Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz
Gevaren van de overtocht
De aartsengel Michael redt de ziel van Eva (detail uit Horarium "Grandes Heures de Rohan" - 1430) |
Hoewel pas relatief laat, in
de vijfde en zesde eeuw, duikt binnen de kerk het idee van een in
gevaar zijn van de ziel na de dood op haar reis in het hiernamaals op
(Oud-Gallische en West-Gotische kerk). Sindsdien werd om de
bescherming van de heilige engelen, in het bijzonder de Aartsengel
Michael, gebeden.5
In het offertorium van de Romeinse Mis voor de overledenen bidt de
Kerk: “Domine Jesu Christe, rex gloriae - Heer Jezus Christus,
Koning van de heerlijkheid, bewaar de zielen van alle gestorven
gelovigen voor de kwalen van de onderwereld en voor de diepe zee.
Bewaar hen voor de muil van de leeuw, opdat de Tartarus ze niet
verzwelgt, opdat zij niet valle in het donker. Veelmeer geleide hen
Sint Michael, de banierdrager, in het heilige Licht, dat gij eens aan
Abraham en zijn nakomelingen hebt beloofd.”6
In de tweede en derde eeuw
was het gevaar van de demonen alleen uit gnostisch-ketterse
getuigenissen bekend. Via monastieke kringen kon in de vierde eeuw de
gnostische voorstelling van de hemelvaart van de ziel en de
demonische gevaren bij het opstijgen naar God in de christelijk
voorstellingswereld zijn binnengedrongen.7
Wanneer de vroege Kerk van de gevaren wist die de ziel op haar weg
'naar boven' bedreigden, dan waren hiervoor ook aanknopingspunten in
het Nieuwe Testament: sprak toch reeds de Apostel Paulus van de
“Geesten van de boosheid in de luchten”, tegen wie wij
moeten strijden (Eph. 6, 122).8
De zogenaamde gevaren van de overtocht behoren duidelijk tot de
oerkennis van de mensheid. Men denkt hierbij aan het Egyptische of
Tibetaanse dodenboek, of aan de mythe van Plato´s dialoog Phaidon,
waar uitdrukkelijk wordt gezegd dat de weg naar het hiernamaals zeker
niet makkelijk en zonder gevaar is. Tussen de beeldenwereld van de
mythen en het christelijk sterfritueel bestaat een verbazingwekkende
overeenkomst.9
Christiaan Schönborn stelde terecht de vraag: “Waarom wordt in
de tegenwoordige versie van de gebeden voor de overledenen met geen
woord op deze gevaarlijke en donkere kant van de 'overtocht' gewezen?
Een zulk verzwijgen kan ertoe leiden dat men de hulp bij de omgang
met deze ervaringen niet meer binnen de Kerk, maar in het gebied van
het occulte of het bijgeloof zoekt.”10
1 Homilia
in Lazarum 2,2. Zie: J. Daniélou, Die Sendung der Engel, Salzburg
1962, 123-128.
2 Zie:
Schönborn, Existenz, 140.
3 Noot
vertaler: 324 tot 379 na Chr.
4 Gregorius
van Nyssa, vita Macrinae 23. Vertaling: Hamann, Gebete der frühen
Christen, Nr. 258.
5 Zie:
Dassmann, Jenseits, 400; J. Michl, Engel VII (Michael): Reallexikon
für Antike und Christentum 5 (1962) 249f.
6 Zie:
Eisenhofer, Handbuch II, 138f.: Het verwijzen naar de zielen in de
louteringsplaats met sterke aanduidingen (infernus, tartarus,
profundus lacus). Gamber, Lichtglanz, 40.
7 Zie:
Struiber, Refrigerium interim, 201f; Gamber, Lichtglanz, 36.
8 Zie:
Gamber, Lichtglanz, 35.
9 Zie:
Schönborn, Existenz, 140.
10 Schönborn,
Existenz, 145 Anm. 14.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten