik II, Freiburg i. Br.
1890, 323.
19 De
universele verspreiding van het gebruik het Misoffer voor de
overledenen op te dragen, geldt als indicatie van haar apostolische
herkomst.
20 Tertullianus
zegt in, de corona 3,3, en de exhortatione castitatis
11,1, uitdrukkelijk dat de christenen de heidense vieringen van de
verjaardag van de geboorte door de gedachtenis aan de sterfdag
vervingen, waarop men de Mis vierde. Zie: Baudry, Handbuch, 223.
21 Enchiridion
110.
22 Noot
vertaler: circa 540 tot 604 na Chr.
23 Zie:
S. Hausammann, Alte Kirche II, Neukirchen/Vluyn 2001, 175f, 183.
24 Noot
vertaler: circa 120 tot 202 na Chr.
25 Adversus
haereses 4,33,9; 5,5,1.
26 Zie:
De carnis resurrectione 43; de anima 55,4.
27 Noot
vertaler: circa 170 tot 235 na Chr.
28 De
antichristo 31,59.
29 Didaskalia
20, 101, 33 102, 7.
30 Zie:
Dassmann, Jenseits, 400.
31 Collectio
rituum I, Regensburg 4. Aufl. o.J., 123, Ritus maior sepeliendi
adultos, 123: In paradisum deducant te Angeli.
32 Collectio
rituum I, Regensburg 4. Aufl. o.J., de exspiratione, 85.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten