Gemeenschapskarakter van de hemelse voltooiing
Zoals reeds uit de
aanroeping van de martelaren blijkt, kon het vroege christendom zich
het hiernamaals alleen in een gemeenschappelijke dimensie
voorstellen. Socialis vita sanctorum, het leven van de
heiligen is gemeenschappelijk, zei Augustinus met het oog op het Rijk
Gods en betrok dit gemeenschapskarakter uitdrukkelijk ook op de
hemelse voleinding van de civitas Dei.1
Telkens wordt de hemel in de christelijke overlevering in de
gelijkenis van een stad voorgesteld. Coelestis urbs, Jerusalem
– “Hemelse Stad, Jeruzalem”, zo begint zoals bekend de
hymne bij de kerkwijding. Reeds Paulus (Gal. 4,26) sprak van het
“Jeruzalem daar boven” en de Apokalyps (Openb. 21-22)
ontvouwt de gedachte in grootse beelden van het hemelse Jeruzalem.
In het geloofsbewustzijn van
de nieuwe tijd stond eerder de eeuwige zaligheid van de onsterfelijke
individuele zielen op de voorgrond. In het geloof van de vroege Kerk
was juist de overtuiging levend dat heil en voltooiing dan pas kon
worden verkregen, wanneer de tweevoudige scheiding van afgescheiden
zielen (anima separata) overwonnen is. De scheiding van haar
eigen lijf, maar ook de scheiding van de volledige gemeenschap met
het mystieke Lichaam van Christus, waarin zij sinds haar doop
ingevoegd is.
De voorlopers van Christus met Heiligen en Martelaren (Fra Angelico. 1423-1424) |
Socialiter gaudentes,
in gemeenschap zich verheugen, zo beschreef Augustinus eens het ware
leven voor God dat niet meer aan schijngoederen onderhevig is, ook
niet alleen voor zichzelf de echte goederen wil genieten, maar
veelmeer gemeenzaam met anderen het ware en hoogste goed bezit.2
Niet het solus cum solo, het monos pros monon, het
alleen-zijn met de Al-enige, zoals het de laatantieke Neoplatonist
Plotinus,3
met zijn ideaal van de van het lichaam losgemaakte ziel, nastreefde.
Dat wat de vroege christenen hoopten was het gemeenschappelijke
binnengaan in de vreugde des Heren. Deze voorstelling was zo wijd
verspreid en bleef tot in de vroege middeleeuwen levend, dat
Bernhardus van Clairvaux4
in een preek op Allerheiligen schilderde hoe de uitverkorenen in het
voorhof van de hemel verbleven en klaar staan om in het Huis van God
binnen te gaan, dit echter toch niet kunnen zolang het getal van hen
die gered zullen worden niet volledig is: “Reeds vele van ons
staan in de voorhoven en wachten tot het getal van de broeders vol
is. In dit zo gelukzalige huis zullen zij namelijk niet zonder ons en
niet zonder hun lichamen binnentreden, dat wil zeggen, noch de
heiligen zonder de scharen van het volk, noch de geest zonder het
vlees.”5
Besluiten wij met een tekst
van Gregorius de Grote, waarin deze paus dit gemeenschapskarakter van
de hemelse voltooiing zeer mooi beschrijft. De gemeenschappelijke
oriëntering op God is ook een blijvend met elkaar en tot elkaar van
de uitverkorenen, die voor het Aangezicht van God aan elkaars
zaligheid ook wederzijds aandeel hebben en schenken. In zijn dialogen
schrijft hij: “De goeden zullen grote vreugde ondervinden,
wanneer zij zien dat diegene, die zij lief hadden, zich men hen
verheugen … Echter bij de uitverkorenen gebeurt iets dat nog
wonderbaarlijker is: zij herkennen niet alleen diegene, die zij in
deze wereld gekend hebben, maar zij zullen veelmeer ook de goeden,
die zij nooit gezien hadden, herkennen alsof zij ze reeds gezien en
gekend hadden. Want wanneer zij in het eeuwige erfgoed de heiligen
uit de oude tijden zien, dan zullen zij hen niet als onbekend
voorkomen, maar als met wie zij in hun handelen altijd al vertrouwd
waren. Omdat allen in de gemeenschappelijke heerlijkheid van God
zullen kijken, wat kan er daar zijn, wat zij niet reeds kennen, want
zij kennen Hem, die alles kent?”6
Een mooi perspectief: niet
alleen een weerzien van hen, die wij kenden, maar ook een ontmoeting
met hen, die wij nooit hebben kunnen ontmoeten: een gesprek met
Augustinus, met Gregorius de Grote, met John Henry Newman, met paus
Pius V of Pius X misschien. Een ieder die dit geloof en deze hoop van
de vroege christenen mag delen, zal hier zelf de namen kennen, waarop
hij zich verheugt.
1 De
civitate Dei 19,5
2 Confessiones
10, 64.
3 Noot
vertaler: circa 205 tot 270 na Chr.
4 Noot
vertaler: 1090 tot 1153 na Chr.
5 Zie:
Bernard van Clairvaux, sermo 3,1 in festivitate omnium sanctorum:
Iam multi ex nobis in atriis stant, exspectantes donec impleatur
numerus fratrum; in illam beatissimam domum non sine nobis
intrabunt, id est non sancti sine plebe. Vertaling: Benard von
Clairvaux, Sämtliche Werke, lateinisch / deutsch, VIII Insbruck
1997, 769. Zie ook: Lubac, Glauben, 114; Ratzinger, Eschatologie,
116f; Ratzinger, Auferstehung des Fleisches: LthK 2 1, 1049. Zie ook
de kritische opmerkingen op bepaalde moderne tendensen
vroegchristelijke-middeleeuwse opvattingen van de “wachtende
Hemel” ten gunste van een alverlossingsleer te interpreteren, bij
Barth, Hermeneutik, 390,405.
6 Dialogi
4, 34, 3 5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten