Prof. Dr. theol. habil. Michael Fiedrowicz1
Voorstellingen van het Hiernamaals in de heidense oudheid
Een mens wordt geboren – misschien wordt hij oud, misschien
niet; misschien gaat hij trouwen, misschien niet; misschien krijgt
hij kinderen, misschien niet; misschien wordt hij rijk, krijgt hij
aanzien, macht en invloed, misschien niet; misschien zal hij gelukkig
worden, misschien niet; telkens: misschien, misschien niet. Maar
kunnen we ook zeggen: misschien zal hij sterven, misschien niet? Nee;
bij alle onzekerheden, onduidelijkheden in ons leven geldt: alleen de
dood is zeker – sola mors certa est.
|
St. Augustinus van Hippo en zijn moeder
St. Monica (1846, Ary Scheffer
bron: Wikimedia Commons) |
Hoewel deze woorden door de gelovige denker Augustinus
geformuleerd zijn,
2
kunnen zij toch ook niet door ongelovigen worden tegengesproken.
Voordat we nu het christelijke antwoord op het onmiskenbare feit
beschouwen, dat – nogmaals met Augustinus gesproken –
“de
tijd van dit leven niets anders is dan een wedloop naar de dood
(cursus in mortem),”3
moet eerst de vraag worden gesteld hoe de voorchristelijke oudheid
met deze zekerheid van de dood omging. Precies in deze vergelijking
kan het bijzondere van de christelijke voorstelling van het
hiernamaals en de opstanding duidelijk worden.
Het voortbestaan van de mens na de dood werd in de Grieks-Romeinse
oudheid net zo vastbesloten bestreden en sceptisch betwijfelt als
filosofisch gepostuleerd, blind
geloofd en verwacht.4
Verdeeld waren de religieopvattingen van de filosofen.
Materialistische denkers ontkenden een voortbestaan van de
ziel. De stoïcijn Epictetus5
riep op tot gelatenheid: “Wat zegt gij, sterven? Nu moet
niet op tragische wijze over deze zaak worden gesproken. Zeg zoals
het is: Het ogenblik is nu gekomen dat de materie weer in de
elementen, waaruit ze samengesteld was, opgelost moet worden.”6
De individuele eschatologie komt dus, modern geformuleerd, op een
“kosmisch recyclen” neer.7
Een zich neerleggen bij
de feitelijkheid van de vergankelijkheid eiste ook Marcus Aurelius,8
de stoïsche filosoof op de keizertroon: “Überhaupt moet men
het mensenleven altijd als vergankelijk en nietig beschouwen:
gisteren een slijmdruppel, morgen mummie of as. Doorwandel dus deze
korte periode van de natuur overeenkomstig en beëindig haar met
inwendige vrede, gelijk de olijf, die, rijp geworden, naar beneden
valt, de aarde prijst die haar heeft voortgebracht en dankbaar
diegene die de boom heeft geplant.”9
Epictetus stelde zijn
vriend Menoeceus gerust: “Het gruwelijkste kwaad dus, de dood,
gaat ons niets aan; want zolang wij bestaan, is de dood er niet, en
wanneer de dood er is, bestaan wij niet meer.”10
Het was dus de eliminatie van de
doodsangst, niet van de dood, wat de filosofie hier probeerde na te
streven.
Anders is het bij de platonisten. In zijn geschrift
Phaedo probeert Plato11
de onvergankelijkheid van de ziel ook wetenschappelijk te bewijzen.
Echter de moeilijke argumentatie kon bijna niemand overtuigen, die
niet al om andere redenen in de onsterfelijkheid van de ziel
geloofde.12
Ook ontbrak het niet aan
filosofische kritiek op het ontbreken van een strikte bewijsvoering.
Aristoteles13 op zijn beurt leerde een voortduren van de denkende geest, maar geen
persoonlijk en individueel voorbestaan.
De meer folkloristische denkbeelden, waarin van de overledenen als
van de zaligen werd gesproken, wees hij uitdrukkelijk af. Voor een
hooggeplaatste officier, rusteloos onderzoeker en productieve
literaat, zoals Plinius de Oudere,14
was het onvoorstelbaar wanneer schaduwachtige zielen al dat zouden
kunnen voortzetten wat zijn leven levenswaard en voldaan gemaakt had.
Voorstellingen van het hiernamaals waren in zijn ogen daarom
alleen “zoethoudertjes
voor kinderen en hersenschimmen van een sterfelijkheid zonder
einde.”15
|
Galenus (Pierre Roche Vigneron,
bron Wikimedia Commons) |
De verschillende denkers van
de filosofische scholen kwamen dus tot totaal tegengesteld
resultaten. Datgene wat door de ene zeer gerespecteerde leraar werd
verdedigd, werd juist door een andere, niet minder beroemde, grote
denker betwist. Deze situatie deed niet weinige het sceptische
standpunt innemen: over het hiernamaals en een leven na de dood laat
zich niets met zekerheid vaststellen en zeggen. Aldus de Griekse
arts Galenus,
16
de Latijnse redenaar Quintilianus
17
en de Romeinse historicus Tacitus,
18
om alleen enkele stemm
en te
noemen.19
Het besluiteloos zwalken van een heidense intellectueel tussen het
natuurlijke verlangen naar een persoonlijk verder leven en de
meedogenloze bezwaren van een twijfelend verstand spreekt uit
de woorden van Seneca.
20
Een brief van zijn vriend Lucilius, een aanhanger van het
Epicurisme,
21
had hem uit een mooie droom gerukt. Juist wilde hij zich aan de
troostrijke gedachte van de eeuwigheid van de ziel wijden, toen
hadden hem de kritische vragen van zijn correspondent weer aan het
twijfelen gebracht. Toch wilde hij deze verleidelijke droom
terugwinnen.
22
Dit korte overzicht van
de literaire getuigen toont dus een breed spectrum van reacties op
het door Augustinus geconstateerde feit dat de tijd van dit leven
alleen een naar-de-dood-toesnellen is. Eigenzinnigheid,
berusting, scepsis, besluiteloosheid, verlangen naar een
voortbestaan, het ontkennen van een verder leven en het willen
bewijzen van het tegendeel stonden naast elkaar.
Bijna niet anders
zijn de bevindingen van de archeologische getuigen. Bekend is de
materialistisch-hedonistische boodschap van vele grafschriften:23
“Ik was eens niet en ben niet meer. Ik weet er niet vanaf, en
het betreft mij niet.” – “Ik was niets, ik ben niets. En
jij, die leeft, eet, drink, maak grappen, kom.” – “Jij,
die dit leest, verheug je op je leven; want na de dood zijn er noch
grappen noch gelach noch een andere vreugde.” – “Wat ik
gegeten en gedronken heb, heb ik met mij genomen, wat ik achterlaat,
heb ik verloren.”
|
Sarcofaag uit Ostia Antica van C. Junius Euphodus en Metilla Acte met daarop een scene uit de mythe van Admetos en Alkestis. (161-170 na Chr.; bron Wikimedia Commons) |
Ondanks het relatief grote
aantal zijn zulke grafschriften in de minderheid bij diegene
die geen twijfel aan het voorbestaan van de mensen verkondigen. Toch
blijven, wat de bestaanswijze in het hiernamaals aa
ngaat,
ook deze uitspraken werkelijk vaag en niet bepaald echt optimistisch
.
Tot de getuigenissen van het geloof in de onsterfelijkheid en
de hoop op een hoger wezen behoren ook talrijke picturale
voorstellingen op grafurnen, sarcofagen en andere grafmonumenten.
24
Mythische gestalten symboliser
en
overeenkomstige ideeën. Het lot van de goden en helden verzinnebeeld
de overgang in een ander leven en de bovenaardse zaligheid of
onzaligheid. Zeer graag werd de ontvoering van Proserpina25
en haar terugkeer uit het rijk van de schaduwen naar het rijk van het
licht als versiering van sarcofagen gekozen, evenals de dood van
Adonis,26
waarop eveneens een opstanding volgt. Het verhaal van Admetos en
Alkestis27,
van Protesilaus en Laodamia28
spreken de hoop uit van een weerzien na de dood en verwijzen naar het
voorbestaan van de echtelijke liefde in het hiernamaals. Naar de
vreugde van de zaligheid verwijzen de dansen en de orgiën
(bacchanalia) van de volgelingen van Bacchus, het bonte gewoel van de
bacchanten, mainaden, satyren, pan-figuren en centauren, wiens
overvloed op sarcofagen en urnen volgens Goethe de dood overwint: “De
as daar binnen lijkt zich in de stille regionen nog steeds in het
leven te verheugen.”29
|
Sarcofaag met scenes van de ontvoering van Proserpina door Pluto (circa 2e eeuw na Chr.; bron Wikimedia Commons) |
Deze archeologische getuigen
weerspiegelen voornamelijk de opvattingen van de beter bedeelden, dus
doorgaans ook de hoger opgeleiden. Ook bij de onderste lagen waren
deze mythische voorstellingen van de onderwereld wijd verbreid.
Volgens Lucianus30
stelde de grote massa van de eenvoudige mensen zich het hiernamaals
precies zo voor, zoals de dichters het afschilderden. Zij beschouwden
het hiernamaals als een immens, donker, door Pluto en Proserpina
beheerst dodenrijk, met een door Cerberus, de Hellehond, bewaakte
diamanten deur, met de Lethe, de rivier van de vergetelheid, en
tenslotte de rechters van de doden. De rechters die de goeden in het
Elysium zenden, en de slechten daarentegen overleveren aan de Furiën
om op iedere mogelijke manier te worden gemarteld, terwijl de
overgrote schare van hen die noch goed noch kwaad waren, als
schaduwen op de Asphodelusweide ronddwalen, om zich door grafgiften
en dodenoffers te laten voeden31.
Niet te vergeten zijn ten slotte de mysteriereligies, die allemaal
aan hun aanhangers onsterfelijkheid beloofden.
32
“Eeuwig herborene” heten zij, die in de cultus v
an
Cybele33
de doop met stierenbloed hadden ontvangen, net zoals de
ingewijden in de cultussen
van
Isis34
en Mithras.35
Zo veelzijdig, zo tegenstrijdig, zo kritisch, zo lichtgelovig, zo
afwijzend, zo vol verwachting presenteerde zich de antieke wereld in
haar voorstellingen van het hiernamaals.36
Een heidense tijdgenoot van de apostel Paulus, de reeds geciteerde
romeinse filosoof Seneca, constateerde in zijn latere geschriften dat
het twijfelachtig is of er een ander leven is, of de ziel blijft
voortbestaan, of de dood alleen een overgang is of het einde.
Daarover zullen wij alleen dan
zekerheid verkrijgen, wanneer een gestorvene opnieuw op zou staan.37
Precies dit was het, wat een nieuwe religie aan de de oude wereld,
wat het Christendom aan de antieken wilde verkondigen.
1
Voordracht gehouden op 11 augustus 2012 op de
16e Schönenberger Sommerakademie over het thema “Eindtijd en
laatste dingen – wat staat de mensen in de toekomst te wachten?”
2 Zie:
Sermo 97,3
3 De
civitate Dei 13,10. Soortgelijk bij Basilius von Cäsarea: quod
rebus mundanis adhaerendum non sit (Waarschuwing voor de
wereldliefde) 2 3 (vertaling: Texte der Kirchenväter IV,
München 1954, 392 394).
4 Zie:
L. Friedländer, Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms III,
Leipzig 101923 (ND 1979), 301-330
5 Noot
vertaler: circa 50 tot 130 na Chr.
6 Dissertationes
4, 7, 15.
7 H. J.
Klauck, Die religiöse Umwelt des Urchristentums II, Stuttgart 1996,
95.
8 Noot
vertaler: 121 tot 180 na Chr.
9 Meditationes
4, 48.
10 Epistula
ad Menoeceum 125.
11 Noot
vertaler: circa 427 tot 347 voor Chr.
12 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 306.
13 Noot
vertaler: 384 tot 322 voor Chr.
14 Noot
vertaler: circa 27 tot 79 na Chr.
15 Naturalis
historia 7, 188-191
16 Noot
vertaler: circa 129 tot 200/216 na Chr.
17 Noot
vertaler: circa 35 tot 100 na Chr.
18 Noot
vertaler: circa 56 tot 117 na Chr.
19 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
20 Noot
vertaler: circa 4 voor Chr. Tot 65 na Chr.
21 Noot
vertaler: Filosofische stroming ontstaan bij Epicurus (341 tot 270
voor Chr.). Volgens deze leer gaat het in de filosofie om het
persoonlijk geluk, het hoogste goed in het menselijk leven. Centraal
hierbij staat het vermijden van pijn en verdriet. Hiertoe behoort
ook de bevrijding van de angsten, met name voor de goden en voor de
dood. “De dood gaat ons niets aan”, is een uitspraak van
Epicurus, om aan te geven dat het leven belangrijk is om te leven.
22 Zie
Epistula 102,2; zie ook Friedländer, Sittengeschichte II, 312.
23 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 303; C.M. Kaufmann, Die
Jenseitshoffnungen der Griechen und Römer nach den
Sepulkralinschriften, Freiburg 1897; M. Obryk,
Unsterblichkeitsglaube in den griechischen Versinschriften
(Untersuchungen zur antiken Literatur und Geschichte 108),
Berlin/New York 2012.
24 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 303f.
25 Noot
vertaler: Dochter van Ceres (godin van de landbouw en gewassen) en
Jupiter (god van de hemel en het onweer). Werd volgens de legende
door Pluto (god van de onderwereld) op Sicilië ontvoerd om haar te
trouwen en met haar in de onderwereld te leven. Haar moeder Ceres
ging naar haar op zoek, maar vond haar niet. In haar wanhoop stopte
zij de groei van de vruchten en groenten en veroorzaakte een
hongersnood op Sicilië. Zij weigerde terug te keren naar de berg
Olympus en begon over de aarde te zwerven, bij iedere stap een
woestijn veroorzakend. Ongerust stuurde Jupiter Mercurius naar Pluto
om hem te bevelen Proserpina los te laten. Pluto gehoorzaamde, maar
voordat hij haar liet gaan dwong hij haar drie granaatappelzaden te
eten, want zij die het voedsel van de dood hebben gegeten, kunnen
niet terugkeren naar de wereld van de levenden. Dit betekent dat zij
gedurende drie maanden van ieder jaar bij hem moest leven, en de
rest van het jaar bij haar moeder kon blijven. Dit verhaal
illustreert zonder twijfel het veranderen van de seizoenen: wanneer
Ceres haar dochter verwelkomt in het voorjaar, bloeit de aarde, en
wanneer Proserpina weer moet terugkeren naar haar man wordt het
winter.
26 Noot
vertaler: Adonis stierf tijdens de jacht toen hij door een wild
zwijn werd aangevallen en vertrapt. Zijn geliefde, Aphrodite, door
verdriet overmeesterd, smeekt Zeus Adonis los te maken uit de
omhelzing van de dood, of haar toe te staan zijn lot in de
onderwereld te delen. Zeus besloot daarop Adonis uit de onderwereld
terug te roepen. Maar Hades, die in de onderwereld het zeggenschap
over Adonis had, weigerde hem te laten gaan. Uiteindelijk werd
tussen Zeus en Hades een regeling getroffen. Adonis mocht de ene
helft van het jaar op aarde doorbrengen, maar moest voor de andere
helft terugkeren naar het Elysium (verblijfplaats van de
gelukzaligen in de onderwereld). Aan het begin van de lente verliet
Adonis de onderwereld om zich bij Aphrodite te voegen. Overal waar
hij zijn voetstappen zette, ontloken de bloemen en floten de vogels.
Iedere herfst moest hij weer terugkeren naar de onderwereld, en
huilde de natuur om zijn vertrek.
27 Noot
vertaler: Admetos was koning van Pherai in Thessalië, deelnemer aan
de Calydonische jacht, de tocht der Argonauten en gunsteling van
Apollo. Alkestis was een dochter van Pelias, koning van Iolkos.
Pelias had verordineerd dat diegene die een wagen kon berijden, die
met een leeuw en een everzwijn bespannen was, zijn dochter Alkestis
mocht trouwen. Met de hulp van Apollo gelukte het Admetos om deze
taak te volbrengen. Toen het levenseinde van Admetos naderde en een
dodelijke ziekte hem sloeg, wist Apollo de schrikgodinnen, de
Moiren, ertoe over te halen de levensdraad van zijn vriend, als die
afgesponnen was, te verlengen. Voorwaarde was echter wel dat iemand
van diens naaste bloedverwanten vrijwillig voor hem zou sterven. In
eerste instantie wilde niemand aan deze eis voldoen. Zijn echtgenoot
Alkestis besloot uiteindelijk zich voor haar gemaal op te offeren,
en ging naar het schimmenrijk; de ziekte genas terstond. Admetos
echter, toen hij van de dood van zijn gemalin vernam, wilde in zijn
wanhoop niet langer meer leven. Herakles, die toevallig op bezoek
kwam, wilde zijn vriend helpen. Hij betrad het graf van Alkenstis en
ontrukte in een worstelstrijd met Thanatos Alkenstis aan Hades en
gaf haar terug aan Admetos.
28 Noot
vertaler: Protesilaus was een held in de Iliad en leider van de
Philaceanen. Laodamia was zijn vrouw. Nadat Protesialus was gedood
in de Trojaanse Oorlog, werd hem, omdat hij nog maar net was
getrouwd, toegestaan voor drie uur terug te keren naar zijn vrouw,
waarna hij naar de onderwereld zou gaan. Hierna pleegde Laodamia
zelfmoord door zich neer te steken, omdat zij niet zonder hem kon
leven.
29 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 314.
30 Noot
vertaler: circa 120 tot 180 na Chr.
31 Zie
De luctu 2 10; Zie ook Friedländer, Sittengeschichte III, 316,
318.
32 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 312.
33 Noot
vertaler: Cybele was van oorsprong een Frygische godin. Zij was de
Magna Mater (Moedergodin of Grote Moeder), en werd vereerd als
vruchtbaarheidsgodin. In het voorjaar werd Cybele vereerd met een
driedaags festival rond de thema's tristia (dood/rouw) en hilaria
(wedergeboorte/vreugde). Bij deze feesten gingen ontmande
'priesteressen' de uitgelaten festiviteiten voor in ceremonies met
veel drank, drugs en wilde muziek, waarbij zij, en veel van de
fanatieke volgelingen, zich met messen sneden.
34 Noot
vertaler: Isis is een van de belangrijkste godinnen van de
Egyptische mythologie. Zij was een Moedergodin en symbool van de
vruchtbaarheid. Isis verleende onsterfelijkheid aan hen die in haar
mysteriecultus werden ingewijd. Haar eredienst ging met veel
prachtige rituelen en muziek gepaard. De Isiscultus was veel
rustiger dan de cultus van Cybele.
35 Noot
vertaler: Het mithraïsme was een officiële godsdienst in het
Romeinse Rijk. Aanhangers vereerden de god Mithras (mogelijk
gebaseerd op de Oud-Perzische god Mithra). Het was een
geheimzinnige, geritualiseerde cultus, waarvan alleen mannen lid
mochten worden. Na een initiatierite werden ze ingewijd in de
geheimen van het geloof.
36 Zie
Friedländer, Sittengeschichte III, 310.
37 Zie
Friedländer: Historische Zeitschrift 85 (1900) 247-249